Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Almere

Zaaknummer: 11639196 \ MC EXPL 25-2132

Vonnis van 27 augustus 2025

in de zaak van

[eiser], te [woonplaats] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: Incassocenter B.V.,

tegen

[gedaagde], te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , procederend in persoon.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte wordt vandaag vonnis gewezen.

2 De kern van het geschil

2.1. [eiser] en [gedaagde] hebben een relatie gehad en met elkaar samengewoond. Zij stonden vanaf 1 februari 2022 tot en met 15 oktober 2023 op hetzelfde adres ingeschreven. Zij hadden geen samenlevingscontract.

2.2. De Belastingdienst heeft over 2022 een voorschot op de huurtoeslag van € 3.289,00 vastgesteld. Op 6 oktober 2023 heeft [eiser] de definitieve berekening van de huurtoeslag ontvangen. In deze brief staat dat het gezamenlijk toetsingsinkomen van [eiser] en [gedaagde] te hoog is en dat de huurtoeslag over 2022 € 0,00 bedraagt. In totaal vraagt de Belastingdienst om terugbetaling van € 3.323,00. [eiser] heeft dit bedrag terugbetaald.

2.3. [eiser] heeft aan [gedaagde] gevraagd om de helft van de huurtoeslag aan hem over te maken, dat is € 1.661,50.

2.4. [eiser] en [gedaagde] hebben tussen december 2023 en februari 2024 contact met elkaar gehad via whatsapp over onder andere de huurtoeslag. [eiser] verwijst daarbij naar onderstaande appberichten ( [eiser] is [eiser] en [gedaagde] is [gedaagde] ): Datum onbekend: [gedaagde] : ‘Hoeveel was t nou pp’ [eiser] : ‘1661,5’ [gedaagde] : ‘in januari maak ik 1000 euro naar je over en de rest in termijnen als je dat oke vind’ [eiser] : ‘ja isgoed’ 17 december 2023: [eiser] : ‘In het trend daarvan wou jij januari die huurtoeslag en borg gaan doen toch?’ [gedaagde] : ‘Nou niet en en. Maar wel 1 van de 2 ja. Ik heb geen autoverkocht waarvan ik het kan betalen.’ (…). [eiser] : ‘Maar als je het weet hoe je het wilt doen met die huurtoeslag en borg laat me het dan weten dan kan ik ook een beetje daarop voort plannen’ [gedaagde] : ‘Ik heb nog even geen idee hoe en wat is niet dat ik dat bedrag even heb liggen maar in januari probeer ik een groot deel af te betalen’ 24 februari 2024: [gedaagde] : ‘He [.] , ik wilde je deze maand al een deel overmaken maar ik heb een behoorlijke rekening van het gemeentelijkafval gekregen en de huur is ook omhoog gegaan vanaf deze maand dus als jij er ook oke mee bent probeer ik maart of april een deel over te maken.’

2.5. Op 24 maart 2024 heeft [gedaagde] € 1.500,00 aan [eiser] overgemaakt nadat [eiser] haar een betaalverzoek voor dat bedrag heeft verstuurd met de naam ‘Huurtoeslag’.

