Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2025:9523 - Rechtbank Noord-Holland - 17 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2025:952317 juli 2025

Rechtsgebieden

BelastingrechtProcesrecht Belastingen
BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/4407

(gemachtigde: G. Veldhuisen),

en

Procesverloop

Op 12 augustus 2020 heeft verweerder in verband met een door eiseres aan hem gedane betaling een bedrag van € 117 afgeboekt als invorderingsrente. Verweerder heeft hiervan aan eiseres mededeling gedaan op 26 augustus 2020.

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte invorderingsrente.

Verweerder heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] LLB en drs. [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

  1. Op 12 augustus 2020 heeft verweerder een betaling van eiseres ontvangen van € 856 met de omschrijving " [[...]] MRB-2015/2016". De ontvanger heeft hiervan een bedrag van € 739 afgeboekt als betaling van de aanslag motorrijtuigenbelasting voor het tijdvak 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016 met dagtekening 21 maart 2016 (aanslagnummer [[...]] ) en de daarbij vastgestelde boetebeschikking. Het restant van € 117 is afgeboekt als invorderingsrente.

Geschil 2. In geschil is of de rentebeschikking terecht en naar het juiste bedrag is afgegeven. Verder houdt partijen verdeeld of sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beoordeling van het geschil

Vooraf

  1. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat de behandelend rechter sinds 9 juli 2024 dertien zaken heeft behandeld waarbij de gemachtigde betrokken was en dat hij daartegen bezwaar maakt. Volgens eiseres is op deze wijze geen sprake meer van onafhankelijke rechtspraak.

  2. De rechtbank heeft de gemachtigde ter zitting gevraagd of zij zijn bezwaar moet opvatten als een wrakingsverzoek. De gemachtigde heeft daarop verklaard niet een wrakingsverzoek te doen. Onder die omstandigheid heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het beroep van eiseres niet ter zitting van 5 juni 2025 te behandelen. Zij ziet evenmin aanleiding om thans niet op het beroep te beslissen. Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat de toedeling van zaken is geregeld in artikel 5 van het Bestuursreglement van de rechtbank Noord-Holland.

Beroep op betalingsonmacht griffierecht

  1. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om ontheffing van betaling van griffierecht in verband met betalingsonmacht. Naar aanleiding van de door eiseres op verzoek van de rechtbank verstrekte informatie heeft de griffier van de rechtbank eiseres meegedeeld voorlopig van mening te zijn dat zij niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Eiseres heeft vervolgens griffierecht voldaan. De rechtbank zal thans vaststellen of het voorlopig oordeel van de griffier moet worden bevestigd.

  2. Eiseres is bij brieven van 15 april 2020 en 17 juli 2024 expliciet erop gewezen dat zij onder meer stukken dient over te leggen waaruit blijkt dat [de stichting] over onvoldoende middelen beschikt om het griffierecht te kunnen voldoen. Eiseres heeft in haar schriftelijke reactie van 31 juli 2024 gesteld dat er sinds 2006 geen economische activiteiten plaatsvinden en er geen positieve vermogensbestanddelen aanwezig zijn. Deze stelling valt echter geenszins te rijmen met het feit dat eiseres – gelet op de door haar verstrekte salarisstrook – kennelijk salaris aan de gemachtigde heeft betaald. Gelet hierop wijst de rechtbank het beroep van eiseres op betalingsonmacht af. Eiseres is daarom voor deze zaak griffierecht verschuldigd.

Misbruik van recht

  1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is. Uit de artikelen 3:13 en 3:15 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat de bevoegdheid om bij de belastingrechter beroep in te stellen niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt (vgl. ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129). Voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij de belastingrechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist. Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig wanneer rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden. Een patroon van handelen, als vaste werkwijze, kan dus opleveren dat misbruik van procesrecht wordt vastgesteld. Ook het ontbreken van een aanvaardbare verklaring voor een gekozen handelwijze kan duiden op misbruik van procesrecht (vgl. HR 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1173).

  2. Volgens eiseres is van misbruik geen sprake zo lang verweerder geen helderheid verschaft over de berekening van de invorderingsrente. Voor zover eiseres het standpunt inneemt dat verweerder bedoelde helderheid niet aan eiseres heeft gegeven, kan de rechtbank eiseres niet volgen. Verweerder heeft immers reeds in zijn brief van 7 oktober 2020, waarin hij eiseres kenbaar heeft gemaakt welke beslissing hij voornemens was te nemen, uitvoerig uiteengezet op welke wijze en aan de hand van welke (wettelijke) bepalingen de rente is berekend. Eiseres heeft in beroep nog bezwaren geuit tegen de werkwijze van verweerder als het gaat om verrekeningen in combinatie met berekening van invorderingsrente. Eiseres miskent hiermee echter dat geen sprake is geweest van verrekening als gevolg waarvan invorderingsrente is berekend, maar van een gerichte betaling door eiseres op een openstaande aanslag. De rechtbank vindt in het voorgaande aanleiding om aan te nemen dat eiseres niet oprecht meent dat de rentebeschikking feitelijk of juridisch onjuist is.

  3. Gelet op het voorgaande past slechts de conclusie dat het handelen van eiseres inzake de onderhavige rentebeschikking enkel was gericht op het verkrijgen van

geld uit nevenvorderingen, zoals een vergoeding van immateriële schade en een proceskostenvergoeding. Niet de minste aanwijzing bestaat dat het haar oogmerk (in welke fase van de procedure dan ook) is geweest werkelijk de rentebeschikking aan te vechten.

  1. Voormelde conclusie past bovendien in het beeld van het handelen van de

gemachtigde van eiseres dat naar voren komt uit uitspraken in andere procedures die hij heeft gevoerd. De rechtbank wijst, in aanvulling op de door verweerder aangehaalde jurisprudentie, op de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1385), waarin het Hof ook oordeelde dat sprake was van het misbruiken van procesrecht. Twee sprekende voorbeelden zijn verder te kennen uit de uitspraken van Hof Amsterdam van 20 juni 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:1599) en 19 september 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2320). Zie verder de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2135) en 27 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4722 e.v.) alsmede de in die uitspraken genoemde andere uitspraken.

  1. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het onderhavige beroep

niet-ontvankelijk moeten worden verklaard vanwege misbruik van procesrecht. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Bewijsaanbod

  1. Eiseres heeft in haar beroepschrift een bewijsaanbod gedaan, daaronder begrepen het horen van getuigen. In de uitnodiging voor de zitting is eiseres gewezen op het bepaalde in artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank wijst het bewijsaanbod van eiseres af, omdat eiseres dit aanbod niet heeft gespecificeerd of onderbouwd en daarnaast het horen van getuigen niet kan bijdragen aan een beoordeling van de zaak.

  2. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij misbruik van het recht om beroep in te stellen kan in beginsel geen spanning en frustratie worden aangenomen die aanleiding geeft tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (vgl. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hiervoor in overweging 10 zijn aangehaald). In dit geval bestaat geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. De rechtbank volstaat gelet op het voorgaande met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en zal het verzoek om vergoeding van immateriële schade afwijzen.

Proceskosten

  1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.

griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).

U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

  1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

  2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).