ECLI:NL:RBNHO:2025:8782 - Rechtbank Noord-Holland - 29 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Bewind locatie Zaanstad
Zaaknummers : 25-1, 25-2, 25-3, 25-4, 25-5, 25-6, 25-7, 25-8, 25-9, 25-10, 25-11, 25-12, 25-13, 25-14, 25-15, 25-16, 25-17, 25-18, 25-19, 25-20, 25-63 en 25-189 [nummer] Uitspraakdatum : 29 juli 2025
Uitspraak op een beroep tegen een verzoek om herziening van een bestuurlijke boete op grond van artikel 154b van de Gemeentewet
in de zaak van [betrokkene] gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (bezwaartegenverkeersboetes.nl te Dordrecht).
In andere zaken heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gemeente Oostzaan niet bevoegd was om boetes op te leggen vanwege overtreding van het verbod op sluipverkeer. De gemeente Oostzaan heeft daarna de boetes in alle lopende zaken ingetrokken. Aan betrokkenen is ook zo’n boete opgelegd. Zij hebben daartegen echter geen bezwaar gemaakt. Daarom heeft de gemeente Oostzaan de aan betrokkenen opgelegde boetes in stand gelaten. In deze zaak gaat het om de vraag of de gemeente Oostzaan ook in de zaken van betrokkenen gehouden is om de boetes in te trekken. De kantonrechter oordeelt dat de gemeente Oostzaan dat niet hoeft te doen. De eerdere uitspraak van de kantonrechter is geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid en de weigering om te boetes te herzien is niet evident onredelijk.
Het verloop van de procedure
1.1. Aan betrokkenen is een bestuurlijke boete opgelegd. Tegen deze boetes hebben betrokkenen geen bezwaar gemaakt.
1.2. Betrokkenen hebben verzocht om herziening van de boetes. Omdat op dit herzieningsverzoek niet op tijd werd beslist, hebben betrokkenen beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Vervolgens heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan (hierna: de gemeente Oostzaan) alsnog een beslissing genomen op het herzieningsverzoek en dit verzoek afgewezen. Daarbij heeft de gemeente Oostzaan aan betrokkenen dwangsommen ter hoogte van € 777,00 dan wel € 1.442,00 toegekend, omdat niet op tijd is beslist.
1.3. Het beroep is behandeld op de zitting van 4 juli 2025. Op de zitting zijn namens de gemeente Oostzaan verschenen [naam] (beiden juridisch adviseur bij de
gemeente), bijgestaan door mr. L.M.M. de Vet. Namens betrokkenen is mr. I.N.D.J. Rissema verschenen.
De beoordeling
waar gaat het om in deze zaak
2.1. De gemeente Oostzaan heeft aan betrokkenen een boete van € 100,00 opgelegd voor een overtreding van het verbod op sluipverkeer in de Kerkstraat in Oostzaan. Dit verbod staat in de Algemene plaatselijke verordening (APV)
2.2. Bij uitspraken van 25 juni en 20 augustus 2024
2.3. Naar aanleiding van deze uitspraken heeft de gemeente Oostzaan besloten het verbod op sluipverkeer niet langer te handhaven en in alle lopende procedures is het bezwaar gegrond verklaard en de boetes ingetrokken.
2.4. Het is nog steeds verboden om op bepaalde (spits)tijden de Kerkstraat in te rijden. Handhaving (de oplegging van boetes) vindt nu plaats op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) door het openbaar ministerie. Dat was voorheen, voordat de gemeente Oostzaan zelf ging handhaven, ook al het geval.
2.5. In de zaken van betrokkenen is de boete niet ingetrokken, omdat zij geen bezwaar hebben gemaakt. Zij hebben, via hun gemachtigde, de gemeente Oostzaan verzocht om herziening van de boete
2.6. De gemeente Oostzaan heeft vervolgens beslist op het herzieningsverzoek en dat verzoek afgewezen. De gemeente Oostzaan vindt dat er geen verplichting of aanleiding is om alle herzieningsverzoeken die zij heeft of nog zal ontvangen toe te wijzen, voor zover niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen de boetes. Betrokkenen zijn het daarmee niet eens.