2.6. Partijen hebben ook daarna contact via whatsapp tussen 13 juli 2024 en 23 augustus 2024: 13 juli 2024: [eiser] : ‘Ik had trouwens nog wel een vraagje over het geld. Sind ik lang op reis ga dacht ik is wel chill om te weten hoe en wat. Dus als je een idee hebt let me know’ [gedaagde] : Jaa dat wilde ik inderdaad ook aankaarten, ik zou van de belastingdienst 1093 euro terugkrijgen maar dat is verrekend met de huurtoeslag die ik nog zou moeten betalen aan de belastingdienst. Dus dat was mijn boete voor de huurtoeslag 1126. En ik snap dat je er misschien op hebt gerekend maar ik wist dit ook niet’ 14 juli 2024: [eiser] : Jaa heeft voor mij geen haast. Maar als ik enig idee heb is het al cbill’ [gedaagde] : ‘Nee meer als in ik heb mijn deel aan de belastingdienst betaald’ [eiser] : ‘Huh maar dat is dan van 2023? Want die andere was veel meer die was 3323’ [gedaagde] : ‘Nee dat was van onze huurtoeslag boete nog einde 2022 begin 2023, ik heb toen wel eerder doorgevoerd dat ik meer verdiende bij [onderneming] en daarom is die boete lager van mij. (…).’ [eiser] : ‘’Huh maar die huurtoeslag had ik in 1 keer betaald’ [gedaagde] : ‘Ja ik denk dat ze dat dan per persoon hebben berekend’ [eiser] : ‘Maar die huurtoeslag werd maar aan 1 iemand uitbetaald toch dus dat is raar’ [gedaagde] : ‘Klopt, maar omdat wij toeslag partner waren en allebei op 1 adres geregistreerd stonden kunnen ze dat wel in rekening brengen. De huurtoeslag waar je eigenlijk geen recht op hebt omdat je teveel verdiend. En dat hebben ze nu ook gedaan en dus verrekend met mijn aangifte’. [eiser] : ‘Ja maar hoe kn het dat als ik 3300 euro heb betaald dat er daarna nog een keer 1100 euro betaald moet worden door ons voor hetzelfde jaar’ [gedaagde] : ‘Ja belastingdienst’ 21 augustus 2024: [gedaagde] : ‘(…). De aanslag is verstuurd op jouw naam toen der tijd. Ik heb een eigen aanslag gekregen dus ik heb zelf moeten betalen. Het spijt me maar er word vanuit mij daarom niet nog een keer betaald. (…).’ [eiser] : ‘(…) maar die huurtoeslag was 3323 wat ik in een keer heb betaald aan de belastingdienst. Jij zegt je hebt nog 1093 betaald. Dan is zit tussen 3323:2=1661 euro – die 1093 nogsteeds een verschil van 586 euro (…).’ [gedaagde] : ‘Kan ik me voorstellen, maar als we het zo gaan bekijken hebben we het ook nooit over alle kosten gehad die ik heb moeten betalen’. [eiser] : ‘Kan jij mij aub je belastingdienst laten zien dat je dat geld hebt betaald voor die huurtoeslag dan?’ [gedaagde] :[ [gedaagde] stuurt een afbeelding toe van de berekening van een te ontvangen of te verrekenen bedrag van € 1.093, welke berekening wordt gemaakt door de loonheffing van € 2.432,00 te verminderen met de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van € 1.339,00. Ook stuurt zij een afbeelding toe van een brief waarin staat dat er een openstaand bedrag is van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2022.] ‘Verder ben ik je niks verschuldigd’ 23 augustus 2024: [eiser] : Heel raar dat jij dit zegt want het ging over de huur dat we samen hebben betaald. Ik zou het voorschieten en jij zou het mij terug betalen. Ik heb je alle tijd gegeven. Een tijdje geleden heb jij mij de borg terug betaald maar hier nog helemaal niks van. Daarbij zijn je foto’s overduidelijk van de volksverzekering en niet van een huurtoeslag dus dat heeft daar niks mee te maken’ [gedaagde] : ‘Toen had ik die brieven nog niet gekregen. Als je goed leest staat er ook inkomstenbelasting. Hier valt ook de huurtoeslag onder.’

Wat vinden partijen?

2.7. In deze procedure vordert [eiser] dat [gedaagde] € 1.661,50 aan hem betaalt als vergoeding voor de huurtoeslag die hij aan de Belastingdienst terugbetaalde, plus de rente en kosten. Volgens [eiser] (primair) houdt [gedaagde] zich niet aan de afspraken die hierover zijn gemaakt en schiet zij daarom tekort in de nakoming of (subsidiair) is [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt omdat [eiser] alle huurtoeslag heeft terugbetaald en zij daaraan niet bijdraagt.

