ECLI:NL:RBMNE:2025:5015 - Kantonrechter: Hond mee naar werk is arbeidsvoorwaarde door vaste gedragslijn - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
Het jarenlang toestaan dat een werknemer zijn hond meeneemt naar het werk, creëert door een vaste gedragslijn een arbeidsvoorwaarde. Een werkgever kan deze arbeidsvoorwaarde niet eenzijdig wijzigen met een beroep op het instructierecht als een eenzijdig wijzigingsbeding ontbreekt en geen zwaarwichtig belang bestaat.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11857140 \ UV EXPL 25-207 MS/1270
Vonnis in kort geding van 24 september 2025
in de zaak van
[eisende partij], wonende te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eisende partij] , gemachtigde: mr. E.V. Jongepier,
tegen
STICHTING CAREYN, gevestigd te Utrecht , gedaagde partij, hierna te noemen: Careyn, gemachtigde: mr. D.J. Kolk.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met producties;
-
de producties van Careyn;
-
de aanvullende productie van [eisende partij] ;- de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;- de pleitnota van [eisende partij] ;- de pleitnota van Careyn.
1.2. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.
2 De kern van de zaak
2.1. [eisende partij] is bij Careyn in dienst als fysiotherapeut en heeft altijd zijn hond meegenomen naar zijn werk. Careyn heeft per 1 mei 2025 een algemeen verbod ingesteld op het meenemen van honden. De kantonrechter oordeelt dat sprake is geweest van een vaste gedragslijn waardoor het meenemen van de hond naar het werk voor [eisende partij] een arbeidsvoorwaarde is geworden. Careyn mag deze arbeidsvoorwaarde niet zonder zijn instemming wijzigen en [eisende partij] hoeft ook niet met deze wijziging in te stemmen. De vordering van [eisende partij] om het verbod in afwachting op de uitkomst van een bodemprocedure voor hem buiten werking te stellen en hem toe te staan zijn hond mee te nemen naar zijn werk wordt daarom toegewezen.
3 De beoordeling
Inleiding
3.1. [eisende partij] werkt sinds 22 augustus 2019 als fysiotherapeut bij (de rechtsvoorganger van) Careyn op basis van een arbeidsovereenkomst voor 36 uur per week. Hij werkt op de locatie [locatie] in [plaats] en houdt zich daar bezig met orthopedische en neurologische revalidatie.
3.2. [eisende partij] neemt al vanaf het begin van zijn arbeidsovereenkomst zijn hond mee naar het werk. Er zijn op de locatie [locatie] ook zes andere werknemers die hun hond meenemen.
3.3. De manager van [eisende partij] heeft eind mei 2024 aangekondigd dat er binnenkort geen honden meer mochten worden meegenomen naar de locatie [locatie] . Per 1 juni 2024 is er een nieuwe locatiemanager gekomen. Hij heeft in een e-mail van 3 juni 2024 aangekondigd dat er op de locatie [locatie] per 1 juli 2024 een algeheel verbod op het meenemen van honden zou gaan gelden. Deze datum is na protest van een aantal werknemers, waaronder [eisende partij] , verschoven naar 1 mei 2025. [eisende partij] is het niet eens met dit verbod. Hij leeft het verbod wel na en neemt zijn hond vanaf 1 mei 2025 niet meer mee.
De vordering en de onderbouwing daarvan
3.4. [eisende partij] vordert: primair Careyn te gebieden: I. het op of omstreeks 1 mei 2025 ingevoerde verbod op het meenemen van honden naar het werk ten aanzien van hem buiten werking te stellen, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist of Careyn deze arbeidsvoorwaarde eenzijdig mocht wijzigen; II. hem toe te staan zijn hond, onder dezelfde voorwaarden als voorheen, mee te nemen naar zijn werk op locatie [locatie] . subsidiair: III. Careyn te gebieden om met hem in overleg te treden over een redelijke regeling over het meenemen van zijn hond naar het werk, waarbij rekening wordt gehouden met zijn belangen; IV. te bepalen dat, in afwachting van de uitkomst van dit overleg, het verbod op het meenemen van honden ten aanzien van hem wordt opgeschort; zowel primair als subsidiair: Careyn te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5. [eisende partij] stelt dat het mogen meenemen van zijn hond naar het werk een arbeidsvoorwaarde is, omdat hij dit bij zijn indiensttreding mondeling is overeengekomen met zijn toenmalige leidinggevende. Hij had deze baan anders niet geaccepteerd. Volgens [eisende partij] is er bovendien sprake van een verworven recht als gevolg van een gedragslijn, omdat hij zijn hond nu al zes jaar meeneemt naar het werk. [eisende partij] stelt dat Careyn deze arbeidsvoorwaarde niet zonder zijn instemming mag wijzigen.
