ECLI:NL:RBNHO:2025:7724 - Rechtbank Noord-Holland - 31 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/359178 / HA RK 24-171 WD
Beschikking van 31 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker], te [woonplaats] , verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoeker] , advocaat: mr. F.B.M. Groos,
tegen
1 [verweerder sub 1] , (hierna: [verweerder sub 1] )
te [woonplaats] , advocaat: mr. R. Swager,2. [verweerster sub 2], (hierna: [verweerster sub 2] ) te [woonplaats] , niet verschenen, verwerende partijen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift van [verzoeker] ;
-
het verweerschrift van [verweerder sub 1] , met een tegenverzoek;
-
het verweerschrift van [verzoeker] op het tegenverzoek;
-de aanvullende stukken van [verweerder sub 1] van 5 juni 2025
- de mondelinge behandeling van 19 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. [verzoeker] en mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) hebben vanaf medio 1990 tot aan 15 maart 2020 een relatie gehad en samengewoond in het gehuurde appartement aan het adres [adres] appartement nummer [nummer] te [woonplaats] .
2.2. [verzoeker] en erflaatster verbleven in die periode een groot deel van het jaar in Zuid- Afrika. Aldaar waren zij actief op het Kriegershoek Reservaat. Ten behoeve van de activiteiten ter plaatse van [verzoeker] en/of erflaatster zijn één of meer rechtspersonen opgericht, waaronder Stichting Arpana Foundation.
2.3. In verband met het verbreken van de relatie tussen [verzoeker] en erflaatster, is ook hun samenwerking in Zuid-Afrika beëindigd. Als gevolg daarvan zijn er in Zuid-Afrika verschillende juridische procedures aanhangig (geweest), onder meer over het ontslag van erflaatster uit haar hoedanigheid van bestuurder van voornoemde stichting.
2.4. De op voormeld appartement betrekking hebbende huurovereenkomst is opgezegd tegen 1 november 2020.
2.5. Omdat [verzoeker] niet in staat was het gehuurde appartement tijdig te ontruimen en zijn spullen daaruit te verhuizen heeft hij hiervoor zijn zoon ( [M.] ) en diens partner ( [B.] ) ingeschakeld. Om dezelfde reden heeft erflaatster [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] hiervoor ingeschakeld. De ontruiming van het appartement en de verhuizing van de spullen van [verzoeker] en erflaatster heeft op 14 dan wel 15 oktober 2020 plaatsgevonden.
2.6. Op 2 april 2022 is erflaatster in Zuid-Afrika overleden. Op 1 augustus 2022 heeft mr. J.K. Moons- van Steenbergen, toegevoegd notaris een verklaring van erfrecht afgegeven. Volgens deze verklaring van erfrecht zijn [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] , broer en zus van erflaatster, samen met twee andere broers erfgenamen van erflaatster. Genoemde erfgenamen hebben aan [verweerder sub 1] een (boedel)volmacht verstrekt om de nalatenschap van de erflaatster af te wikkelen.
3 Het verzoek en het verweer
3.1. [verzoeker] vraagt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
3.2. Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. Op 14 dan wel 15 oktober 2020 is gebleken dat [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] verschillende aan [verzoeker] toebehorende roerende zaken, die zich in het appartement bevonden, onder zich hebben genomen. [verzoeker] is voornemens een juridische procedure tegen [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] op te starten om afgifte van de aan hem toebehorende zaken te vorderen. Gelet op de betwisting van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] , heeft [verzoeker] recht en belang om ter voorbereiding op de juridische procedure vast te stellen dat zij deze zaken onder zich hebben genomen. Dit alles aldus [verzoeker] .
3.3. [verweerder sub 1] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe aan dat [verzoeker] zich met zijn verzoek schuldig maakt aan misbruik van procesrecht. Daarbij komt dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek. Ter onderbouwing voert [verweerder sub 1] aan dat hij, behoudens twee schilderijtjes die mogelijkerwijs eigendom zijn van [verzoeker] , geen zaken van [verzoeker] onder zich heeft. De waarde van de schilderijtjes is nihil. [verweerder sub 1] wijst ook op het tijdsverloop sinds de (vermeende) vermissing van de zaken en het instellen van het verzoek. Hij verbindt aan dit tijdsverloop de conclusie dat de zaken nauwelijks enige waarde vertegenwoordigen. Het verzoek moet worden gezien als voortzetting van de juridische strijd die [verzoeker] tegen erflaatster in Zuid Afrika heeft gevoerd; een strijd die ondanks het overlijden van erflaatster nog steeds gaande is en die [verzoeker] thans tegen de erfgenamen van erflaatster voert.Daarnaast ontbreekt het belang bij het verzoek, omdat al bekend is wat de verschillende door [verzoeker] genoemde getuigen zullen verklaren.