2.8. [gedaagde] vindt dat zij niets aan [eiser] hoeft te betalen en dat de vordering moet worden afgewezen. Zij heeft een aantal verweren aangevoerd, die de kantonrechter samenvat:

3 Wat oordeelt de kantonrechter?

3.1. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] nog € 1.661,50 aan [eiser] moet betalen. Ook moet [gedaagde] wettelijke rente over dit bedrag betalen, die loopt vanaf 16 oktober 2024 tot en met de dag dat [gedaagde] het bedrag volledig heeft betaald. Verder moet [gedaagde] ook buitengerechtelijke incassokosten aan [eiser] vergoeden, van in totaal € 249,23, plus de wettelijke rente daarover vanaf 6 maart 2025. [eiser] en [gedaagde] betalen ten slotte beiden hun eigen proceskosten.

3.2. De rest van de vordering wordt afgewezen. Hierna legt de kantonrechter de beslissing uit. Toelichting bij de beslissing

3.3. [eiser] en [gedaagde] waren niet getrouwd en geen geregistreerd partners van elkaar. De regels die in de wet voor echtgenoten en geregistreerd partners staan, zijn daarom niet van toepassing. Het algemene verbintenissenrecht is van toepassing.

3.4. De Hoge Raad[1] heeft overwogen dat er moet worden beoordeeld of er tussen samenlevenden een overeenkomst bestaat of bestond die, ook gelet op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, gaat over de vermogensrechtelijke (financiële) aspecten van hun samenleving (artikel 6:213 BW). Als er geen schriftelijke samenlevingsovereenkomst is aangegaan, kunnen die afspraken ook uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn gemaakt. Uit die afspraken kan dan voortvloeien dat bepaalde kosten of uitgaven voor de rekening van de een of de ander moeten komen. Daarnaast kan het zo zijn dat een van de partijen recht heeft op teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven. Dat is het geval als het gaat om uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de andere samenlevende, als voldaan is aan de voorwaarden van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Verweer 1: [eiser] moet zelf de huurtoeslag terugbetalen

3.5. In dit geval vindt [eiser] dat [gedaagde] verantwoordelijk is de helft van de terugbetaalde huurtoeslag over 2022 te betalen. De kantonrechter is het met [eiser] eens. Dat komt door het volgende.

3.6. De kantonrechter begrijpt uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties dat zij de kosten van de gezamenlijke huishouding deelden. De huurtoeslag is destijds vastgesteld en uitgekeerd op basis van het gezamenlijk toetsingsinkomen van partijen. Partijen hadden allebei voordeel van de huurtoeslag, zo heeft [eiser] onbetwist gesteld. Partijen huurden immers samen de woning en betaalden in 2022 ook samen de huur. Dat het toetsingsinkomen achteraf te hoog bleek te zijn om huurtoeslag te ontvangen, betekent niet dat [eiser] verantwoordelijk is voor het terugbetalen van de volledige huurtoeslag. [gedaagde] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd (met bewijsstukken) dat [eiser] de Belastingdienst bewust onjuist heeft geïnformeerd of dat het aan zijn schuld te wijten is dat er nu terugbetaald moet worden. Maar ook als dat wel zou zijn komen vast te staan, doet dat niet af aan het feit dat partijen beiden hebben geprofiteerd van de (achteraf gezien: ten onrechte) uitgekeerde huurtoeslag. Onder deze omstandigheden is het redelijk dat zij samen verantwoordelijk zijn voor het terugbetalen van teveel ontvangen huurtoeslag. Voor dit oordeel is niet van belang of partijen fiscaal partners waren en ook niet of de brief over de huurtoeslag alleen op naam van [eiser] staat, het gaat erom dat de huurtoeslag ten gunste van hen beiden is aangevraagd.