Het verweer
3.6. Careyn betwist dat bij indiensttreding met [eisende partij] is afgesproken dat hij altijd zijn hond zou mogen meenemen naar zijn werk. Volgens Careyn is geen sprake van een arbeidsvoorwaarde of verworven recht als gevolg van een gedragslijn, maar van een uit de hand gelopen gedoogbeleid van een manager die niet ingreep. Careyn stelt dat het verbod om huisdieren naar het werk mee te nemen valt onder haar instructierecht
Toetsingskader
3.7. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eisende partij] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
[eisende partij] heeft een spoedeisend belang bij zijn vorderingen
3.8. [eisende partij] heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, omdat hij vanwege het verbod nu elke dag voorzieningen moet treffen voor zijn hond. Hij is per 1 augustus 2025 ook minder gaan werken om meer thuis te zijn. De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij] de spoedeisendheid van de zaak hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Het mogen meenemen van de hond naar het werk is een arbeidsvoorwaarde
3.9. Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of het mogen meenemen van de hond naar het werk voor [eisende partij] een arbeidsvoorwaarde is. Als dat het geval is, kan Careyn deze arbeidsvoorwaarde niet met een beroep op haar instructierecht wijzigen.
3.10. [eisende partij] en Careyn verschillen van mening over de vraag of [eisende partij] bij zijn indiensttreding met zijn toenmalige leidinggevende is overeengekomen dat hij zijn hond mocht meenemen. Het antwoord op deze vraag kan echter in het midden worden gelaten. Een arbeidsvoorwaarde hoeft namelijk niet per se bij het sluiten van een arbeidsovereenkomst te zijn overeengekomen, maar kan ook als een verworven recht voortvloeien uit een gedragslijn die een werkgever na het sluiten van de arbeidsovereenkomst tegenover een werknemer heeft gevolgd. De kantonrechter is van oordeel dat dit laatste geval zich hier voordoet en vindt het voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat sprake is van een arbeidsvoorwaarde die als gevolg van een gedragslijn is ontstaan. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3.11. Bij de beoordeling of uit een gedragslijn een tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarde kan ontstaan, komt het aan op de zin die partijen aan elkaars gedragingen (en in verband daarmee staande verklaringen) hebben toegekend en in de gegeven omstandigheden daaraan redelijkerwijs mochten toekennen. Daarbij komt betekenis toe aan gezichtspunten als: (i) de inhoud van de gedragslijn, (ii) de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen, (iii) de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de desbetreffende gedragslijn heeft gevolgd, (iv) hetgeen de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard, (v) de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien, en (vi) de aard en de omvang van de kring van werknemers jegens wie de gedragslijn is gevolgd.
3.12. De kantonrechter neemt voor zijn oordeel dat sprake is van een gedragslijn waaruit een arbeidsvoorwaarde is ontstaan in aanmerking dat [eisende partij] voor Careyn werkzaam is als fysiotherapeut. Hij heeft sinds zijn indiensttreding in augustus 2019 altijd zijn hond meegenomen naar het werk. Er zijn op de locatie zes andere collega’s die dat ook deden. Het mogen meenemen van de hond is voor [eisende partij] belangrijk, omdat zijn hond anders veel alleen thuis is en hij gelet op de ligging van zijn woning geen hondenuitlaatservice kan inschakelen. [eisende partij] heeft gesteld dat zijn hond een positief effect had op het welzijn van zijn cliënten en een ondersteunende rol speelde bij de therapie. Volgens [eisende partij] kwam zijn hond niet in eetruimten, sanitaire ruimten of kantoren. Hij vroeg altijd aan zijn cliënten of zij er bezwaar tegen hadden als hij zijn hond aanwezig liet zijn tijdens een oefening of behandeling. Als cliënten daar bezwaar tegen hadden verbleef de hond in een bench. Hij heeft nooit klachten over zijn hond te horen gekregen. Careyn heeft dit alles niet weersproken en heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat ook zij nooit klachten over de hond van [eisende partij] heeft gekregen. Zij heeft er vóór eind mei 2024 nooit bezwaar tegen gemaakt dat [eisende partij] zijn hond meenam. [eisende partij] mocht er op grond van deze omstandigheden op vertrouwen dat hij in het kader van zijn arbeidsovereenkomst het recht had om zijn hond mee te nemen naar het werk.