2.7. In deze uitspraak oordeelt de kantonrechter over het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het herzieningsverzoek. Daarnaast moet de kantonrechter een oordeel geven over de vraag of de gemeente Oostzaan mocht weigeren om de boetes te herzien.
de bevoegdheid van de kantonrechter
2.8. De kantonrechter is bevoegd om op het beroep te beslissen. Die bevoegdheid wordt gebaseerd op het bepaalde in artikel 154k lid 1 van de Gemeentewet. Op grond van dat artikel is de kantonrechter bevoegd om te beslissen op beroepen die zijn gericht tegen beschikkingen tot oplegging van een bestuurlijke boete. In deze zaak gaat het niet om de bestuurlijke boete zelf, maar om een besluit op een verzoek tot herziening van een bestuurlijke boete en het niet tijdig beslissen op dat verzoek. Daarop zijn de bepalingen uit de Awb van toepassing. Dat staat er echter niet aan in de weg dat de kantonrechter beslist op het beroep en betekent niet dat de zaak zou moeten worden behandeld door de bestuursrechter. Er is namelijk sprake van een procedure die rechtstreeks samenhangt met de oplegging van een bestuurlijke boete. Er wordt immers gevraagd om daarvan terug te komen. Deze samenhang brengt mee dat de Wahv-rechter, dus de kantonrechter, bevoegd is om te beslissen op het beroep. Daarvoor is ook van belang dat de bevoegdheid van de Wahv-rechter uit een oogpunt van concentratie van rechtsmacht ruim moet worden opgevat
de gemeente Oostzaan heeft niet op tijd beslist en betrokkenen hebben recht op een proceskostenvergoeding
2.9. Vast staat dat de gemeente Oostzaan niet op tijd (dat wil zeggen: binnen de wettelijke beslistermijnen) heeft beslist op het herzieningsverzoek. Daarom heeft zij aan betrokkenen een dwangsom toegekend. Betrokkenen hebben verzocht om veroordeling van de gemeente Oostzaan in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De gemeente Oostzaan heeft daartegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal de gemeente Oostzaan dan ook veroordelen in de proceskosten van betrokkenen.
2.10. Bij de vaststelling van de proceskosten worden de zaken als samenhangend beschouwd in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De gemeente Oostzaan heeft daarom verzocht en betrokkenen hebben zich daartegen niet verzet. Het gaat hier in totaal om 22 zaken. Daarom wordt de factor 1,5 van Bijlage C2 van het Bpb toegepast. Omdat artikel 13a Wahv hier niet van toepassing is, zal bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding niet de verminderingsfactor uit dat artikel toegepast worden. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten per zaak vastgesteld op een bedrag van € 30,92 (€ 453,50 x factor 1,5 x 1/22). Daarbij is voor de procedure bij de kantonrechter ten aanzien van het niet tijdig beslissen een totale proceskostenvergoeding vastgesteld van € 453,50 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,5, en een waarde per punt van € 907,00).
2.11. Niet gebleken is dat betrokkenen nog belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het herzieningsverzoek. Desgevraagd is dat namens betrokkenen ter zitting ook bevestigd. Dat beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
welke regels gelden voor het herzieningsverzoek
2.12. Het beroep heeft mede betrekking op de beslissing van de gemeente Oostzaan op het herzieningsverzoek, omdat de gemeente Oostzaan met dit besluit niet geheel aan betrokkenen tegemoet is gekomen. Herziening van de boete is immers geweigerd. Daarom zal de kantonrechter dat beroep inhoudelijk beoordelen. Zij ziet geen reden om de beslissing daarover naar gemeente te verwijzen. De (juridische) standpunten van partijen over het herzieningsverzoek zijn helder en partijen wensen graag snel duidelijkheid te krijgen door een oordeel van de kantonrechter.
