ECLI:NL:RBMNE:2025:4921 - Rechtbank Midden-Nederland - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Utrecht
Parketnummer: 16/174869-25 Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 2 september 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] (Algerije)ingeschreven op adres [adres] gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , hierna: de verdachte.
1 Zitting
De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 19 augustus 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
2 Tenlastelegging
De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
op 7 juni 2025 in Utrecht, tezamen met een ander, een telefoon van [slachtoffer] heeft gestolen.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in de bijlage bij dit vonnis.
3 Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.
3.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hierbij heeft hij gewezen op de ontkennende verklaringen van de verdachte. Daarnaast heeft hij bepleit dat de medeverdachte degene is die de telefoon heeft weggenomen en dat de verdachte deze persoon niet zou kennen.
Subsidiair verzoekt de raadsman de verdachte vrij te spreken omdat het ten laste gelegde ‘medeplegen’ niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1. Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De verklaring van verdachte op de terechtzitting van 19 augustus 2025: Ik was op 7 juni 2025 op station Utrecht Centraal. Ik was onderweg naar Den Bosch. In de trein werd ik door een mevrouw (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) aangesproken omdat haar telefoon gestolen was.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , genummerd 250607-1821-418, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 juni 2025 nam ik de trein vanaf het station Utrecht. Toen de trein voor me stilstond, deed ik mijn iPhone in mijn linker jaszak.
Op dat moment voelde ik dat er iemand van achter hard tegen me aanduwde. Ik zag achter mij een man van ongeveer 1.75 m lang, donkere huidskleur, kort donker haar. Hij droeg een zwarte jas, een blauwe spijkerbroek en zwarte nette sneakers met een witte zool.
Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, genummerd 2025188125.1, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie de twee verdachten kort achter elkaar van de trap af komen lopen.
Het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden, genummerd 2025188125, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zie op de beelden dat beide verdachten het slachtoffer steeds dichter
benaderen. Ik zie dat het slachtoffer volledig is afgeleid omdat ze bezig is met haar
kinderwagen. Ik zie in de linker jaszak van het slachtoffer een voorwerp zitten. Volgens de aangifte betreft dit haar telefoon.
3.3.3. Bewijsoverwegingen Op 7 juli 2025 is aangeefster op het station Utrecht Centraal beroofd van haar telefoon. Naar aanleiding van de diefstal zijn camerabeelden bekeken, waarvan screenshots in het dossier zijn opgenomen.
De raadsman heeft op basis daarvan vrijspraak bepleit en betoogd dat geen sprake is van medeplegen, maar hooguit van medeplichtigheid, als de rechtbank het standpunt van de verdediging volgt dat niet de verdachte, maar de medeverdachte de telefoon heeft weggenomen.
De rechtbank beoordeelt het verweer als volgt. Van medeplegen is sprake als er tussen verdachten sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die is gericht op het plegen van een strafbaar feit, in dit geval het wegnemen van de telefoon van het slachtoffer. Uit de camerabeelden in het dossier volgt dat de verdachte die dag op het station samen met de medeverdachte optrok. Te zien is dat zij gezamenlijk het perron op komen. Vervolgens staan zij enige tijd bij elkaar en hebben ze meerdere keren onderling contact. Wanneer het slachtoffer de trein nadert om in te stappen positioneren beide verdachten zich dicht bij haar, terwijl het op het perron rustig is en er geen enkele noodzaak bestaat om zo dicht bij haar te gaan staan. Vervolgens buigt de verdachte in de richting van het slachtoffer. Blijkens de verklaring van het slachtoffer geeft de verdachte haar op dat moment een duw. Kort daarna draait de medeverdachte zich plotseling om, met een telefoon in zijn linkerhand, en loopt het perron af, zonder in de trein te stappen. De verdachte staat op dat moment nog achter het slachtoffer. De camerabeelden ondersteunen de verklaring van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat uit deze beelden blijkt dat de verdachte en de medeverdachte het plan hadden het slachtoffer van haar telefoon te beroven en dat daarbij sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die gericht was op het wegnemen van de telefoon van het slachtoffer.
