ECLI:NL:RBNHO:2025:9402 - Rechtbank Noord-Holland - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/2935 (verzoek om een voorlopige voorziening) HAA 25/2800 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser] , handelend onder de naam [bedrijf], uit [plaats] , eiser, (gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: mr. H.S. Poppens, werkzaam bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaal-gebied).
Procesverloop
2.1 Bij besluit van 11 september 2024 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd.
2.2 Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.3 Bij besluit van 26 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college verwezen naar het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
2.4 Eiser heeft op 17 juni 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 24 juni 2025 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.5 Bij e-mail van 30 juni 2025 heeft het college aangegeven dat hij bereid is om verdere controles op te schorten totdat op het verzoek om een voorlopige voorziening is beslist.
2.6 Het college heeft op 11 juli 2025 een verweerschrift ingediend.
2.7 De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is ter zitting verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college is verschenen bij gemachtigde. Hij werd vergezeld door collega’s [naam 1] en [naam 2] .
2.8 Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Inleiding
3. [bedrijf] (een eenmanszaak) is een autorecyclingbedrijf en is gevestigd aan de [adres] te [plaats] . Eiser handelt in auto-onderdelen en accessoires. Het college heeft aan hem op 5 april 2017 een omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend. Op autodemontagebedrijven zijn (onder andere) de bepalingen van de Wet Milieubeheer (WM) en paragraaf 4.47 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) van toepassing. Deze paragraaf geeft regels over autodemontage en tweewielerdemontage. De voor deze zaak relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
De last onder dwangsom
4. Toezichthouders van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied hebben namens het college op 13 juni 2024 een controle uitgevoerd van de milieubelastende activiteiten van eiser met als doel te onderzoeken of hij zich houdt aan de milieuregelgeving. Bij die controle zijn vier overtredingen vastgesteld van de hierna te noemen artikelen van het Bal, de WM en de Europese F-gassen verordening (versie (EU) 2024/573). Het college acht het opleggen van een last onder dwangsom noodzakelijk zodat de overtredingen worden beëindigd en herhaling daarvan wordt voorkomen.
Het college heeft eiser op straffe van een dwangsom gelast: Last I
-
overtreding van artikel 4.588, tweede lid, van het Bal te beëindigen en herhaling van deze overtreding te voorkomen door autowrakken niet zodanig te pletten of mechanisch te verkleinen dat de identiteit of inhoud daarvan niet meer herkenbaar is op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per overtreding met een maximum van € 12.500,--;
-
overtreding van artikel 4.587, eerste lid, van het Bal en artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Europese F-gassen verordening te beëindigen en herhaling van deze overtreding te voorkomen door autowrakken zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee weken na ontvangst te ontdoen van airconditioningsvloeistoffen en er voor te zorgen dat deze stoffen worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per overtreding met een maximum van € 12.500,--. Dit kan door deze stoffen af te voeren via Auto Recycling Nederland (ARN) of een bedrijf met een doelmatige verwerkings-mogelijkheid. De hoeveelheid airconditioningsvloeistoffen die wordt afgevoerd moet in lijn liggen met het kengetal dat door ARN is vastgesteld;
-
overtreding van artikel 4.591, eerste lid, van het Bal te beëindigen en herhaling van deze overtreding te voorkomen door autowrakken, die zijn ontdaan van de stoffen en materialen als bedoeld in de artikelen 4.587, eerste lid en 4.588, eerste lid van vorengenoemd besluit, rechtstreeks af te voeren naar een locatie met een shredderinstallatie. Hiervoor moet eiser een sluitende boekhouding van inkomende en uitgaande wrakken kunnen overleggen op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per overtreding met een maximum van € 12.500,--;
-
overtreding van artikel 10.38, eerste lid, van de WM te beëindigen en herhaling van deze overtreding te voorkomen door een sluitende boekhouding van de afgifte van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in dit artikel aan te leggen en bij te houden op straffe van een dwangsom van € 2.500,-- per overtreding met een maximum van € 12.500,--. Dit geldt voor zowel afvalstromen die via ARN worden afgevoerd als via andere inzamelaars.
Het college heeft eiser een begunstigingstermijn van zes weken gegeven gerekend vanaf de dag na de verzenddatum van de last onder dwangsom om de vier overtredingen te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. (Het besluit is – en dat is tussen partijen niet in geschil – voor het eerst op juiste wijze bekendgemaakt op 14 februari 2024). Bij de bepaling van de begunstigingstermijn is rekening gehouden met de verwachte tijdsduur die nodig zal zijn om te voldoen aan de last. Het college heeft geen aanleiding gezien om op grond van bijzondere omstandigheden af te zien van handhavend optreden.
