ECLI:NL:RBMNE:2025:4765 - Rechtbank Midden-Nederland - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2644
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: R. van den Brink).
Inleiding
Eiser is 18 jaar geworden op [2001] . Op 19 april 2022 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd (de eerste aanvraag). Met het besluit van 25 april 2022 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen, omdat eiser over arbeidsvermogen beschikt. Het bezwaar dat eiser tegen dit besluit heeft gemaakt, heeft het Uwv met het besluit van 6 juli 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser niet concreet had aangegeven waarom hij het niet eens was met de beslissing. Daartegen is geen beroep ingesteld.
Op 8 maart 2023 heeft eiser opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd (de tweede aanvraag). Daarover gaat deze zaak. Met het besluit van 4 augustus 2023 heeft het Uwv beslist dat eiser geen Wajong-uitkering krijgt, omdat de datum waarop eiser zijn arbeidsvermogen is verloren buiten de periode ligt die voor de Wajong-beoordeling relevant is.
Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 23 februari 2024 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser was samen met zijn moeder bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Naar aanleiding van de beroepsgronden en wat op de zitting is besproken heeft de rechtbank aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen om het Uwv in de gelegenheid te stellen een nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten indienen. Het Uwv heeft daarop het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2025 ingebracht. Eiser heeft hierop met de brief van 18 juni 2025 gereageerd.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek op 23 juli 2025 gesloten.
Waar gaat deze zaak over?
- Deze zaak gaat over het afwijzen van de tweede aanvraag van 8 maart 2023. Eiser vindt dat hij wel recht heeft op een Wajong-uitkering. Het Uwv ziet geen reden om terug te komen op de eerdere beoordeling. Volgens het Uwv heeft eiser geen recht op een Wajong-uitkering, omdat hij zijn arbeidsvermogen buiten de voor de Wajong relevante periode heeft verloren. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht beoordelen of deze conclusie juist is.
Wanneer kun je een Wajong-uitkering krijgen?
-
In de regels van de Wajong staat dat je een Wajong-uitkering kunt krijgen als je jonggehandicapte bent.
[1] Voorwaarde voor een Wajong-uitkering is dat iemand door medische en objectief vast te stellen beperkingen duurzaam, dus blijvend, geen arbeidsvermogen heeft.[2] Dit betekent dat een arts of een andere medisch deskundige heeft vastgesteld dat iemand door een medische oorzaak niet kan werken en dat dat ook duurzaam, dus blijvend is. -
Om te beoordelen of iemand geen arbeidsvermogen heeft, gelden vier cumulatieve eisen.
[3] Iemand moet: -
geen taak kunnen uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
-
niet beschikken over basale werknemersvaardigheden;
-
niet ten minste vier uur per dag belastbaar zijn of ten minste twee uur per dag het wettelijk minimumuurloon verdienen; en
-
niet ten minste een uur aaneengesloten kunnen werken zonder een wezenlijke onderbreking van het productieproces.
De arbeidsdeskundige beoordeelt de eisen onder a en b en de verzekeringsarts beoordeelt de eisen onder c en d.
Hoe moet de rechtbank het bestreden besluit toetsen?
-
In deze zaak is sprake van een herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering. Het Uwv kan op een herhaalde aanvraag op twee verschillende manieren beslissen.
[4] Het Uwv kan ervoor kiezen om te beoordelen of er bij de herhaalde aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden zijn vermeld en als dat niet zo is de aanvraag onder verwijzing naar de eerdere beslissing over de eerste aanvraag afwijzen.[5] Hij kan er ook voor kiezen om de herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het eerdere besluit over de eerste aanvraag helemaal opnieuw bekijken. De rechtbank stelt vast dat het Uwv de herhaalde aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld en zal daarom het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. -
Verder geldt dat het Uwv besluiten, zoals in deze zaak, mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, maar deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moeten de rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, mogen deze geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de daarin getrokken conclusies voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak onderscheid moet worden gemaakt tussen een Wajong-recht op grond van artikel 1a:1, eerste lid, onder a, van de Wajong en op grond van artikel 1a:1, eerste lid, onder b, van de Wajong.