Dat geldt ook als, zoals de verdediging heeft betoogd, de medeverdachte (en niet de verdachte) de telefoon daadwerkelijk uit de zak van het slachtoffer heeft genomen. Door vlak achter het slachtoffer te gaan staan op het moment dat de telefoon uit haar zak werd genomen, heeft de verdachte ervoor gezorgd dat andere personen op het station het zicht werd ontnomen op de wegnemingshandeling, en dat het slachtoffer werd afgeleid (zowel tijdens, als na de wegnemingshandeling) waardoor de medeverdachte de mogelijkheid had om snel weg te lopen met de telefoon. Naar het oordeel van de rechtbank waren de rollen van beide verdachten inwisselbaar en had de verdachte een voldoende materiële bijdrage aan de diefstal om van medeplegen te spreken, ook als hij de telefoon niet zelf heeft weggenomen. Dat de bijdrage van de verdachte vergelijkbaar is met ‘op de uitkijk staan’ en dus moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, zoals door de verdediging bepleit, is daarmee onjuist. De verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging.
De rechtbank verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren tot vrijspraak en komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 7 juni 2025 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,een telefoon, die aan [slachtoffer] toebehoorde,heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4 Kwalificatie en strafbaarheid
4.1 Kwalificatie Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen
4.2 Strafbaarheid feit en verdachte Het feit en de verdachte zijn strafbaar.
5 Straf
5.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, conform de richtlijn van het Openbaar Ministerie, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
5.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat de rechtbank geen ISD-maatregel kan opleggen nu die door het Openbaar Ministerie niet is gevorderd.
Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om – als zij tot een veroordeling komt – de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de duur van het voorarrest op het moment van de einduitspraak. De raadsman wijst de rechtbank erop dat de verdachte nog in vreemdelingenbewaring zal komen. Door hem een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest wordt hem de kans geboden om op korte termijn via de vreemdelingenbewaring zijn terugkeer naar Algerije te bewerkstelligen. Verdere strafoplegging zou geen doel meer dienen, nu de verdachte wil terugkeren naar Algerije.
5.3. Oordeel van de rechtbank De rechtbank legt aan de verdachte een straf op. Bij het bepalen van deze straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van het feit De verdachte heeft zich, samen met zijn medeverdachte, schuldig gemaakt aan zakkenrollerij door op het station Utrecht Centraal een telefoon van mevrouw [slachtoffer] weg te nemen. De verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin en heeft getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Hij heeft zich niet bekommerd om het gegeven dat dergelijke misdrijven veel overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij slachtoffers en in de maatschappij.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte Uit het Uittreksel Justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte van 14 juli 2025 blijkt dat hij veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld, waaronder meermalen voor zakkenrollerij, terwijl hij pas sinds 2023 in Nederland is. Hij heeft ook laten zien dat hij niet stopt met het plegen van delicten als hij daarvoor straf krijgt. De rechtbank neemt dat de verdachte kwalijk. Volgens het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 10 juni 2025 valt de verdachte niet binnen de doelgroep van de reclassering omdat hij geen verblijfstatus heeft en ‘verwijderbaar’ is. Wegens het gebrek aan toekomstperspectief adviseert de reclassering om een traject tot (gedwongen) terugkeer in gang te zetten. Zij zien geen mogelijkheden om met voorwaarden en/of toezicht de risico’s te beperken.
Oplegging van straf Het startpunt bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf zijn de oriëntatiepunten voor straftoemeting opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze zijn binnen de rechtspraak ontwikkeld om te bevorderden dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken zoveel mogelijk dezelfde straffen worden opgelegd. Het oriëntatiepunt voor zakkenrollerij met veelvuldige recidive is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden.
Dat de verdachte wil meewerken aan zijn terugkeer naar Algerije is geen reden om de op te leggen straf te matigen. De rechtbank ziet ook geen andere aanleiding om af te wijken van dit oriëntatiepunt. Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank het passend en geboden om de verdachte voor het bewezen verklaarde feit een gevangenisstraf op te leggen van 4 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De voorlopige hechtenis De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
6 Toegepaste wetsartikelen
De opgelegde straf is gebaseerd op de volgende wetsartikelen:
- artikel 47 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.C. Klink, voorzitter, mr. O. Böhmer en mr. J.E.S. Dolmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. van Veenschoten, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2025 te Utrecht, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , inelk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2025188125, digitaal genummerd pagina 1 tot en met 55 en het aanvullend proces-verbaal, genummerd 2025188125.1, digitaal genummerd pagina 1 tot en met 8. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Pagina 10.
Pagina 11.
Pagina 1 aanvullend proces-verbaal.
Pagina 2 aanvullend proces-verbaal.
Pagina 3 aanvullend proces-verbaal.
Pagina 4 aanvullend proces-verbaal.
Pagina 5 aanvullend proces-verbaal.
Pagina 6 aanvullend proces-verbaal.
Pagina 48.
Pagina 51.
Pagina 52.
Pagina 53.