Gronden van het beroep
5. Eiser erkent dat er in het verleden zogenoemde “half-cuts” aanwezig waren, maar na de controle van 13 juni 2024 heeft hij geen nieuwe wrakken meer door midden gezaagd of geplet. Bij de controle in december 2024 is ten onrechte geconcludeerd dat opnieuw wrakken zijn geplet. Er is geen sprake van een actuele overtreding. De last is niet gebaseerd op een feitelijke constatering. Daarnaast is niet altijd sprake van afvalstoffen. Losse onderdelen van autowrakken die herbruikbaar zijn, worden doorgaans niet als afvalstof beschouwd. Hierbij moet aannemelijk worden gemaakt dat de losse onderdelen worden hergebruikt. De onderdelen moeten dan netjes en volledig intact gedemonteerd zijn. Ten aanzien van last II voert eiser aan dat hij beschikt over een certificering voor het afvoeren van airconditioningvloeistoffen. Dat het apparaat stoffig is, zegt niets over het feitelijk gebruik. Het college stelt dat onvoldoende administratie is aangetroffen, maar erkent ook dat administratie is overgelegd. De beoordeling daarvan is onduidelijk. Eiser is bezig met het opzetten van een nieuw registratiesysteem. Het college had hiermee rekening moeten houden bij het bepalen van de begunstigingstermijn. De last is op dit punt te streng, onvoldoende gemotiveerd en niet proportioneel. Ten aanzien van last III stelt het college dat niet alle wrakken over 2021-2023 zijn afgevoerd naar een shredder zonder te specificeren over welke wrakken het gaat. Dat eiser niet weet waar sommige wrakken gebleven zijn, is onvoldoende om een overtreding aan te nemen. Het gaat deels om oude feiten. Het college stelt ten onrechte eisen aan situaties uit het verleden. Dit maakt de last ondeugdelijk omdat deze niet strekt tot herstel van een actuele overtreding. Het college miskent daarmee het legaliteitsbeginsel, waarbij eiser verwijst naar artikel 5:32a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor wat betreft last IV betwist eiser niet dat verbetering nodig is in de afvaladministratie. Hij heeft gegevens verstrekt maar deze zijn niet inhoudelijk gewaardeerd. Het college heeft niet aangegeven welke onderdelen ontbreken of gebrekkig zijn. De last is daardoor in strijd is met artikel 5:32a Awb (vereiste van duidelijke omschrijving van de herstelmaatregel). Tot slot heeft eiser betoogd dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn voortvarende inzet om de situatie te verbeteren, waaronder het opzetten van een registratiesysteem, het overleg met ARN en het overleggen van certificeringen en documentatie. Daarmee is het handhavend optreden in strijd met het evenredigheidsbeginsel en disproportioneel. Het algemeen belang bij handhaving weegt hier niet zwaarder dan het belang van een kleinschalige onderneming die aantoonbaar stappen heeft ondernomen om aan de regelgeving te voldoen. Bovendien heeft eiser alle certificaten en beschikt over erkenningen. Het motiveringsbeginsel is geschonden. Het college is verplicht een belangenafweging te maken waarbij maatwerk wordt geboden. Dat ontbreekt hier, aldus eiser.
Is er sprake van overtredingen?
6.1 Allereerst ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of het college terecht en op goede gronden eiser heeft gelast de vier door hem geconstateerde overtredingen te beëindigen en herhaling van deze overtreding te voorkomen.
Last I: Het doormidden zagen van autowrakken
6.2 De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser niet betwist dat tijdens de controle van 13 juni 2024 op het terrein van eiser meerdere zogenoemde ‘halfcuts’ zijn aangetroffen (bij het doormidden zagen van een autowrak ontstaan twee ‘halfcuts’). Als gevolg van het doormidden zagen van een autowrak, wordt het autowrak mechanisch verkleind en is de identiteit of de inhoud daarvan (deels) niet meer herkenbaar, aldus het college. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat na het doormidden zagen van het autowrak het ene deel een chassisnummer bevat maar het andere deel niet. Eiser heeft dat ter zitting bestreden maar verder niet onderbouwd.