-
In het eerste geval kan er recht op een Wajong-uitkering ontstaan bij het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen op de 18e verjaardag, of als er op dat moment beperkingen waren en er binnen vijf jaar uit dezelfde ziekteoorzaak alsnog sprake is van het duurzaam en volledig verliezen van arbeidsvermogen.
[6] -
In dit kader heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiser arbeidsvermogen had op de dag dat hij 18 jaar werd en in de vijf jaar daarna. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusie te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert in zijn rapport van 23 januari 2024 dat bij eiser sprake is van een autistische stoornis, OCD en autisme. Er wordt niet betwist dat eiser rond de 18e verjaardag en de vijf jaar daarna beperkingen ondervond vanwege deze problematiek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd waarom eiser, ondanks de beperkingen, beschikte over basale werknemersvaardigheden en tenminste vier uur per dag, waarvan een uur aaneengesloten, de eenvoudige taak ‘invoeren van gegevens’ kon verrichten.
-
In het tweede geval kan recht op een Wajong-uitkering ontstaan bij het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen op enig moment na de 18e verjaardag, als de aanvrager in het jaar - onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dat is ingetreden - ten minste zes maanden studerende was. Ook ontstaat recht op Wajong als er op dat moment beperkingen waren en er binnen vijf jaar uit dezelfde ziekteoorzaak alsnog sprake is van het duurzaam en volledig verliezen van arbeidsvermogen.
[7] -
De CRvB heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de regeling in de Wet Wajong zo moet worden gelezen, dat de periode van vijf jaar (de zogeheten Amber-periode) niet twee keer kan aanvangen voor dezelfde ziekteoorzaak.
[8] Dat betekent dat het bij beperkingen die zijn ontstaan na de 18e verjaardag - tijdens studie - moet gaan om een nieuwe ziekteoorzaak. Als deze beperkingen voortvloeien uit een ziekteoorzaak die al bestond op de 18e verjaardag, vangt er niet opnieuw een Amber-periode aan. Voor zover eiser stelt dat zijn autisme rond het 18e jaar niet tot beperkingen hebben geleid maar wel tijdens studie, kan dit standpunt dus niet slagen. De gestelde toegenomen beperkingen als gevolg van autisme vloeien immers voort uit een ziekteoorzaak die al bij de beoordeling over eisers 18e verjaardag en de vijf jaar daarna bestond. -
De rechtbank stelt verder vast dat partijen het erover eens zijn dat er bij eiser een nieuwe ziekteoorzaak is ontstaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ervan uit dat bij eiser sinds 2021 sprake is van een dwangstoornis als gevolg waarvan eiser het arbeidsvermogen heeft verloren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontbreekt echter een medische onderbouwing dat het verlies van arbeidsvermogen ook al speelde in de periode die voor de Wajong-beoordeling relevant is.
-
Eiser stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft geconcludeerd dat de dwangstoornis pas in 2021 zou zijn ontstaan. Volgens eiser had hij al in 2012 toenemende klachten door deze aandoening. Hij heeft toen wel gefunctioneerd, maar dat ging steeds moeizamer en medio 2017 ging het niet meer, zoals ook de arbeidsdeskundige heeft opgetekend. Volgens eiser is in 2017 wel degelijk een moment aan te wijzen dat het arbeidsvermogen verloren is gegaan. Eiser is tijdens zijn stage in 2017 vastgelopen doordat zijn denkproces helemaal was overgenomen door obsessies en dwanggedachten. Daarnaast is volgens eiser ten onrechte gesteld dat behandeling van de dwangstoornis in zijn geval nog kan leiden tot toename van bekwaamheden, in die zin dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam zou zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst eiser naar de ingebrachte brief van de psychiater van 23 augustus 2024 en informatie van de gesprekken die eiser in 2013 heeft gevolgd met de universiteitspsycholoog.
