ECLI:NL:RBNHO:2025:10368 - Rechtbank Noord-Holland - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/344519 / HA ZA 23-547
Vonnis in incident van 30 juli 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
RFA INTERNATIONAL LP, te Calgary, Alberta (Canada), eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident tot afgifte stukken, hierna te noemen: RFA, advocaat: mr. M. Goorts,
tegen
1 ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
- BALOISE BELGIUM N.V.,
te Antwerpen (België),
- ERGO VERSICHERUNG AG,
te Düsseldorf (Duitsland),
- MSIG INSURANCE EUROPE AG,
te Keulen (Duitsland),
- AIG EUROPE SA,
te Luxemburg, Luxemburg,
- GENERALI DEUTSCHLAND VERSICHERUNG AG,
te München (Duitsland),
- GOTHAER ALLGEMEINE VERSICHERUNG AG,
te Köln, Duitsland,
- WÜRTTEMBERGISCHE VERSICHERUNG AG,
te Stuttgart (Duitsland),
- STARSTONE INSURANCE SE,
te Schaan (Liechtenstein),
- CANOPIUS MANAGING AGENTS LIMITED,
te Londen (Verenigd Koninkrijk),
- CHUBB EUROPEAN GROUP SE, tevens handelend onder de naam Chubb Insurance Company of Europe,
te Courbevoie (Frankrijk), gedaagde partijen in de hoofdzaak, eisende partijen in het incident tot voeging/tussenkomst in incident, advocaten: mrs. J.P. Eckoldt en M.R. Koppenol, hierna samen te noemen: de verzekeraars,
12 12. H.W. WOOD LIMITED,
te Londen (Verenigd Koninkrijk), hierna te noemen: Wood, gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident tot afgifte stukken, verwerende partij in het incident tot voeging/tussenkomst in incident, advocaat: mr. A.Ch.H. Franken,
13 RAETSHEREN VAN ORDEN B.V.,
te Alkmaar, hierna te noemen: Raetsheren, gedaagde partij in de hoofdzaak, advocaat: mr. D.D. Zorab-Castelijns.
1 De procedure
1.1. Het verloop van deze procedure blijkt uit:
-
de incidentele conclusie tot interventie op grond van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van Verzekeraars;
-
de conclusie van antwoord in het incident van Wood.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2 De feiten (voor zover van belang in dit incident)
2.1. In de hoofdzaak vordert RFA – kort gezegd – primair vergoeding van schade van de verzekeraars en subsidiair vergoeding van schade door de assurantietussenpersonen Wood en Raetsheren.
2.2. Wood heeft in de hoofdzaak een incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv (oud) ingesteld (het incident tot afgifte stukken) tegen RFA, met als doel de verkrijging van afschrift van dan wel inzage in de conclusie van antwoord die de verzekeraars in de hoofdzaak hebben genomen.
2.3. In het door Wood opgeworpen incident tot afgifte stukken op grond van artikel 843a Rv (oud) hebben de verzekeraars het onderhavige incident op grond van artikel 217 Rv opgeworpen.
3 Het geschil
3.1. De verzekeraars vorderen – samengevat – dat de rechtbank:
3.2. Wood voert verweer en verzoekt de rechtbank de incidentele vordering af te wijzen met veroordeling van de verzekeraars in de kosten van het incident.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. De verzekeraars vorderen dat het hen op grond van artikel 217 Rv wordt toegestaan zich te voegen in de door Wood ingestelde incidentele vordering op grond van artikel 843a Rv (oud). Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat van voeging geen sprake kan zijn, dan verzoeken zij de rechtbank te bepalen dat zij op grond van artikel 217 Rv mogen tussenkomen.
Voeging
4.2. De rechtbank stelt het volgende voorop. Uit artikel 217 Rv volgt dat eenieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 28 maart 2014
4.3. Uit de stellingen van de verzekeraars begrijpt de rechtbank dat het belang om zich in de procedure te mogen voegen vooral ligt in het verkrijgen van een mogelijkheid om te kunnen reageren op de door Wood ingestelde incidentele vordering tot afgifte van de conclusie van antwoord van de verzekeraars in de hoofdzaak. Daarbij voeren de verzekeraars aan dat zij nadelige gevolgen kunnen ondervingen op het moment dat de door Wood ingestelde incidentele vordering wordt toegewezen. Volgens de verzekeraars wil Wood met behulp van de te verkrijgen conclusie van antwoord de dekkingsaanspraak van RFA op de verzekeraars verder onderbouwen en de dekkingsverweren van de verzekeraars verder weerleggen. Dit kan nadelig zijn voor de procespositie van de verzekeraars, zeker nu RFA heeft laten weten dat zij zich ten aanzien van de incidentele vordering tot afgifte refereert aan het oordeel van de rechtbank.
