Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4380 - Rechtbank Midden-Nederland - 8 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:43808 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/559

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Sala),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

  1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 11 december 2024, waarin het Uwv heeft beslist dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).

Voorgeschiedenis en besluitvorming

1.1. Eiseres is op 28 september 2017 achttien jaar geworden. Zij heeft op 22 oktober 2023 een Wajong-uitkering aangevraagd.

1.2. Met het primaire besluit van 4 januari 2024 heeft het Uwv aan eiseres laten weten dat zij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij misschien arbeidsvermogen in de toekomst kan ontwikkelen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

1.3. Met het bestreden besluit van 11 december 2024 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en op 12 juni 2025 aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5. De zaak is behandeld op de zitting van 27 juni 2025. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Beoordelingskader

2.1. Om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering moet vast komen staan dat eiseres een jonggehandicapte is. Voor de situatie van eiseres houdt dit in dat zij tijdens of binnen zes maanden na het afronden van haar studie als gevolg van ziekte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft[1] of op dat moment beperkingen had en binnen een periode van vijf jaren daarna uit dezelfde ziekteoorzaak alsnog haar arbeidsvermogen heeft verloren, en dit ook duurzaam is. Van het ontbreken van arbeidsvermogen is sprake als eiseres:

Deze criteria worden beoordeeld door een verzekeringsarts. De criteria onder a en b worden ook beoordeeld door een arbeidsdeskundige.

2.2. Dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam moet zijn, betekent dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.[3] Hiervan is sprake als de betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en als herstel is uitgesloten. Het Uwv hoeft bij deze beoordeling niet te onderbouwen dat de betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Wel moet het Uwv aannemelijk maken dat er mogelijkheden zijn voor betrokkene om zich zo te kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat het arbeidsvermogen ontstaat. Het gaat dan om de mogelijkheden tot verbetering van de belastbaarheid, de verdere ontwikkeling en de toename van bekwaamheden.[4] Om de duurzaamheid goed te kunnen beoordelen is een stappenplan ontwikkeld dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen bij zo’n beoordeling moeten volgen.

2.3. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het Uwv de aanvraag terecht heeft afgewezen omdat het arbeidsvermogen wel ontbreekt, maar dit niet duurzaam is.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiseres voert aan dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Er wordt volgens eiseres namelijk slechts in algemene zin gezegd dat een psychische behandeling positief effect zal hebben op de fysieke belastbaarheid van eiseres. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, verwijst eiseres met name naar de diverse meldingen bij de huisarts, een brief van de huisarts van 3 juni 2025, de eindrapportage van [revalidatiecentrum] en de rapportage van [Universitair medisch centrum] over Post-Covid. Eiseres doet tot slot een beroep op de ‘menselijke maat’ die in acht moet worden genomen in haar zeer schrijnende geval.

  2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder verwijzing naar het rapport van de revalidatiearts bij [revalidatiecentrum] van 22 november 2022 toegelicht dat geen sprake is van een eindsituatie, omdat er nog ontwikkelingen kunnen plaatsvinden op het mentale en fysieke vlak. Hierbij kan de geadviseerde psychologische behandeling een rol spelen en is het van belang dat eiseres blijft bewegen en gaat participeren in vrijwilligerswerk of oppassen. Verder dient eiseres te blijven oefenen in het stellen van grenzen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt op dat eiseres het advies naast zich neer lijkt te hebben gelegd en daarom spreekt over een eindsituatie. Verder merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook op dat voor de in het verleden ervaren paniekaanvallen nog geen behandeling heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat gelet op de lichamelijke en met name de psychische belastbaarheid bij respectievelijk opvolgen van de adviezen op het lichamelijke vlak en een psychologische behandeling binnen een jaar en zeker binnen twee jaar toename van de belastbaarheid is te verwachten.

  3. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich zo kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat arbeidsvermogen zal ontstaan. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiseres met name heeft aangevoerd dat in de praktijk is gebleken dat haar situatie niet is verbeterd. Voor de beoordeling wordt echter gekeken naar het beoordelingsmoment, namelijk 22 oktober 2023. Op dat beoordelingsmoment waren de adviezen van de revalidatiearts nog actueel zodat de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan volgen dat het niet is uitgesloten dat de belastbaarheid van eiseres kan verbeteren. Ook uit de brief van de huisarts is niet af te leiden dat de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De huisarts heeft namelijk toegelicht dat er een kleine kans bestaat dat verbetering zal optreden. Daarmee ondersteunt de verklaring van de huisarts niet het standpunt van eiseres dat het ontstaan van arbeidsvermogen uitgesloten is. De beroepsgrond slaagt niet.

  4. Indien achteraf blijkt dat bij eiseres binnen vijf jaar na 1 oktober 2020 (het moment waarop zij haar arbeidsvermogen verloren heeft) dezelfde medische oorzaak ertoe leidt dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, kan eiseres alsnog een Wajong-uitkering krijgen. Dit wordt dan getoetst aan de hand van de zogenoemde Amber-beoordeling. Hiervoor kan eiseres vóór 1 oktober 2025 een herbeoordeling aanvragen bij het Uwv. Bij een herbeoordeling zal opnieuw – en aan de hand van de beschikbare medische stukken over die vijf jaren – worden gekeken naar het beschikken over arbeidsvermogen en bij het ontbreken daarvan naar de duurzaamheid.

Conclusie en gevolgen

  1. Het Uwv heeft terecht beslist dat eiseres per 22 oktober 2023 niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom haar griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met deze procedure bij de rechtbank.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2025.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wajong.

Artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.

Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:508 en van 6 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2324.


Voetnoten

Artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wajong.

Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.

Zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:508 en van 6 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2324.