2.13. Voor het herzieningsverzoek gelden de volgende regels.
2.14. Omdat betrokkenen geen bezwaar hebben gemaakt tegen de boete, is het besluit tot oplegging van de boete onherroepelijk geworden en heeft dat besluit formele rechtskracht gekregen. Dat betekent dat de boete wat betreft de inhoud en de totstandkoming ervan als rechtmatig moet worden beschouwd. Het herzieningsverzoek van betrokkenen strekt ertoe terug te komen op de boete. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan zoals de gemeente Oostzaan wel bevoegd, maar niet verplicht is om tot een volledige inhoudelijke heroverweging van de boete over te gaan als aan het verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Het bestuursorgaan kan ervoor kiezen om, als er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
2.15. In dit geval heeft de gemeente Oostzaan beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat in dit geval moet worden beoordeeld of de gemeente Oostzaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als dat zo is, moet vervolgens aan de hand van de beroepsgronden worden beoordeeld of de weigering om terug te komen op de boete evident onredelijk is
de standpunten van partijen over het herzieningsverzoek
2.16. De gemeente Oostzaan heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd en dat de weigering om terug te komen op de boete niet evident onredelijk is. De gemeente Oostzaan is, gelet op de uitspraken van de kantonrechter, niet de aangewezen partij om een bestuurlijke boete op te leggen, maar dat doet er niet aan af dat er ter plaatse (op basis van een geldig verkeersbesluit) een rechtmatig verbod geldt om door de Kerkstraat en de Haal te rijden. Er mogen dus boetes worden opgelegd en geïnd, alleen niet door de gemeente Oostzaan zelf, maar op basis van de Wahv door het CVOM en het CJIB. Verder bestaat er volgens de gemeente Oostzaan geen enkele twijfel over de vraag of aan de beboete kentekenhouders een boete kon worden opgelegd, omdat de overtredingen worden geconstateerd met een camera die bij het betreffende verkeersbord is geplaatst en de boete op grond van de Wahv kan worden opgelegd aan de geregistreerde kentekenhouder. Het gaat volgens de gemeente Oostzaan dan ook te ver om te oordelen dat elke redelijke rechtsgrond bij de oplegging van een boete mist. Daarbij wijst de gemeente Oostzaan er ook op dat er geen wezenlijk (merkbaar) verschil in handhaving is opgetreden, enkel omdat de handhaving is verricht door de gemeente in plaats van door het CVOM/CJIB, en dat de hoogte van de boetes vergelijkbaar is en in het geval van de gemeente zelfs lager (€ 100,00 in plaats van € 110,00 per overtreding). De gemeente Oostzaan heeft de kantonrechter dan ook verzocht het beroep ongegrond te verklaren.
2.17. Betrokkenen hebben in beroep aangevoerd dat de gemeente Oostzaan ten onrechte heeft geweigerd de opgelegde boetes te herzien. Deze weigering is evident onredelijk. De boetes zijn opgelegd op grond van een onverbindende regeling en de gemeente Oostzaan heeft uitdrukkelijk erkend dat de eerdere besluitvorming onjuist was. Dat er wel sprake is van een (andere) overtreding doet daar niet aan af. Het beginsel van formele rechtskracht staat niet in de weg aan herziening van de boetes. Andere zaken, waarin wel bezwaar is gemaakt, zijn net zo goed onherroepelijk geworden.
er zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
2.18. Betrokkenen hebben aan het herzieningsverzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd. Weliswaar heeft de kantonrechter in andere zaken geoordeeld dat de gemeente Oostzaan niet bevoegd was om boetes op te leggen vanwege overtreding van het verbod op sluipverkeer, maar een rechterlijke uitspraak die is gedaan ná het nemen van het oorspronkelijke besluit (in dit geval na de oplegging van de boete) geldt niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, zelfs niet als in die uitspraak is geoordeeld dat er geen juridische grondslag is voor de oplegging van zo’n boete
de weigering om de boetes te herzien is niet evident onredelijk
2.19. De kantonrechter is het ook met de gemeente Oostzaan eens dat de weigering om de boetes te herzien niet evident onredelijk is. Dat wordt als volgt toegelicht.