6.3 Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter er met het college vanuit dat eiser door het doormidden zagen van autowrakken deze mechanisch heeft verkleind waardoor de identiteit daarvan (deels) niet meer herkenbaar is. Daarmee heeft eiser het verbod van artikel 4:588, tweede lid, van het Bal overtreden en is last I op goede gronden opgelegd. De constateringen bij de controle in 12 december 2024 doen niet ter zake. Daarover gaat deze zaak niet. Hier gaat het om de vraag of er ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom al dan niet sprake was van een overtreding. Dat eiser na de controle van 13 juni 2024 geen autowrakken meer doormidden heeft gezaagd, doet niet af aan het feit dat er bij voornoemde controle ‘halfcuts’ zijn aangetroffen en dat er op dat moment sprake was van een overtreding. Het betoog van eiser dat een ‘halfcut’ geen afvalstof zou zijn omdat deze nog onderdelen bevatten die kunnen worden hergebruikt, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Het verbod van artikel 4:588, tweede lid, van het Bal heeft tot doel te voorkomen dat (delen van) autowrakken niet meer identificeerbaar zijn en in dat verband is niet van belang of het autowrak of de ‘halfcut’ al dan niet als afvalstof in de zin van artikel 1.1 van de WM moet worden beschouwd.
Last II: Het niet terugwinnen van airconditioningsvloeistoffen
6.4 Ingevolge artikel 4.587, eerste lid, en onder i, van het Bal worden autowrakken en wrakken van tweewielige motorvoertuigen uiterlijk twee weken na ontvangst daarvan ontdaan van airconditioningsvloeistoffen. Vervolgens dienen deze stoffen gelet op artikel 8, eerste lid, van de Europese F gassen verordening (versie (EU) 2024/573) na terugwinning te worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.
6.5 Het college heeft zich bij het opleggen van last II op het standpunt gesteld dat eiser tijdens de controle van 13 juni 2024 geen administratie kon laten zien waarin de afvoer van airconditioningsvloeistoffen is gedocumenteerd. Het college heeft eiser op 28 juni 2024 gevorderd deze administratie beschikbaar te stellen. Daaraan is niet voldaan. Uit datgene wat wel aan administratie beschikbaar is, is niet gebleken dat airconditioningsvloeistoffen via ARN worden afgevoerd, terwijl eiser daar wel bij is aangesloten. Eiser stelt dat hij bezig is met het opzetten van een nieuw registratiesysteem, maar het college heeft tot op heden daar niets concreets over vernomen. Het feit dat het apparaat waarmee airconditioningsvloeistoffen kunnen worden teruggewonnen tijdens de controle op 13 juni 2024 met stof was bedekt en verscholen stond achter andere apparaten, is een indicatie dat eiser autowrakken niet (altijd) ontdoet van de bedoelde vloeistoffen, laat staan dat hij dit binnen uiterlijk twee weken na ontvangst van de wrakken doet, aldus het college.
6.6 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college zich op grond van vorenstaande motivering op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 4.587, eerste lid en onder i, van het Bal en artikel 8, eerste lid, van de Europese F gassen verordening. Eiser heeft niet aan de hand van zijn administratie (zie ook het hierna te bespreken artikel 10.38, eerste lid, van de WM) kunnen laten zien dat hij airconditioningsvloeistoffen via ARN afvoert als afvalstof dan wel verkoopt voor recycling. Gezien de hoeveelheid autowrakken die eiser bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) over de jaren 2021-2023 voor demontage heeft afgemeld (1160 stuks; zie overtreding III) en het ARN kengetal van 60 gram (de gemiddelde hoeveelheid airconditioningsvloeistof die per wrak wordt teruggewonnen) zou eiser in die jaren een aanzienlijke hoeveelheid airconditioningsvloeistof (69,6 kg) moeten hebben teruggewonnen. En daarvan heeft eiser in wezen niets kunnen laten zien terwijl hij is aangesloten bij ARN. Uit de door eiser bij ongedateerde brief (door de rechtbank ontvangen op 28 juli 2025) ingediende stukken kan ook niet worden afgeleid dat hij zich heeft gehouden aan het bepaalde in artikel 4.587, eerste lid en onder i, van het Bal en artikel 8, eerste lid, van de Europese F gassen verordening. Eiser heeft ook erkend dat hij dat ten tijde van het opleggen van last II zijn administratie op dit punt niet op orde had en dat hij bezig is met het opzetten van een registratiesysteem. Derhalve heeft het college aannemelijk mogen achten dat artikel 4.587, eerste lid, van het Bal en artikel 8, eerste lid, van de Europese F-gassen verordening zijn overtreden en is last II terecht opgelegd. Het niet bijhouden van een administratie is immers een sterke aanwijzing dat meergenoemde artikelen niet worden nageleefd. Bij het vorenstaande heeft het college mogen betrekken dat ten tijde van de controle het apparaat waarmee de airconditioningsvloeistof uit een wrak wordt teruggewonnen - naar het zich liet aanzien - al enige tijd niet was gebruikt. Het enkele feit dat eiser is gecertificeerd voor het afvoeren van airconditioningvloeistoffen, maakt vorenstaand oordeel niet anders. Het gaat immers om het naleven van het bepaalde in de meermaals aangehaalde artikelen; niet om de vraag of eiser bevoegd is de airconditioningsvloeistof terug te winnen uit autowrakken.
