ECLI:NL:RBMNE:2025:4562 - Rechtbank Midden-Nederland - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5416
[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres
en
de burgemeester van de gemeente [plaats 2] , de burgemeester
(gemachtigde: mr. E.T. Timmerman-Roosjen).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om rectificatie van haar persoonsgegevens en de gedeeltelijke afwijzing van haar verzoek om wissing van deze gegevens uit het Raadsinformatiesysteem (RIS) van de gemeente [plaats 2] .
1.1. De burgemeester heeft met het besluit van 16 februari 2024 (primaire besluit) het rectificatieverzoek afgewezen en het verzoek om wissing gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 18 juli 2024 op het bezwaar van eiseres heeft de burgemeester het primaire besluit gehandhaafd.
1.2. De burgemeester heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. Eiseres heeft op 16 januari 2025 een reactie ingediend op het verweerschrift
1.4. De rechtbank heeft beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de vraag of de burgemeester het verzoek om rectificatie en wissing van de memo van het college aan de raad van 26 januari 2022 en de memo van de burgemeester aan de raad van 21 februari 2022 uit het RIS heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
-
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.Waar gaat deze zaak over?
-
Eiseres was tot april 2022 [functie] voor de fractie van [politieke partij] . Deze fractie bestond uit twee personen. Op 24 januari 2022 is door de fractie van [politieke partij] een persbericht verzonden met als titel “Grensoverschrijdend seksueel gedrag en angstcultuur bij [bedrijf] ”. Op dezelfde dag zijn door de fractie van [politieke partij] raadsvragen gesteld met dezelfde titel. In reactie hierop is op 26 januari 2022 door het college een memo verzonden, waarin onder andere staat dat onderzocht zou worden of de fractie met het persbericht en de raadsvragen een eerder, in juni 2021, door het college opgelegde en door de raad bekrachtigde verplichting tot geheimhouding had geschonden. In zijn memo van 21 februari 2022 heeft de burgemeester de raad over de voortgang van dit onderzoek geïnformeerd en geschreven een feitenonderzoek in te stellen en daartoe opdracht te hebben gegeven aan een extern bureau. De uitkomst van het feitenonderzoek heeft ertoe geleid dat de burgemeester in mei 2022 aangifte heeft gedaan van schending van het ambtsgeheim. In december 2023 heeft het Openbaar Ministerie besloten de zaak te seponeren wegens onvoldoende bewijs. Ook hierover heeft de burgemeester de raad enkele keren geïnformeerd via het RIS. Vervolgens heeft eiseres op 21 januari 2024 verzocht om rectificatie en verwijdering van haar persoonsgegevens uit het RIS.
Besluitvorming
-
De burgemeester heeft de brief van eiseres van 21 januari 2024 opgevat als een verzoek om rectificatie op grond van artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en verzoek om gegevenswissing op grond van artikel 17 van de AVG.
-
Bij het primaire besluit heeft de burgemeester het verzoek om rectificatie afgewezen op grond van artikel 16 van de AVG. Het verzoek om wissing van gegevens uit het RIS is toegewezen ten aanzien van een drietal documenten. Ten aanzien van de volgende documenten is het verzoek om wissing afgewezen op grond van artikel 17, derde lid, aanhef en onder b, van de AVG:
a. a) Raadsvragen en een persbericht van 24 januari 2022 van [politieke partij] .
b) Reactie van het college (memo) aan de raad van 26 januari 2022 waarin wordt aangekondigd dat het college een onderzoek door een extern bureau laat instellen.
c) Voortgangsbericht van de burgemeester (memo) aan de raad van 21 februari 2022 waarin wordt aangegeven dat de onderzoeksopdracht niet door het college maar door de burgemeester zal worden verstrekt.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester dit standpunt gehandhaafd.
Het geschil
-
Het beroep gaat over de vraag of de burgemeester het verzoek om rectificatie en wissing van de memo van het college aan de raad van 26 januari 2022 (memo b) en de memo van de burgemeester aan de raad van 21 februari 2022 (memo c) uit het RIS heeft mogen afwijzen.
-
De rechtbank stelt vast dat het verzoek van eiseres en deze daaruit voortvloeiende procedure wordt beheerst door de AVG. Beide memo’s bevatten persoonsgegevens van eiseres omdat zij door de verwijzing naar het persbericht, de raadsvragen van [politieke partij] en de fractie van [politieke partij] geïdentificeerd kan worden.
-
Eiseres voert aan dat er geen grondslag is om strafrechtelijke persoonsgegevens van haar te verwerken door deze via het RIS te verspreiden en dat de verwerking van haar persoonsgegevens onrechtmatig is.
-
De rechtbank gaat allereerst in op de stelling van eiseres dat er sprake is van het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens en daarna op haar stellingen dat haar persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt en verwijderd moeten worden uit het RIS.
Verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens?
-
In geschil is of sprake is van verwerking van persoonsgegevens over strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten zoals bedoeld in artikel 10 van de AVG. Dit artikel heeft tot doel een betere bescherming te waarborgen tegen verwerkingen die wegens de bijzondere gevoeligheid van de betreffende gegevens in zeer ernstige mate inbreuk kunnen maken op de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten op de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. De reden daarvoor is dat deze gegevens betrekking hebben op gedragingen die aanleiding geven tot maatschappelijke afkeuring, zodat het feit dat toegang wordt verleend tot dergelijke gegevens de betrokkene kan stigmatiseren en aldus op ernstige wijze inbreuk kan maken op zijn privé- of beroepsleven.
[1] -
De verwerking waarover deze zaak gaat betreft niet een strafrechtelijke veroordeling van eiseres. Onderzocht moet dan ook worden of er sprake is van het verwerken van de persoonsgegevens van eiseres over een strafbaar feit.
-
Onder strafbaar feit in de zin van artikel 10 van de AVG moet een strafbaar feit in strafrechtelijke zin worden verstaan en dit begrip moet Unierechtelijk worden uitgelegd.
[2] Voor de kwalificatie als strafbaar feit in strafrechtelijke zin is als eerste van belang de juridische kwalificatie van het strafbare feit naar nationaal recht, het tweede criterium is de aard zelf van het strafbare feit en het derde criterium is de zwaarte van de sanctie die aan de betrokkene kan worden opgelegd. -
Uit de gegevensverwerking in de memo van januari 2022 volgt dat het college door een extern bureau een onderzoek laat instellen om te bepalen of de geheimhouding is geschonden door het persbericht en de raadsvragen van [politieke partij] en dat, als dat het geval is, daarvan aangifte zal worden gedaan. Uit het memo van februari 2022 volgt dat de burgemeester heeft besloten om een feitenonderzoek in te stellen, gericht op het in kaart brengen van de informatie die naar buiten is gebracht en het geven van duiding of en in hoeverre deze betrekking heeft op artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. In dat memo is ook de geheimhoudingsplicht van artikel 25 van de Gemeentewet (oud) genoemd (thans 87 e.v. van de Gemeentewet) aan de orde gesteld.
-
De rechtbank stelt vast dat het in deze zaak gaat over een bestuurlijk en geen strafrechtelijk onderzoek naar feiten en omstandigheden naar aanleiding van een mogelijke schending van de vertrouwelijkheid van gegevens. Uit de memo’s blijkt niet dat de opstellers van oordeel waren dat er sprake was van een verdenking van een strafbaar feit. Zo is in memo van februari 2022 opgenomen dat het onderzoek ook ziet op de vraag uit welke bron [politieke partij] informatie heeft verkregen en gebruikt. Het memo van februari 2022 maakt duidelijk dat het onderzoek plaatsvindt in het kader van de bestuurlijke integriteit. Door dit bestuurlijke onderzoek naar de feitelijke gang van zaken, ook al speelt artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht op de achtergrond, brengt niet mee dat de gegevensverwerking in dit bestuurlijke stadium deelt in repressieve aard van dat strafbare feit. Hetzelfde moet gezegd worden van de zwaarte van de sanctie die aan dit strafbare feit is verbonden. De gegevensverwerking in de memo’s kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens van eiseres in de zin van artikel 10 van de AVG.
Is de verwerking van persoonsgegevens van eiseres rechtmatig?