Careyn kan deze arbeidsvoorwaarde niet eenzijdig wijzigen
3.13. In de arbeidsovereenkomst staat geen eenzijdig wijzigingsbeding. Careyn kan deze arbeidsvoorwaarde daarom niet eenzijdig wijzigen. Daarvoor is instemming van [eisende partij] nodig.
[eisende partij] hoeft niet met de wijziging van de arbeidsvoorwaarde in te stemmen
3.14. Careyn stelt dat [eisende partij] met de wijziging van deze arbeidsvoorwaarde zou moeten instemmen, omdat zij een zwaarwichtig belang heeft bij wijziging dat zwaarder dient te wegen dan het belang van [eisende partij] om zijn hond structureel te mogen meenemen naar zijn werk. Zij stelt dat er over andere honden wel klachten zijn ontvangen en dat zij voor de duidelijkheid één lijn wil trekken.
3.15. De kantonrechter stelt voorop dat een werknemer in beginsel niet verplicht is om voorstellen van de werkgever tot wijziging van overeengekomen arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Onder omstandigheden kan dit anders zijn en kan op grond van het goed werknemerschap
3.16. De kantonrechter is van oordeel dat Careyn onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Careyn heeft als onderbouwing alleen een e-mail van 1 september 2025 in het geding gebracht van een teammanager. Deze teammanager schrijft dat zij na haar eerste werkweek meer astma aanvallen had, dat er op verschillende plekken op de locatie honden losliepen die tegen haar aansprongen en haar probeerden te likken, en dat zij een keer bijna door een hond omver is gelopen. Zij heeft twee keer meegemaakt dat een uitzendkracht per direct weg wilde vanwege angst voor honden. Een van de honden, Bo, liep de kamers in van bewoners, sprong tegen bewoners aan en zij heeft gezien dat bewoners hem wegduwden. Dit is kennelijk de enige klacht die op papier staat. De eigenaresse van Bo heeft bovendien verklaard dat zij door deze teammanager nooit is aangesproken op overlast van haar hond. De aanwezigheid van de hond van [eisende partij] op de werkplek heeft ook nooit tot klachten geleid. Dit maakt, afgezien van het feit dat Careyn onvoldoende heeft onderbouwd dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, dat het algemene verbod om honden mee te nemen naar het werk tegenover [eisende partij] ook niet redelijk is. De kantonrechter vindt het daarom aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat van [eisende partij] niet kan worden verlangd dat hij met de wijziging van deze arbeidsvoorwaarde instemt.
De primaire vorderingen worden toegewezen
3.17. De primaire vordering om Careyn te gebieden het verbod op het meenemen van honden naar het werk ten aanzien van [eisende partij] buiten werking te stellen totdat in een bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist of Careyn deze arbeidsvoorwaarde eenzijdig mocht wijzigen, wordt daarom toewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering [eisende partij] toe te staan zijn hond, onder dezelfde voorwaarden als voorheen, mee te nemen naar zijn werk op locatie [locatie] .
De subsidiaire vorderingen hoeven niet meer te worden besproken
3.18. Omdat de primaire vorderingen worden toegewezen, hoeven de subsidiaire vorderingen verder niet meer te worden besproken.
Careyn moet de proceskosten betalen
3.19. Careyn is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisende partij] worden begroot op:
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1. gebiedt Careyn het op of omstreeks 1 mei 2025 ingevoerde verbod op het meenemen van honden naar het werk ten aanzien van [eisende partij] buiten werking te stellen, totdat in een bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist of Careyn deze arbeidsvoorwaarde eenzijdig mocht wijzigen;
4.2. gebiedt Careyn [eisende partij] toe te staan zijn hond, onder dezelfde voorwaarden als voorheen, mee te nemen naar zijn werk op locatie [locatie] ;
4.3. veroordeelt Careyn in de proceskosten van € 1.187,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Careyn niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
Artikel 7:660 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Zie Hof Arnhem-Leeuwarden 7 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:882.
Hoge Raad 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (Pontmeyer).
Artikel 7:611 BW.
Hoge Raad 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1847 ( [naam] /Mammoet).