2.20. Vooropgesteld wordt dat het aan betrokkenen is, als degenen die verzoeken om terug te komen van de boete, om aannemelijk maken dat de weigering daarvan evident onredelijk is
2.21. Het is vaste rechtspraak dat aan de formele rechtskracht van een beschikking waartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang niet is gebruikt, niet wordt afgedaan in het geval de regeling waarop het besluit is gebaseerd, onverbindend is verklaard
2.22. In dit geval kan bovendien niet worden gezegd dat er in het geheel geen grondslag was voor de oplegging van een boete. De gemeente Oostzaan heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zij zelf weliswaar niet bevoegd was tot oplegging van bestuurlijke boete, maar dat dit onverlet laat dat er sprake is van een rechtmatig ingevoerd verbod op het rijden door de Kerkstraat en de Haal en dat het CVOM en CJIB op basis van een andere juridische grondslag (de Wahv) wél bevoegd zijn tot handhaving bij overtreding van dit verbod. Handhaving van het verbod vindt inmiddels ook (weer) op deze manier plaats. Aan betrokkenen had dus, zij het op een andere grondslag, sowieso een boete kunnen worden opgelegd. Er is dan ook enkel sprake van een formeel gebrek. De kantonrechter kan de gemeente Oostzaan volgen in het - namens betrokkenen niet weersproken - standpunt dat betrokkenen door dit formele gebrek niet zijn benadeeld: zij hebben van dezelfde rechtswaarborgen kunnen profiteren en de hoogte van de boete is zelfs wat lager dan een boete op grond van de Wahv.
2.23. Evidente onredelijkheid volgt ook niet uit het feit dat de gemeente Oostzaan andere boetes, namelijk die waartegen tijdig bezwaar is gemaakt, wél heeft vernietigd. Het feit dat andere beboete kentekenhouders wel rechtsmiddelen hebben ingesteld en betrokkenen niet, vormt een relevant onderscheid in hun rechtspositie. Op basis van de vastlegging van de overtreding met camerabeelden en de oplegging van de boete aan de kentekenhouders, in combinatie met het niet instellen van een rechtsmiddel tegen de boete, mag er - zoals de gemeente Oostzaan ook heeft gesteld - vanuit worden gegaan dat de overtredingen ook daadwerkelijk zijn gepleegd. Daarom kon de gemeente Oostzaan dit onderscheid ook doorslaggevend achten.
2.24. Meer of andere argumenten die zouden maken dat de weigering om de boetes te herzien evident onredelijk is, zijn niet aangevoerd.
conclusie ten aanzien van het herzieningsverzoek
2.25. De conclusie is dat de gemeente Oostzaan mocht weigeren om de aan betrokkenen opgelegde boetes te herzien. De gemeente Oostzaan hoefde deze boetes dus niet alsnog inhoudelijk te beoordelen. Het beroep van betrokkenen tegen de weigering om de boetes te herzien is dan ook ongegrond.
2.26. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de kantonrechter geen reden om aan betrokkenen proceskosten toe te kennen. Voor veroordeling van betrokkenen in de proceskosten van de gemeente Oostzaan bestaat geen grond
er is geen hoger beroep mogelijk
2.27. De kantonrechter ontleent haar bevoegdheid in dit geval aan artikel 154k van de Gemeentewet. Dat betekent dat onder meer artikel 14 van de Wahv van overeenkomstige toepassing is en dat, gelet op de hoogte van de boete van € 100,00, tegen deze uitspraak geen hoger beroep mogelijk is.
De uitspraak
De kantonrechter:
het beroep tegen het niet tijdig beslissen:
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-
veroordeelt de gemeente Oostzaan tot betaling van € 453,50 aan proceskosten (€ 30,92 per zaak) aan betrokkenen;
het beroep tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek:
-
verklaart het beroep tegen de beslissing op het herzieningsverzoek ongegrond;
-
wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 154k lid 2 van de Gemeentewet, in verbinding met artikel 14 Wahv, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen zes weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht. Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:
Artikel 2:47b.
De Verordening bestuurlijke boete handhaving overlast in de openbare ruimte Oostzaan 2022.
ECLI:NL:RBNHO:2024:6435 en ECLI:NL:RBNHO:2024:8578.
Op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Op grond van artikel 6:20 van de Awb.
Vgl. ECLI:NL:GHARL:2015:9019.
Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3131), het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 24 mei 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:190) en de Centrale Raad van Beroep van 19 juli 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:1363).
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3387) en 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2870).
Zie uitspraken onder noot 7 en conclusie advocaat-generaal Wattel van 6 december 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:2623).
Zie uitspraken onder noot 8 en bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3364).
Artikel 154k lid 2 Gemeentewet jo. artikel 13a lid 1 Wahv.