-
Om de persoonsgegevens rechtmatig te mogen verwerken moet de verwerking noodzakelijk zijn voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de gemeente is opgedragen. Daarvoor moet allereerst beoordeeld worden of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt welbepaald en uitdrukkelijk is omschreven. Vervolgens moet worden beoordeeld of met de aan de orde zijnde verwerking van de persoonsgegevens het doel daadwerkelijk wordt bereikt. Het doel moet dan passen binnen de taak van algemeen belang. Ook moet de verwerking noodzakelijk zijn.
[3] Is het doel van de verwerking welbepaald en uitdrukkelijk omschreven? -
De verwerking van persoonsgegevens van eiseres in beide memo’s vindt plaats binnen het bestuurlijke-politieke proces in de gemeente [plaats 2] . De burgemeester en het college informeerden met de memo’s de gemeenteraad en het publiek. De verplichting om de gemeenteraad te informeren is gebaseerd op de artikelen 169 (voor het college) en 180 (voor de burgemeester) van de Gemeentewet. Doel van deze informatieplicht is het afleggen van verantwoording over het gevoerde bestuur en het geven van inlichtingen die de raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak. Deze informatie wordt geplaatst op het openbare gedeelte van het Raadsinformatiesysteem dat niet alleen toegankelijk is voor raadsleden maar voor eenieder. Daarmee is er ook sprake van actieve openbaarmaking zoals bedoeld in artikel 3.1 van Wet open overheid (Woo). Doel daarvan is het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving. De doelen van verwerking zijn dan ook welbepaald en uitdrukkelijk in de Gemeentewet en de Woo omschreven. Deze bepalingen kunnen aangemerkt worden als basis voor de verwerking persoonsgegevens op grond van een taak van algemeen belang.
Wordt met de gegevensverwerking een taak van algemeen belang vervuld?
- De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in het bestreden besluit goed heeft uitgelegd dat met de gegevensverwerking een taak van algemeen belang wordt vervuld. De burgemeester onderstreept in het besluit het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie en verbindt dat met het vertrouwen in het functioneren van de gemeenteraad. Omdat er twijfel was gerezen of gelekt was uit vertrouwelijke informatie waarover de gemeenteraad beschikte, werd met het plaatsen van de memo’s op het openbare gedeelte van het Raadsinformatiesysteem een taak van algemeen belang vervuld. Met de verwerking van de persoonsgegevens bereikt de burgemeester de welbepaalde en uitdrukkelijke verwerkingsdoelen van de Gemeentewet en de Woo.
Is de verwerking van persoonsgegevens van eiseres noodzakelijk?
-
Voor de vraag of de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is, moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
-
De rechtbank is van oordeel dat de persoonsgegevens niet op een andere, minder nadelige wijze konden worden verwerkt. Minder nadelig betekent in dit geval niet in openbaarheid. De burgemeester wijst er terecht op dat de politiek-bestuurlijke kwestie rond [bedrijf] in de openbaarheid is gebracht door een persbericht en openbaar bekendgemaakte raadsvragen van [politieke partij] . De memo’s zijn een bestuurlijk reactie op deze openbaar gemaakte kwestie. Over [bedrijf] werd tot dan toe vertrouwelijk met de gemeenteraad gesproken. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het openbaar maken van de bestuurlijke reactie, met daarin informatie over een onderzoek naar het schenden van de geheimhoudingsplicht van de leden van de fractie van [politieke partij] , noodzakelijk was en dat een niet openbare reactie, ook op het punt van de geheimhoudingsplicht, geen redelijk alternatief was gelet op de verwerkingsdoelen in het kader van de taak van algemeen belang.
Is de verwerking van persoonsgegevens van eiseres evenredig?
-
Voor de vraag of de verwerking van de persoonsgegevens van eiseres evenredig is, moet worden beoordeeld of de inbreuk op haar privacy evenredig is met de belangen die zijn gediend met de verwerking van de persoonsgegevens, waarbij van belang is dat de inbreuk op de privacy is beperkt tot wat voor het behalen van het doel strikt noodzakelijk is.