6.7 Ten aanzien van het betoog van eiser voor wat betreft last II dat hij bezig is met het opzetten van een registratiesysteem en dat het college hiermee rekening had moeten houden bij het bepalen van de begunstigingstermijn, wordt overwogen dat eiser al sinds het voornemen van 22 juli 2024 (pagina 4) op de hoogte is van het feit dat (auto)wrakken uiterlijk twee weken na ontvangst daarvan moeten worden ontdaan van airconditionings-vloeistoffen en daarna moeten worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd. Gelet op zijn certificering acht de voorzieningenrechter het meer dan aannemelijk dat eiser ook daarvoor al op de hoogte was van deze regels. Hij heeft dus alle gelegenheid gehad om zijn registratie op orde te brengen.
Last III: Het afvoeren van autowrakken
6.8 Ingevolge artikel 4.591, eerste lid, van het Bal worden autowrakken na - samengevat - te zijn gestript, afgevoerd naar een shredderinstallatie. Het college heeft bij de controle van 13 juni 2024 vastgesteld dat eiser volgens de RDW over de jaren 2021-2023 1.160 voertuigen voor demontage heeft afgemeld. Uit de administratie van de ARN blijkt dat eiser 945 voertuigen heeft laten afvoeren naar HKS (een metaalshredderbedrijf). Het college heeft bij eiser geïnformeerd hoe het zit met de ontbrekende wrakken en heeft daartoe om nadere informatie gevraagd maar niet gekregen. Gelet hierop heeft het college aannemelijk mogen achten dat artikel 4.591, eerste lid, van het Bal is overtreden en is last III terecht opgelegd. Ook hier geldt immers dat het niet bijhouden van een sluitende administratie een sterke aanwijzing vormt dat voornoemd artikel niet wordt nageleefd.
6.9 Het betoog van eiser dat het college niet concreet heeft gespecificeerd welke wrakken niet zijn aangeboden aan HKS, wordt verworpen. Het is immers aan eiser om te laten zien wat er met de autowrakken is gebeurd die niet aan HKS zijn aangeboden. Dat het deels om oude feiten gaat, doet niet ter zake. Uit de administratie van eiser moet blijken welke afgemelde auto’s voor vernietiging zijn aangeboden en wat er met de overige wrakken is gebeurd. Het betoog van eiser dat de herstelsanctie ondeugdelijk zou zijn en in strijd is met het legaliteitsbeginsel, wordt eveneens verworpen. De last is duidelijk en voldoet aan artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb. Eiser moet gestripte autowrakken rechtstreeks afvoeren naar een locatie met een shredderinstallatie en hij moet een en ander kunnen verantwoorden door middel van een sluitende boekhouding van inkomende en uitgaande wrakken. Daarover merkt de voorzieningenrechter nog op dat zij het college ter zitting zo heeft begrepen dat het overleggen van een administratie met betrekking tot het verleden lastig zal zijn en dat het kunnen overleggen van een sluitende administratie vooral toekomstgericht is.
Last IV: een onvolledige administratie
6.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat genoegzaam vast dat eiser geen sluitende administratie voert met de betrekking tot de afgifte van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.38, eerste lid, van de WM. Het college kon immers geen compleet en overzichtelijk inzicht krijgen in de afvalstromen van het bedrijf. Dat betekent dat het college terecht last IV heeft opgelegd. Het betoog van eiser dat het college niet heeft aangegeven welke onderdelen van de administratie ontbreken of gebrekkig zijn, wordt niet gevolgd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt immers genoegzaam op welke punten de administratie van eiser tekort schiet.
6.11 Eiser betwist ook niet dat verbetering nodig is van de administratie. Anders dan eiser heeft betoogd, heeft het college de wel door eiser overgelegde gegevens gewaardeerd maar dat blijft nog de conclusie dat de administratie onvolledig is. Het betoog van eiser dat de herstelsanctie ondeugdelijk zou zijn en in strijd met het legaliteitsbeginsel, wordt ook hier verworpen. Anders dan eiser heeft betoogd is ook hier de last duidelijk en voldoet deze aan artikel 5:32a, eerste lid, van de Awb. Eiser moet een zorgvuldige administratie aanleggen van het terugwinnen van airconditioningsvloeistoffen uit autowrakken en het aanbieden daarvan aan ARN en hij moet administreren wat hij doet met de door hem bij de RDW afgemelde autowrakken.