4.4. Het verweer van Wood komt er – zo begrijpt de rechtbank – kort gezegd op neer dat de verzekeraars geen feitelijke of juridische nadelige gevolgen zullen hebben als gevolg van een eventuele toewijzing van de incidentele vordering tot afgifte. Daarbij hebben de verzekeraars ook geen rechtens te respecteren belang bij toewijzing van de gevorderde voeging. De omstandigheid dat Wood bij toewijzing van de incidentele vordering tot afgifte van de conclusie van antwoord aanvullend of beter verweer kan voeren, kwalificeert namelijk niet als een feitelijk of juridisch nadelig gevolg voor de verzekeraars. Daarbij komt het door de verzekeraars gestelde belang er volgens Wood op neer dat de verzekeraars de assurantietussenpersonen Wood en Raetsheren willen beletten hun werk goed uit te voeren. Dat is volgens Wood geen rechtens te respecteren belang. Verder stelt Wood dat het willen uiten van een opvatting over een procedure onvoldoende is om een belang te hebben bij een vordering tot voeging. Ten slotte stelt Wood dat de verzekeraars geen belang hebben bij hun vordering, omdat de partij aan wiens zijde zij zich willen voegen heeft aangegeven zich ten aanzien van de incidentele vordering tot afgifte te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Een gevoegde partij mag geen stelling innemen die onverenigbaar is met de stelling van de partij aan wiens zijde zij zich voegt, dus is het de verzekeraars niet toegestaan het standpunt in te nemen dat de vordering tot afgifte moet worden afgewezen.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeraars feitelijke of juridische nadelige gevolgen kunnen ondervinden van een toewijzing van de vordering tot afgifte. Het standpunt dat de belangen van de verzekeraars niet rechtens te respecteren zijn, volgt de rechtbank niet. Het gaat er hier om dat de verzekeraars zich via de voeging willen uitlaten over de vordering tot afgifte van de conclusie van antwoord, om hun procespositie in de uiteindelijke hoofdzaak te beschermen. Anders dan Wood stelt, gaat het hier dus niet slechts om het willen uiten van een opvatting, het gaat om het willen voeren van verweer. Dit is naar het oordeel van de rechtbank een rechtens te respecteren belang. Op het moment dat de vordering tot afgifte zou worden toegewezen, zou dat nadelige gevolgen kunnen hebben voor de procespositie van de verzekeraars en hun mogelijkheid zich te verweren tegen de door RFA ingestelde vorderingen in de hoofdzaak. Verder merkt de rechtbank op dat zij niet inziet waarom de (mogelijk) in te nemen stelling van de verzekeraars tot afwijzing van de vordering tot afgifte onverenigbaar zou zijn de referte van RFA. Dat zou eventueel anders kunnen zijn als RFA had gesteld te kunnen instemmen met het verzoek van Wood tot afgifte, maar daar is geen sprake van. Dit betekent dat de verzekeraars belang hebben bij hun vordering tot voeging. De rechtbank wijst de vordering tot voeging daarom toe.
Tussenkomst
4.6. De vordering tot voeging wordt toegewezen, zodat het verzoek tot tussenkomst geen bespreking meer behoeft.
Proceskosten
4.7. Wood is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de verzekeraars worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
in het incident tot voeging/tussenkomst
5.1. staat het de verzekeraars toe zich in het incident tot afgifte te voegen aan de zijde van RFA;
5.2. veroordeelt Wood in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Wood niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af;
in het incident tot afgifte stukken
5.5. bepaald dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 augustus 2025 voor het indienen van een conclusie van antwoord door de verzekeraars,
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, bijgestaan door de griffier mr. M. Bouwen en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
HR 28-03-2014 (ECLI:NL:HR:2014:768)
HR 12-06-2015 (ECLI:NL:HR:2015:1602)