4 Het tegenverzoek en het verweer
4.1. [verweerder sub 1] vraagt voorwaardelijk dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor beveelt.
4.2. Aan het verzoek heeft [verweerder sub 1] het volgende ten grondslag gelegd. Erflaatster heeft bij wijze van geldlening verschillende bedragen aan de hiervoor onder 2.2. beschreven rechtspersonen uitgeleend. Deze bedragen (in totaal ten minste € 183.000,00) dienen nog te worden terugbetaald en (de nalatenschap van) erflaatster heeft uit hoofde van geldlening, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad een vordering op de rechtsperso(o)n(en) en/of [verzoeker] . Het verzochte getuigenverhoor strekt ertoe om [verweerder sub 1] - namens de erfgenamen - in staat te stellen in te schatten of de bedragen in een bodemprocedure van [verzoeker] kunnen worden teruggevorderd.Daarbij komt dat [verweerder sub 1] [verzoeker] als getuige wenst te horen om verschillende onduidelijkheden op te helderen over het ontslag van erflaatster als Trustee en bestuurder van de rechtspersonen. [verzoeker] heeft hierbij onrechtmatig gehandeld door de handtekening van erflaatster te vervalsen. [verweerder sub 1] heeft de door [verzoeker] af te leggen getuigenverklaring nodig om te beoordelen of de nalatenschap van erflaatster een vordering heeft op de rechtsperso(o)n(en) en/of [verzoeker] . Nog afgezien daarvan is er nog veel onduidelijk over wat er met de inboedel en de roerende zaken van erflaatster in Zuid-Afrika is gebeurd.
4.3. [verzoeker] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
het verzoek en het tegenverzoek
5.1. Het verzoek van [verzoeker] is op 27 november 2024 ingediend, dus voor de inwerkintreding van Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Dit brengt mee dat zowel bij de beoordeling van het verzoek als van het tegenverzoek zal worden uitgegaan van het bewijsrecht dat tot en met 31 december 2024 van kracht was.
5.2. Het wettelijk uitgangspunt staat in artikel 186 Rv (oud) en dat is dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv (oud) en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
5.3. Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 BW). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW) (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
5.4. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
het verzoek
5.5. De rechtbank stelt vast dat er tussen partijen over en weer veel geschilpunten bestaan en dat de onderlinge verhoudingen al geruime tijd getroebleerd zijn. Voor zover de rechtbank kan overzien was dat voorafgaande aan haar overlijden ook al het geval tussen [verzoeker] en erflaatster. Duidelijk is dat de verhoudingen na haar overlijden tussen [verzoeker] en de erfgenamen van erflaatster niet zijn verbeterd.
5.6. Zonder een oordeel te geven over de vraag aan welke partij dit alles (het meest) valt te verwijten, geldt dat in een dergelijke situatie het gevaar van strijd met een goede procesorde op de loer ligt, zodat het passend is dat de rechtbank het voorliggende verzoek kritisch beziet. Het voorlopig getuigenverhoor is immers niet bedoeld als middel om een wederpartij dwars te zitten, onder druk te zetten of op kosten te jagen.
5.7. De rechtbank stelt vast dat het verzoek voldoet aan de vereisten van de wet. [verzoeker] heeft voldoende toegelicht wat en op welke gronden hij eventueel iets te vorderen heeft van [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] . Ook is duidelijk over welke te bewijzen feiten hij middels een getuigenverhoor bewijsmateriaal wil verkrijgen. Het gaat bij het verzochte getuigenverhoor enkel om zekerheid te verkrijgen over het antwoord op de vraag of [verweerder sub 1] en [verweerster sub 2] de betreffende roerende zaken, waarvan niet in geschil is dat die aan [verzoeker] toebehoren, onder zich hebben genomen. Behoudens voor zover hierna het tegendeel blijkt, is het verzochte getuigenverhoor dan ook ter zake dienend en voldoende concreet.
5.8. Anders dan [verweerder sub 1] stelt, is van misbruik van bevoegdheid niet gebleken. Hoewel de rechtbank aanneemt dat een getuigenverhoor voor [verweerder sub 1] belastend is, is de rechtbank niet van oordeel dat het belang van [verzoeker] bij dit verhoor veel minder zwaarwegend is dan het belang van [verweerder sub 1] bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker] heeft op de mondelinge behandeling voldoende toegelicht dat de vermiste zaken relevante waarde vertegenwoordigen en niet alleen emotionele waarde. Het verlangen van [verzoeker] om weer over deze zaken te kunnen beschikken, komt de rechtbank dan ook authentiek voor en de rechtbank gaat er - anders dan [verweerder sub 1] - niet van uit dat de aanleiding van het verzoek is gelegen in een voorzetting of uitbreiding van de strijd tussen betrokkenen over de hiervoor beschreven aangelegenheden in Zuid-Afrika.