Tussenconclusie 7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college de hiervoor besproken lasten onder dwangsom op goede gronden opgelegd.
Had het college van handhaving moeten afzien vanwege bijzondere omstandigheden?
8.1 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8.2 Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat van bijzondere omstandigheden niet is gebleken noch zijn deze aangevoerd door eiser. Dat hij mogelijk nadelige gevolgen kan ondervinden van de last onder dwangsom is niet ondenkbaar, maar in dit geval is het college van mening dat het algemeen belang - namelijk het naleven van regels, het voorkomen van een onaanvaardbare inbreuk op het belang van de bescherming van het milieu en het voorkomen van precedentwerking - prevaleert boven het belang van eiser.
8.3 De voorzieningenrechter sluit zich daarbij aan. Het betoog van eiser dat het motiveringsbeginsel zou zijn geschonden, wordt verworpen. De hiervoor aangehaalde wettelijke bepalingen zijn bedoeld om het milieu te beschermen en het college mocht het belang van de naleving van die bepalingen doorslaggevend achten. Eiser is gecertificeerd en wordt geacht om op de hoogte te zijn van de op zijn onderneming van toepassing zijnde regels en hij dient deze na te leven. Het voeren van een gedegen administratie is in dat verband van belang. Blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel bestaat het bedrijf van eiser al 30 jaar. Ter zitting heeft het college gesteld dat de regels waarop wordt gehandhaafd ook al waren opgenomen in het Activiteitenbesluit (voordat het Bal in werking trad). Van nieuwe regels is dus geen sprake. Reeds hierom kan het aldus begrepen betoog van eiser dat hij tijd nodig heeft om zijn administratie op orde te brengen niet leiden tot het daarmee beoogde doel (zie ook rechtsoverweging 6.7). Van een voortvarende inzet van eiser om zijn administratie aan te passen is overigens ook niet gebleken. Anders dan eiser betoogt, acht de voorzieningenrechter het tot slot niet aannemelijk dat de administratieve aanpassingen binnen zijn bedrijf zoveel voeten in de aarde zullen hebben dat hij daaraan voorlopig niet kan voldoen.
Conclusie en gevolgen 9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de last onder dwangsom in rechte stand houdt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J. Poggemeier, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage
Ingevolge artikel 1.1 van de WM wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder: afvalstoffen: alle stoffen, mengsels of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
Artikel 10.38, eerste lid, van de WM luidt: Degene die zich van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen ontdoet door deze af te geven aan een persoon als bedoeld in artikel 10.37, tweede lid, onder a tot en met e, registreert met betrekking tot zodanige afgifte:
a. de datum van afgifte;
b. de naam en het adres van degene aan wie de afvalstoffen worden afgegeven;
c. de gebruikelijke benaming en de hoeveelheid van die afvalstoffen;
d. de plaats waar en de wijze waarop de afvalstoffen worden afgegeven;
e. de voorgenomen wijze van beheer van de afvalstoffen;
f. ingeval de afgifte geschiedt door tussenkomst van een ander die opdracht heeft de afvalstoffen te vervoeren naar degene voor wie deze zijn bestemd: diens naam en adres en de naam en het adres van degene in wiens opdracht het vervoer geschiedt.
Artikel 4.588, tweede lid, van het Bal luidt: Een autowrak wordt niet zo geplet of mechanisch verkleind dat de identiteit of de inhoud daarvan niet meer herkenbaar is.
Artikel 4.587, eerste lid en onder i, van het Bal luidt: Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen worden autowrakken en wrakken van tweewielige motorvoertuigen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee weken na ontvangst van de wrakken, ontdaan van de volgende stoffen en materialen: i. airconditioningsvloeistoffen.
Artikel 4.591, eerste lid, van het Bal luidt: Met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen worden autowrakken die zijn ontdaan van de stoffen en materialen, bedoeld in de artikelen 4.587, eerste lid, en 4.588, eerste lid, rechtstreeks afgevoerd naar een locatie met een shredderinstallatie die de autowrakken scheidt in metaalschroot dat direct te recyclen is en shredderafvalstoffen.
Artikel 8, eerste lid, eerste volzin, van de Europese F gassen verordening (versie (EU) 2024/573) luidt: De exploitanten van apparatuur die niet in schuimen opgenomen gefluoreerde broeikasgassen bevat, zorgen ervoor dat die stoffen worden teruggewonnen en, na buitengebruikstelling van de apparatuur, worden gerecycled, geregenereerd of vernietigd.
Artikel 5:32a van de Awb luidt: De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.