3.7. [gedaagde] heeft bovendien in de appberichten genoemd onder nummer 2.4 van dit vonnis - van onder andere december 2023 en 26 februari 2024 - bevestigd dat zij de huurtoeslag wil betalen. In deze berichten vraagt zij allereerst hoeveel het per persoon is, waarna [eiser] antwoordt dat het gaat om € 1.661,50. Vervolgens schrijft [gedaagde] eerst dat zij in januari € 1.000,00 zal betalen en de rest in termijnen, waarna zij later schrijft dat zij in maart of april zal betalen. De kantonrechter leidt hieruit af dat partijen hierover een afspraak hebben gemaakt en [eiser] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde] deze afspraak zou nakomen.

3.8. Anders dan [gedaagde] stelt, kan [gedaagde] dus aangesproken worden om de helft van de huurtoeslag over 2022 aan [eiser] te betalen. Dit is € 1.661,50. Hierna zal worden beoordeeld of de andere verweren van [gedaagde] slagen. Verweer 2: al € 1.500,00 betaald voor de huurtoeslag

3.9. Ten tweede stelt [gedaagde] dat zij al € 1.500,00 van de huurtoeslag heeft betaald. Dit verweer slaagt niet. De kantonrechter legt dit oordeel uit.

3.10. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] op 26 maart 2024 € 1.500,00 aan [eiser] heeft betaald. Partijen zijn het er niet over eens waarvoor deze betaling was: volgens [eiser] heeft [gedaagde] hiermee de borgsom voor de huurwoning betaald (omdat [gedaagde] in de woning bleef wonen) en volgens [gedaagde] heeft zij hiermee de huurtoeslag betaald.

3.11. In het betaalverzoek dat [gedaagde] op 26 maart 2024 betaalde, heeft [eiser] als omschrijving ‘huurtoeslag’ geschreven. [eiser] stelt dat dit een vergissing is geweest en dat het ging om de borgsom. De kantonrechter gaat hier ook van uit. Het bedrag in het betaalverzoek is namelijk € 1.500,00 en dit bedrag komt exact overeen met de hoogte van de borgsom. Het staat ook niet ter discussie dat [eiser] de borgsom bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft betaald en ook niet dat [gedaagde] in de woning bleef wonen. Het is gelet hierop begrijpelijk dat [gedaagde] de borgsom aan [eiser] terugbetaalde, want zij kan deze aan het einde van de huurovereenkomst bij de verhuurder terugvragen.

3.12. [gedaagde] heeft in deze procedure aangevoerd dat zij voor het eerst op 10 september 2024 wist hoe hoog het bedrag van de huurtoeslag precies was, zodat zij er van uitging dat het bedrag van € 1.500,00 voor de huurtoeslag was. Maar dit volgt niet uit de appberichten. Zo schrijft [eiser] in het appbericht van 14 juli 2024 dat de huurtoeslag € 3.323,00 is en ook in het appbericht van 21 augustus 2024 laat hij dit weten. Bovendien heeft [eiser] op 17 december 2023 gevraagd naar betaling van de borgsom én huurtoeslag, zodat [gedaagde] moet hebben geweten dat zij beide bedragen moest betalen. Hier komt bij dat [eiser] na de betaling van € 1.500,00 herhaaldelijk naar betaling van de huurtoeslag heeft gevraagd en partijen hier uitvoerig over met elkaar hebben geappt. [gedaagde] heeft in deze appberichten nooit gezegd dat zij de huurtoeslag door het overmaken van het bedrag van € 1.500,00 op 26 maart 2024 al had betaald. Ook niet nadat [eiser] op 21 augustus 2024 aan [gedaagde] vroeg om te laten zien dat zij de huurtoeslag al had betaald en ook niet nadat [eiser] op 23 augustus 2024 schreef: ‘een tijdje geleden heb jij mij de borg terug betaald, maar hier(de rechtbank voegt toe: [eiser] bedoelt daarmee de huurtoeslag) nog helemaal niets van’. Voor het eerst nadat het incassobureau namens [eiser] aan [gedaagde] vroeg om betaling van de huurtoeslag stelde [gedaagde] dat de betaling van € 1.500,00 voor de huurtoeslag was. Dat strookt niet met de appberichten tussen partijen.