5.9. Ook ter zake het tijdsverloop tussen de vermissing van de zaken en het indienen van het verzoekschrift, heeft [verzoeker] een genoegzame verklaring gegeven. Deze verklaring komt erop neer dat hij tot aan het overlijden van erflaatster nog goede hoop had dat hij in overleg zijn zaken weer terug zou krijgen en dat pas gedurende de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster vooralsnog het tegendeel is gebleken.
5.10. Bij de beoordeling van het verzoek, kan de rechtbank niet vooruitlopen op de inhoud van de verklaringen die de betreffende getuigen naar alle waarschijnlijkheid zullen afleggen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van [verweerder sub 1] dat belang bij het verzoek ontbreekt, omdat al bekend is wat de verschillende door [verzoeker] genoemde getuigen zullen verklaren.
5.11. Van strijd met de goede procesorde of andere zwaarwegende bezwaren tegen de toewijzing van het verzoek is niet gebleken.
5.12. De rechtbank zal het verzoek toewijzen behoudens ten aanzien van de volgende door [verzoeker] voorgestelde getuigen: [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Over laatstgenoemde is niet duidelijk wat zij in aanvulling op de te horen [getuige 4] kan verklaren, nu zij gezamenlijk op verzoek van [verzoeker] hebben geassisteerd bij de ontruiming. Het horen van [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank in dit stadium niet opportuun, nu is gebleken dat zij bij de ontruiming van het appartement in het geheel niet aanwezig zijn geweest. Dit laatste geldt ook voor [verzoeker] , maar hij is bij uitstek in staat om te verklaren hoe de betreffende zaken eruit zagen en waar zij zich in het appartement bevonden.Het aantal te horen getuigen zal daarom worden beperkt tot vijf.
5.13. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld ten minste 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
5.14. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
het tegenverzoek
5.15. [verweerder sub 1] heeft zijn verzoek gedaan onder de voorwaarde dat het verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen. De voorwaarde is vervuld. De rechtbank komt toe aan de behandeling van het door [verweerder sub 1] gedane verzoek.
5.16. [verzoeker] voert als verweer aan dat uit een beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2024 volgt dat die rechtbank bij uitsluiting bevoegd is om te oordelen over aangelegenheden die de erfopvolging in de nalatenschap van erflaatster betreffen. De rechtbank verwerpt het verweer. Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag valt enkel af te leiden dat de in die procedure verschenen partijen zijn overeengekomen dat die rechtbank bij uitsluiting bevoegd is over elke aangelegenheid die de erfopvolging in de nalatenschap van erflaatster betreft. De rechtbank stelt vast dat [verzoeker] niet is verschenen in de procedure bij de rechtbank Den Haag. Het beding geldt daarom niet tussen [verzoeker] en [verweerder sub 1] . Daarbij komt dat het verzoek van [verweerder sub 1] geen betrekking heeft op de erfopvolging in de nalatenschap van erflaatster, zoals bedoeld in de beschikking. Het verzoek van [verweerder sub 1] gaat namelijk over een eventueel vorderingsrecht van die nalatenschap op een of meer derden ( [verzoeker] en/ of de rechtsperso(o)n(en). Het beroep van [verzoeker] op het forumkeuzebeding is ongegrond.
5.17. De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
5.18. De mogelijkheid van [verweerder sub 1] om een zelfstandig tegenverzoek in te dienen, is niet onbeperkt. Zijn verweerschrift mag een zelfstandig (tegen)verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek
5.19. [verweerder sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [verzoeker] worden veroordeeld.
6 De beslissing
De rechtbank het verzoek
6.1. beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
6.2. benoemt een nog nader te bepalen rechter tot rechter-commissaris, die zich door een ander lid van de rechtbank kan laten vervangen,
6.3. bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Alkmaar, Kruseman van Eltenweg 2,
6.4. bepaalt dat [verzoeker] binnen drie weken na de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank – onder vermelding van het zaaknummer C/15/359178 / HA RK 24-171 - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maandenseptember 2025 tot en met december 2025 moet opgeven waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5. bepaalt dat [verzoeker] uiterlijk binnen een week na heden een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of exploot moet doen toekomen aan [verweerster sub 2] ,
6.6. wijst het meer of anders verzochte af. het tegenverzoek
6.7. wijst het verzoek af;
6.8. veroordeelt [verweerder sub 1] in de proceskosten van [verzoeker] die worden vastgesteld op een bedrag van € 1.228,00 (2x € 614,00);
6.9. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.D.M. Hazeu en in het openbaar uitgesproken op31 juli 2025.
Zie artikel 282 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering