ECLI:NL:RBMNE:2025:5211 - Rechtbank Midden-Nederland - 7 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 11838902 \ MV EXPL 25-144
Vonnis in kort geding van 7 oktober 2025
in de zaak van
[eisende partij], wonende te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eisende partij] , gemachtigde: mr. S.J. Mijdam,
tegen
1 [gedaagde sub 1] , handelend onder de naam [naam] ,
wonende en zaakdoende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 1]2.[gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,3. [gedaagde sub 3], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 3] ,4. [gedaagde sub 4], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 4] ,5. [gedaagde sub 5], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 5] ,6. [gedaagde sub 6], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 6] ,7. [gedaagde sub 7], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 7] ,8. [gedaagde sub 8], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 8] ,9. [gedaagde sub 9], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde sub 9] ,10. HEN DIE VERBLIJVEN IN DE GEBOUWDE ONROERENDE ZAAK DE [gedaagde sub 10] OF EEN GEDEELTE DAARRVAN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 61 RV, wonende te Bussum, gedaagde partij, hierna samen te noemen: [gedaagde c.s.] , niet verschenen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 27 augustus 2025 met producties 1 tot en met 7;
-
een afschrift van de openbare betekening in een dagblad;
-
de akte van [eisende partij] met producties 7 en 8;
-
de nadere akte van [eisende partij] met de ontbrekende pagina van productie 3.
1.2. Op 18 september 2025 is door – kennelijk – een bekende van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] – ‘ [e-mail adres] @gmail.com’ – een verzoek tot uitstel van de zitting op 23 september 2025 verzocht. Onder het verzoek was geen naam vermeld. Dat verzoek heeft de rechtbank niet in behandeling genomen. Volgens het procesreglement kan een betrokken partij of een gemachtigde een verzoek tot uitstel indienen dat door de kantonrechter beoordeeld kan worden. Uit het e-mailbericht kon niet worden afgeleid dat het verzoek door [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] zelf en/of een gemachtigde was gedaan. Ook was er geen volmacht overgelegd, waaruit blijkt dat*‘ [e-mail adres] @gmail.com’* gevolmachtigd was om namens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het uitstelverzoek in te dienen, terwijl bovendien niet kon worden vastgesteld wie het verzoek had gedaan.
1.3. Op 19 september 2025 volgde er een bericht van de heer [A] van Arccos Consulting (hierna: [A] ), waarin hij namens [gedaagde sub 1] verzocht om verplaatsing van de zitting op 23 september 2025. Naar aanleiding van dit bericht heeft de rechtbank het bericht van [A] samen met het bericht van ‘[e-mail adres] @gmail.com’ voor reactie naar mr. Mijdam – de gemachtigde van [eisende partij] – gezonden. Bij e-mail van 23 september 2025 heeft mr. Mijdam gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het uitstelverzoek. De kantonrechter heeft na afweging van de belangen van partijen het verzoek tot uitstel van de zitting afgewezen.
1.4. Op 22 september 2025 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zelf vier e-mailberichten naar de rechtbank gezonden, waarin zij verzochten om uitstel van de zitting op 23 september 2025. De reden daarvoor was dat zij momenteel in China verbleven in verband met ernstige familieomstandigheden, waardoor zij niet aanwezig konden zijn op de zitting. Zij verwachtten dat zij op 29 september 2025 weer in Nederland zouden zijn, want dan zou hun visum verlopen zijn. De rechtbank heeft de uitstelverzoeken van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voor reactie naar mr. Mijdam gezonden. Bij e-mail van 22 september 2025 heeft mr. Mijdam opnieuw gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de verplaatsing van de zitting.
1.5. De kantonrechter heeft, na afweging van de belangen van partijen, het tweede uitstelverzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] afgewezen en wel om het volgende.
1.6. [gedaagde sub 1] heeft sinds mei 2025 geen enkele betaling meer aan [eisende partij] verricht, waardoor de achterstand tot en met augustus 2025 inmiddels is opgelopen tot € 40.000,00. Dit is gelijk aan acht maanden huur. Het moet voor [gedaagde sub 1] dan ook geen verrassing zijn dat [eisende partij] haar in rechte heeft betrokken. Bovendien is [gedaagde sub 1] , voorafgaand de zitting, tot drie keer toe gesommeerd tot betaling van de huurachterstand en het opgeven van haar verhinderdata. De sommaties van 30 juni 2025 en 5 augustus 2025 en de conceptdagvaarding zijn naar [gedaagde sub 1] verzonden. De sommaties en de conceptdagvaarding zijn per e-mail en per koerier naar [gedaagde sub 1] verzonden. Het e-mailadres waarnaar de correspondentie is verzonden is ‘[e-mail adres] .nl’. [eisende partij] mocht er op vertrouwen dat [gedaagde sub 1] op dat e-mailadres te bereiken was, omdat dat e-mailadres ook vermeld stond op de website van [gedaagde sub 1] (het restaurant). De sommaties van 30 juni 2025 en 5 augustus 2025 zijn bovendien door de partner van [eisende partij] ook per WhatsApp naar [gedaagde sub 2] – de partner van [gedaagde sub 1] – gezonden. Naar [eisende partij] heeft gesteld zijn deze berichten ook gelezen. Dat volgt uit de twee blauwe vinkjes. De dagvaarding is op 27 augustus 2025 betekend op het adres [adres] en ook gepubliceerd in dagblad in de streek, waar het gehuurde zich bevindt, conform artikel 61 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [gedaagde sub 1] (en ook [gedaagde sub 2] ) heeft (hebben) daar niet op gereageerd. Uit het voorgaande volgt dan ook dat [eisende partij] er alles aan heeft gedaan om [gedaagde sub 1] (en [gedaagde sub 2] ) te bereiken. Verder blijkt uit wat [eisende partij] naar voren heeft gebracht (achterstand die alsmaar oploopt en de overbewoning in de bovenwoning, die leidt tot allerlei gezondheids- en veiligheidsrisico’s) dat [eisende partij] spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft.
1.7. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nu in het buitenland verblijven en daardoor slecht bereikbaar zijn en/of bepaalde stukken van [eisende partij] hen niet (tijdig) hebben bereikt, maakt dit niet anders. Kennelijk zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] al geruime tijd in het buitenland (China). Het had op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gelegen om gedurende hun verblijf in het buitenland maatregelen te treffen zodat zij op de hoogte raken van de inkomende (zakelijke) post. Dat hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet, althans onvoldoende, gedaan, zodat dit een omstandigheid is dat voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] komen en kan [eisende partij] niet tegengeworpen worden.
1.8. Bovendien heeft de kantonrechter [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de mogelijkheid geboden om digitaal – via Teams – deel te nemen aan de zitting op 23 september 2025. Een Teamslink is aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toegestuurd.
1.9. Het voorgaande heeft er toe geleid dat de kantonrechter heeft beslist dat de zitting op 23 september 2025 gewoon doorgang zou vinden.
1.10. De griffier en de kantonrechter hebben (tot twee keer toe) vóór en tijdens de zitting gecontroleerd of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich via Teams digitaal hadden aangemeld om deel te nemen aan de zitting. De kantonrechter heeft toen vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet aanwezig waren en aldus geen gebruik hebben willen maken om digitaal de zitting bij te wonen.
1.11. De zaak is op 23 september 2025 bij de kantonrechter besproken. [eisende partij] – vergezeld onder andere door zijn partner – is verschenen, bijgestaan door mr. Mijdam. [gedaagde c.s.] zijn niet verschenen. Mr. Mijdam heeft nog een pleitnota overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken.
1.12. De kantonrechter heeft besloten dat vandaag de uitspraak is.
2 De kern van de zaak
2.1. [eisende partij] is op 31 oktober 2023 met [gedaagde sub 1] een huurovereenkomst aangegaan voor de bedrijfsruimte met bovenwoning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde) voor de duur van vijf jaren, eindigend op 1 november 2028. In het gehuurde wordt een restaurant geëxploiteerd. In de huurovereenkomst staat dat de huurtermijnen bij vooruitbetaling moeten worden betaald en dat de huurder – [gedaagde sub 1] – zich moet houden aan de exploitatieverplichting. Volgens [eisende partij] is [gedaagde sub 1] ernstig tekortgeschoten in haar betalingsverplichting en haar exploitatieverplichting door een grote huurachterstand te laten ontstaan en het restaurant te sluiten. Ook is gebleken dat [gedaagde sub 1] , zonder toestemming van [eisende partij] , de bovenwoning aan acht personen, in gebruik heeft gegeven. [eisende partij] wil daarom dat [gedaagde c.s.] de woning ontruimen. Ook wil [eisende partij] dat [gedaagde sub 1] de huurachterstand en de huur/gebruiksvergoeding vanaf 1 september 2025 betaalt en dat [gedaagde c.s.] veroordeeld worden in de proceskosten, met rente.
2.2. [gedaagde c.s.] zijn niet verschenen en hebben ook geen schriftelijk verweer gevoerd.
2.3. [eisende partij] krijgt gelijk. De ontruiming van het gehuurde en de betaling van de huurachterstand tot en met augustus 2025 en de huur/gebruiksvergoeding vanaf 1 september 2025 worden toegewezen. Ook moeten [gedaagde c.s.] de proceskosten betalen. De kantonrechter legt hierna uit hoe en waarom hij tot dit oordeel is gekomen.
3 De beoordeling
3.1. Bij de dagvaarding zijn de bij wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat het gevraagde verstek tegen [gedaagde c.s.] zal worden verleend. Dit betekent dat deze rechtszaak buiten de aanwezigheid van [gedaagde c.s.] gevoerd kan worden. Het toetsingskader in dit kort geding
3.2. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorzieningen. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorzieningen een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.3. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, mocht de bodemrechter anders beslissen. Spoedeisend belang
3.4. Het vereiste spoedeisend belang is, gelet op de aard van de vorderingen en het daarover door [eisende partij] gestelde, aanwezig. Dit betekent dat de vorderingen van [eisende partij] inhoudelijk kunnen worden behandeld. Waarom moeten [gedaagde c.s.] het gehuurde ontruimen? Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
3.5. Omdat [gedaagde sub 1] geen verweer heeft gevoerd, gaat de kantonrechter in rechte uit van de juistheid van de stellingen van [eisende partij] , die hij ook met stukken heeft onderbouwd. [gedaagde sub 1] moet op grond van de huurovereenkomst de huur voor de aanvang van de betreffende maand – dus vooruit – betalen (artikel 4 van de huurovereenkomst). Dat heeft [gedaagde sub 1] niet gedaan. Er is een huurachterstand van € 40.000,00, berekend tot en met augustus 2025. Dit is gelijk aan een huur van acht maanden. Daarnaast heeft [gedaagde sub 1] in strijd met artikel 10.1 van de huurovereenkomst gehandeld door het restaurant niet langer te exploiteren. Het restaurant is namelijk al maanden dicht. Ook heeft [gedaagde sub 1] in strijd met de artikelen 7:244 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de bovenwoning onderverhuurd en/of in gebruik gegeven aan gedaagden sub 2 tot en met 10. [eisende partij] heeft [gedaagde sub 1] immers nooit toestemming daarvoor gegeven. [gedaagde sub 1] handelt bovendien, gelet op de aard en de omvang van de ingebruikgeving – huisvesting geven aan (minimaal) acht personen – mogelijk ook in strijd met de gemeentelijke regelgeving met betrekking tot overbewoning en brandveiligheid. [gedaagde sub 1] heeft zich dan ook niet gedragen als een goed huurder.
3.6. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zijn deze tekortkomingen zo ernstig dat het te verwachten is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden. De gevorderde ontruiming ten aanzien van [gedaagde sub 1] komt daarom in beginsel voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van gedaagden sub 2 tot en met 10
3.7. [eisende partij] heeft onweersproken gesteld dat gedaagden sub 2 tot en met 10 zonder recht en/of titel in de bovenwoning verblijven. Hij heeft geen huurovereenkomst met die personen gesloten. Ook zijn er geen aanwijzingen dat gedaagden sub 2 tot en met 10 een onderhuurovereenkomst met [gedaagde sub 1] hebben gesloten.