-
De rechtbank heeft na de zitting vragen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep gesteld over de in deze zaak relevante periode voor de Wajong. Een persoon kan alleen als studerende in de zin van de Wajong worden aangemerkt als hij de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.
[9] Op 27 april 2013 is eiser 30 jaar geworden. Dit betekent dat 27 oktober 2013 de laatste verzekerde dag was op grond van artikel 1:1a, eerste lid, onder b, van de Wajong, omdat dat de laatste dag is waarop hij in het jaar daarvoor nog ten minste zes maanden onder de 30 jaar was en studeerde. Dit betekent dat in dit geval de beoordelingsperiode loopt van 27 oktober 2013 tot vijf jaar daarna, dus tot 27 oktober 2018.[10] Zoals ook volgt uit de heropeningsbrief van 17 februari 2025 kan de rechtbank uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet afleiden of deze verzekerde periode in de beoordeling is betrokken. -
Gelet hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 7 maart 2025 en op 26 mei 2025 aanvullende rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft bij zijn standpunt dat het arbeidsvermogen pas in 2021 verloren is gegaan, waarbij volgens hem ook niet gesteld kan worden dat dit duurzaam is omdat er nog behandeling mogelijk is. Daarbij licht hij toe dat de psychiater mogelijk terecht schrijft dat de dwangstoornis ergens tussen 2012 en 2016 is ontstaan, maar hij heeft eiser toen niet gezien. Een beginnende stoornis betekent niet dat iemand niet kan functioneren. Dat is bij eiser in het verleden ook niet gebleken die van alles heeft kunnen doen totdat het in 2021 goed mis ging. Daarnaast wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep er ook op dat in 2021 de arbeidsdeskundige in het kader van de indicatie banenafspraak heeft beoordeeld dat eiser over voldoende arbeidsvermogen beschikte. Verder wijst hij erop dat eiser ook zelf tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat zijn dwangstoornis pas in 2021 veel forsere proporties is gaan aannemen als gevolg waarvan eiser toen niet meer over arbeidsvermogen beschikte. Dat de primaire arbeidsdeskundige in zijn rapport schijft dat de beperkingen van eiser tijdens of na zijn stage zijn toegenomen, impliceert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat het arbeidsvermogen bij eiser ontbreekt. De eisen van een studie en reguliere baan zijn immers veel groter, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
-
Deze motivering overtuigt de rechtbank niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd waarom de beperkingen als gevolg van de dwangstoornis niet hebben geleid tot een verlies van arbeidsvermogen in de periode van 27 oktober 2013 tot 27 oktober 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat de beperkingen als gevolg van de dwangstoornis, die mogelijk ergens tussen 2012 en 2016 zijn begonnen en in de loop der jaren zijn toegenomen, niet zodanig zijn geweest dat eiser hiermee niet voldoende kon functioneren. Echter wordt niet duidelijk waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de aanwezige klachten en beperkingen als gevolg van de dwangstoornis vindt dat eiser in de periode tot 27 oktober 2018 in staat wordt geacht een uur aaneengesloten te kunnen werken, gedurende vier uur per dag.