-
De rechtbank is van oordeel dat de verwerking evenredig is. Wat betreft de privacy van eiseres is allereerst van belang dat niet haar naam is genoemd maar dat gesproken wordt over de fractie van [politieke partij] . Hoewel eiseres via die beschrijving geïdentificeerd kan worden, heeft de burgemeester gekozen voor een beschrijving die minder inbreuk maakt op haar privacy. Verder is van belang dat eiseres als lid van de gemeenteraad een publieke functie vervult en in die hoedanigheid, ten tijde van de gegevensverwerking, ook in de openbaarheid trad. Daarmee komt aan haar privacybelang minder gewicht toe. De burgemeester heeft daar terecht op gewezen. Daarbij heeft de burgemeester er ook terecht op gewezen dat op grond van het beroepsmatig functioneren van eiseres als [functie] niet van openbaarmaking kan worden afgezien op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo.
Is de gegevensverwerking onrechtmatig omdat de Woo niet juist is nageleefd?
-
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de burgemeester artikel 3.1, derde en vierde lid, van de Woo heeft geschonden door haar geen zienswijze te vragen voordat haar persoonsgegevens openbaar gemaakt werden en door haar niet te informeren over het tijdstip van openbaarmaking. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat de zienswijze van eiseres niet gevraagd hoefde te worden omdat zij naar verwachting geen bedenkingen zou hebben.
-
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan leiden tot onrechtmatigheid van de gegevensverwerking. De rechtmatigheid van de gegevensverwerking moet worden getoetst aan de AVG en niet aan de Woo. Het mogelijk niet naleven van artikel 3.1, derde en vierde lid, van de Woo kan daarom niet leiden tot onrechtmatigheid van de gegevensverwerking.
Tussenconclusie
- De verwerking van de persoonsgegevens van eiseres door plaatsing van beide memo’s op het RIS is dan ook rechtmatig. Op grond van artikel 17, derde lid, van de AVG, heeft de burgemeester het verzoek om verwijdering van persoonsgegevens uit het RIS mogen afwijzen.
Rectificatie
-
De burgemeester heeft het verzoek van eiseres om rectificatie eveneens mogen afwijzen, omdat niet is gebleken dat er onjuiste gegevens staan vermeld in beide memo’s.
-
Aan de beroepsgrond van eiseres dat de burgemeester onrechtmatig handelde in de zin van artikel 6:167 van het Burgerlijk Wetboek door in de memo’s van 26 januari 2022 en 21 februari 2022 onvolledige informatie te publiceren die misleidend is over haar integriteit, komt de bestuursrechter niet toe. Die bepaling geeft eiseres de mogelijkheid om een civiele vordering in te stellen. De bestuursrechter is op dat punt niet bevoegd.
Gelijkheidsbeginsel
-
Eiseres is van mening dat de burgemeester in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel omdat de burgemeester rond een eerdere integriteitskwestie anders zou hebben gehandeld. De burgemeester heeft toegelicht dat er geen sprake is van een gelijk geval omdat de betreffende kwestie niet een [functie] betrof maar een gemeenteambtenaar. Omdat de betreffende ambtenaar niet vanwege zijn functie in de openbaarheid trad, weegt diens privacy volgens de burgemeester zwaarder dan de privacy van eiseres.
-
Eiseres heeft niet weersproken dat een gemeenteambtenaar betrokken was bij de andere integriteitskwestie. De burgemeester wijst er terecht op dat er geen sprake is van een gelijk geval omdat het belang van privacy verschillend wordt gewogen voor personen die wel en niet vanwege hun functie in de openbaarheid treden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel treft dan ook geen doel.
Vooringenomenheid
- Eiseres heeft gesteld dat de burgemeester vooringenomen heeft gehandeld bij het verwerken van haar persoonsgegevens. Eiseres heeft dit met haar verklaringen echter niet aannemelijk gemaakt.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de burgenmeester het verzoek om rectificatie en wissing van de persoonsgegevens uit het Raadsinformatiesysteem (RIS) heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
HvJ EU 22 juni 2021, C-439/19, ECLI:EU:C:2020:504, r.o. 74 en 75, (Latvijas Republikas Saeima).
HvJ EU 22 juni 2021, C-439/19, ECLI:EU:C:2020:504, r.o. 77 en 85.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die gepubliceerd zijn onder de nummers ECLI:NL:RVS:2022:497 en ECLI:NL:RVS:2024:4603.