3.8. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is te verwachten dat de bodemrechter zal oordelen dat gedaagden sub 2 tot en met 10 zonder recht en titel in de bovenwoning verblijven. De gevorderde ontruiming ten aanzien van gedaagden sub 2 tot en met 10 komt daarom in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De belangenafweging valt in het voordeel van [eisende partij] uit
3.9. Vervolgens moet in het kader van dit kort geding een belangenafweging worden gemaakt tussen enerzijds de belangen van [eisende partij] bij de ontruiming – zijn schade te beperken, einde maken aan de situatie van overbewoning en weer beschikken over zijn eigendom – en anderzijds de belangen van [gedaagde c.s.] om in het gehuurde te blijven. Aannemelijk is dat [gedaagde c.s.] voor de bovenwoning een algemeen belang heeft bij behoud van een dak boven hun hoofd. De kantonrechter zal dit belang meewegen. Onduidelijk is echter welke (andere) belangen [gedaagde c.s.] hebben bij behoud van het gehuurde. [gedaagde c.s.] hebben namelijk niet (schriftelijk) gereageerd en zij zijn ook niet op de mondelinge behandeling verschenen. Bij deze stand van zaken kan de kantonrechter bij zijn beslissing op de door [eisende partij] ingediende vordering tot ontruiming van het gehuurde geen rekening houden met eventuele andere belangen van [gedaagde c.s.] Het onbetrouwbare betalingsgedrag van [gedaagde sub 1] , zonder enig zicht op verbetering, de sluiting van het restaurant en het gegeven dat gedaagden sub 2 tot en met 10 zonder recht en/of titel in de bovenwoning verblijven, maken dat de kantonrechter meer gewicht toekent aan de belangen van [eisende partij] . De belangenafweging valt dus in het voordeel van [eisende partij] uit. Conclusie ten aanzien van de ontruiming
3.10. Omdat aannemelijk is dat in een bodemprocedure (de ontbinding van de huurovereenkomst en) de ontruiming van het gehuurde zal worden toegewezen en de belangenafweging in het voordeel van [eisende partij] uitvalt, heeft [eisende partij] recht en belang bij een ontruiming van het gehuurde. De gevorderde ontruiming van het gehuurde wordt dan ook toegewezen. De ontruimingstermijn voor het gehuurde
3.11. De ontruimingstermijn wordt bepaald op veertien dagen nadat dit vonnis door de deurwaarder aan [gedaagde c.s.] is uitgereikt. Waarom moet [gedaagde sub 1] de huurachterstand en de lopende huur betalen?
3.12. [eisende partij] wil dat [gedaagde sub 1] de huurachterstand betaalt. [eisende partij] stelt dat er sprake is van een huurachterstand van € 40.000,00. Deze achterstand ziet op de huur van het gehuurde tot en met augustus 2025. Daarnaast wil [eisende partij] dat [gedaagde sub 1] de maandelijkse huur en/of de gebruiksvergoeding van € 5.000,00 vanaf 1 september 2025 tot de ontruiming betaalt. [gedaagde sub 1] heeft, omdat zij niet in het geding is verschenen, deze vorderingen niet betwist. Deze vorderingen komen de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en worden daarom toegewezen. [gedaagde sub 1] moet deze bedragen aan [eisende partij] betalen. Waarom moeten [gedaagde c.s.] de proceskosten betalen?
3.13. [gedaagde c.s.] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
3.14. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in ‘de beslissing’.
3.15. De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Waarom wordt het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard?
3.16. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eisende partij] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, als [gedaagde c.s.] niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoen. [gedaagde c.s.] kunnen dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of als zij een rechtsmiddel hebben ingesteld en daar nog niet op is beslist. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [gedaagde c.s.] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belangen van [eisende partij] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. De belangen die hierbij worden meegewogen, zijn genoemd onder 3.9. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de belangen van [eisende partij] zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde c.s.] Daarom wordt het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1. veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde aan [adres] te [woonplaats] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van [eisende partij] zijn, en de sleutels af te geven aan [eisende partij] ,
4.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] om te betalen aan [eisende partij] :
a. a) € 40.000,00 aan achterstallige huur tot en met 31 augustus 2025,
b) € 5.000,00 per maand vanaf 1 september 2025 tot en met het eind van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden,
4.3. veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk in de proceskosten van € 921,29, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde c.s.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4. veroordeelt [gedaagde c.s.] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken door mr. M.R. van der Vos op 7 oktober 2025.
HHt/37278