-
De opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser zelf tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat zijn dwangstoornis pas in 2021 veel forsere proporties is gaan aannemen, vindt de rechtbank onvoldoende. Eiser heeft weersproken dat hij dit zo zou hebben gezegd en dat staat ook niet zo in het verslag van de hoorzitting. Volgens eiser laat het beloop sinds 2017 zien dat hij alles heeft geprobeerd en door compensatie en door zich in allerlei bochten te wringen het ogenschijnlijk soms een tijd heeft volgehouden. Door zijn doorgeschoten nauwgezetheid en perfectionisme kon eiser tijdens zijn studie niet meer goed functioneren, zo stelt eiser. Dit wordt ook ondersteund door het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 31 juli 2023 die erop wijst dat duidelijk blijkt dat eiser tijdens/na zijn stage bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zodanige beperkingen had dat zijn studie en banen niet meer gingen. Alle daaropvolgende acties heeft eiser volgens de arbeidsdeskundige weten vol te houden op doorzettingsvermogen, maar dat heeft hij niet een langere tijd voldoende weten te verrichten. De rechtbank stelt vast dat deze stageperiode liep van 16 januari 2017 tot 17 april 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat dit niet betekent dat eiser geen arbeidsvermogen had. Dit laat echter onverlet dat de aanvullende reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen blijk geeft van een inzichtelijke motivering, toegespitst op de vraag of eiser met de klachten en beperkingen als gevolg van de dwangstoornis vier uur per dag, waarvan een uur aaneengesloten, belastbaar is in de periode van 27 oktober 2013 tot 27 oktober 2018.
-
Dat de arbeidsdeskundige in het kader van de indicatie banenafspraak op 15 april 2021 heeft geconcludeerd dat eiser over voldoende arbeidsvermogen beschikt, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen toereikende onderbouwing voor de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze conclusie is enkel op arbeidskundige gronden gebaseerd. Er heeft dus geen medische beoordeling aan de indicatie banenafspraak ten grondslag gelegen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk gemotiveerd waarom eiser met die klachten en beperkingen een paar maanden later halverwege het jaar ineens wel het arbeidsvermogen heeft verloren. Waarom voor de start van de periode zonder arbeidsvermogen is gekozen voor 1 juli 2021 als ingangsdatum - anders dan mogelijk op arbitraire wijze zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangeeft - is voor de rechtbank gezien wat hiervoor is overwogen niet duidelijk geworden.
-
Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser in de periode van 27 oktober 2013 tot 27 oktober 2018 niet voldoet aan de criteria voor een Wajong-uitkering.
Wat is de conclusie en het vervolg?
-
De conclusie is dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet zelf een beslissing nemen en aan eiser een Wajong-uitkering toekennen, omdat daarvoor een nadere medische beoordeling van het Uwv is vereist. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het Uwv op te dragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus), omdat het Uwv in beroep al de gelegenheid heeft gekregen om het bestreden besluit nader te motiveren. De rechtbank zal daarom het Uwv opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Daarbij moet het Uwv specifiek motiveren, aan de hand van nadere rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarom eiser tijdens studie of binnen vijf jaar daarna (de periode van 27 oktober 2013 tot 27 oktober 2018) beschikte over basale werknemersvaardigheden en tenminste vier uur per dag, waarvan een uur aaneengesloten, de eenvoudige taak ‘invoeren van gegevens’ kon verrichten. Als het Uwv van mening is dat eiser in deze periode niet over arbeidsvermogen beschikt, dan moet het Uwv daarna beoordelen of dat duurzaam is. Als wordt aangenomen dat het arbeidsvermogen niet duurzaam is verloren, moet worden ingegaan op de vraag ten aanzien van welke beperkingen verbetering wordt verwacht, zodanig dat eiser niet aan de criteria voor een Wajong-uitkering voldoet. Het Uwv wordt hierbij in overweging gegeven om dit nadere onderzoek te laten verrichten door een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv een nieuw besluit moet nemen op acht weken na verzending van deze uitspraak.
-
Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten voor de rechtsbijstand door een gemachtigde. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2024;
-
draagt het Uwv op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
-
veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Dit staat in artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong.
Dit staat in artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Een uitzondering op de duurzaamheidseis is te vinden in het derde lid van dit artikel.
Dit staat in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:288 r.o. 4.2.2 en 4.2.3.
Dit kan het Uwv doen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
Op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1964.
Dit staat in artikel 1:4, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wajong.
Zoals bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.