3.13. Gelet op alles wat hiervoor is genoemd, kan de kantonrechter niet anders dan vaststellen dat beide partijen er van uitgingen dat het bedrag van € 1.500,00 voor de betaling van de borgsom was, ondanks de omschrijving ‘huurtoeslag’ in het betaalverzoek. De conclusie is daarom dat [gedaagde] de huurtoeslag van € 1.661,50 nog niet heeft betaald aan [eiser] .

3.14. Overigens heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat [eiser] de borgsom (die hij bij de aanvang van de huur aan de verhuurder had betaald) aan zichzelf heeft overgemaakt vanaf de gemeenschappelijke rekening nadat partijen uit elkaar waren gegaan. Verder stelt zij dat partijen de borgsom al hadden verrekend doordat [gedaagde] de eerste twee maanden huur van de woning en de boodschappen had betaald. [eiser] heeft deze stellingen betwist. Daartegenover heeft [gedaagde] deze stellingen niet nader onderbouwd met bewijsstukken. Dat had wel op haar weg gelegen. Nu zij dat niet heeft gedaan is de kantonrechter van oordeel dat deze stellingen onvoldoende gemotiveerd zijn, zodat de kantonrechter daar verder aan voorbij gaat.

3.15. [gedaagde] stelt verder dat [eiser] en zij nooit eerder over de borg met elkaar gesproken zouden hebben, maar alleen over de huurtoeslag. Dat kan de kantonrechter niet volgen. Uit de appberichten van 17 december 2023 en 23 augustus 2024 volgt dat er juist expliciet over de borgsom is gesproken, waarop [gedaagde] niet aan [eiser] heeft laat weten dat de borgsom al was betaald of verrekend. Verweer 3: verrekenen vordering met huur september en oktober 2023

3.16. De stelling van [gedaagde] dat zij de vordering kan verrekenen met huur die zij in september en oktober 2023 heeft betaald, slaagt niet. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] toen alleen nog ingeschreven stond op het adres en er niet meer feitelijk woonde (en dus niet het woongenot had). [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij met [eiser] had afgesproken dat hij desondanks wel aan de huur zou meebetalen of waaruit blijkt dat dit gerechtvaardigd is. Dat hun beider namen op de huurovereenkomst stonden is daarvoor onvoldoende. Dat betekent namelijk alleen dat de verhuurder zowel [eiser] als [gedaagde] kon aanspreken op betaling van de huur. Maar het zegt niks over de onderlinge draagplicht. De wettelijke rente

3.17. [gedaagde] had het totale bedrag van € 1.661,50 moeten betalen. Zij heeft dit bedrag niet op tijd betaald. [gedaagde] moet daarom ook wettelijke rente betalen. [eiser] vordert de wettelijke rente vanaf 30 april 2024, maar de kantonrechter kan uit zijn stellingen en het dossier niet afleiden dat [gedaagde] toen al in verzuim was met de betaling van het bedrag. De wettelijke rente loopt daarom vanaf 16 oktober 2024, omdat de betalingstermijn uit de brief van 30 september 2024 toen was verstreken en [gedaagde] vanaf dat moment wel in verzuim was. De buitengerechtelijke kosten

3.18. [eiser] vordert verder vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 249,23 worden toegewezen. Dit bedrag overschrijdt de staffel uit het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten niet. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen. De proceskosten

3.19. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat [gedaagde] en [eiser] ieder hun eigen proceskosten dragen.

3.20. De andere stellingen van partijen leiden niet tot een andere beslissing.

4 De beslissing

De kantonrechter

4.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.661,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 16 oktober 2024, tot de dag van volledige betaling,

4.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 249,23 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding (6 maart 2025), tot de dag van volledige betaling,

4.3. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

4.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

4.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, op 27 augustus 2025. 51144

Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR2019:707.


Voetnoten

Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR2019:707.