Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4022 - Rechtbank Midden-Nederland - 4 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:40224 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 11712105 \ MV EXPL 25-83 VL/58599

Vonnis in kort geding van 4 juli 2025

in de zaak van

STICHTING DE ALLIANTIE, gevestigd te Hilversum, eisende partij, hierna te noemen: de Alliantie, gemachtigde: mr. J.J.M. Saelman,

tegen

[gedaagde] , in hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van [onderbewindgestelde] , wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. R. Zwiers.

1 De procedure

1.1. De Alliantie heeft [gedaagde] op 6 juni 2025 gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft op 17 juni 2025 schriftelijk op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft een mondelinge behandeling bepaald, waaraan voorafgaand beide partijen nog aanvullende producties hebben overgelegd.

1.2. De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2025 plaatsgevonden in de rechtbank in Utrecht. Namens de Alliantie was [A] , [functie] , aanwezig, vergezeld door [B] en [C] en bijgestaan door mr. Saelman. [onderbewindgestelde] (hierna: [onderbewindgestelde] ) was aanwezig, vergezeld door zijn moeder en een begeleider van zorginstelling [zorginstelling] (hierna: [zorginstelling] ). [gedaagde] was aanwezig en werd bijgestaan door mr. Zwiers. Partijen hebben antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter en hebben hierbij gebruikgemaakt van hun spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken. Vervolgens heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis wordt gewezen.

2 De kern van de zaak

2.1. De Alliantie verhuurt een cluster van 9 woningen aan de [straat] in [plaats] aan [zorginstelling] . Deze woningen verhuurt [zorginstelling] aan haar cliënten, met wie zij ook een zorgovereenkomst heeft gesloten. Eén van deze 9 woningen verhuurt [zorginstelling] aan [onderbewindgestelde] . [onderbewindgestelde] houdt twee honden, Staffordshire terriërs, in de woning. Deze honden veroorzaken bij omwonenden (zowel huurders van [zorginstelling] als huurders van de Alliantie) veel overlast. Alliantie wil daarom dat de honden uit de woning worden verwijderd. Omdat [onderbewindgestelde] onder bewind staat, is niet hijzelf, maar zijn bewindvoerder partij in deze procedure. De kantonrechter wijst de vordering tot het verwijderen van de honden toe.

3 De beoordeling

Wettelijk kader

3.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of Alliantie ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is.

Spoedeisend belang

3.2. De kantonrechter is van oordeel dat, zoals de Alliantie heeft gesteld, zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De mate van overlast die omwonenden ervaren wordt steeds erger en de situatie dreigt te escaleren. In de maanden april en mei 2025 zijn zelfs politie interventies geweest, vanwege burenruzies en meldingen van geluidshinder. Het feit dat de overlast al langer speelt, neemt niet automatisch het spoedeisend belang bij de vordering weg. De situatie is niet langer houdbaar en de overlast dient zo snel mogelijk te stoppen. Daarmee is de spoedeisendheid van de vordering gegeven.

De honden van [onderbewindgestelde] veroorzaken onrechtmatige hinder

3.3. De Alliantie legt onrechtmatige hinder ten grondslag aan haar vordering tot het verwijderen van de honden van [onderbewindgestelde] uit zijn woning. Uit artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaren van andere erven hinder mag toebrengen, zoals het veroorzaken van geluidsoverlast. Artikel 5:37 BW is niet alleen van toepassing op eigenaren van een erf, maar is ook van toepassing op huurders, zowel waar het gaat om het toebrengen van hinder, als waar het gaat om het ondervinden van hinder.[1] Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst, de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval.

3.4. De kantonrechter is van oordeel dat de honden van [onderbewindgestelde] onrechtmatige hinder veroorzaken. De Alliantie stelt dat de overlast zich allereerst uit in het vaak, lang en hard blaffen. Dit geblaf begint al in de vroege ochtend, tussen 05:00 en 07:00 uur en is ook gedurende de dag en in de avond te horen. Daarnaast zijn omwonenden bang voor de honden; de honden hebben buiten en in de openbare ruimtes een tijdje een muilkolf gedragen, maar op enig moment is deze gedragslijn weer losgelaten. Dat de honden agressief kunnen zijn heeft een medewerker van de Alliantie aan den lijve ondervonden toen hij op 26 oktober 2023 is gebeten en een tetanusprik moest halen. Verder doen de honden van [onderbewindgestelde] hun behoeften op het balkon. Wanneer [onderbewindgestelde] zijn balkon vervolgens schoonmaakt met emmers water, komen de behoeften van de honden terecht op het balkon van de onderburen, aldus de Alliantie.

3.5. De Alliantie heeft deze overlast uitgebreid onderbouwd met tientallen meldingen van vier verschillende omwonenden. De omwonenden hebben een logboek bijgehouden met daarin de tijden van de geluidsoverlast, waarin is te zien dat de honden al in de vroege ochtend beginnen met blaffen. Ook heeft de Alliantie meerdere geluidsopnames en video’s overgelegd, gemaakt door omwonenden en de wijkbeheerder van de Alliantie, waarop het luide geblaf van de honden duidelijk is te horen. Daarnaast legt de Alliantie verslagen van gesprekken tussen de Alliantie, [.] (de voorganger van [zorginstelling] ) en [onderbewindgestelde] over, waarin mogelijkheden zijn gezocht om de overlast te verminderen, bijvoorbeeld door tips van een hondengeleider. Tenslotte heeft [onderbewindgestelde] ook via de gemeente ambtelijke waarschuwingen gekregen om de overlast te staken. De overlast houdt desondanks niet op.

3.6. [gedaagde] betwist dat sprake is van overlast. Hij voert hiertoe aan dat de meldingen voornamelijk van slechts vier van de 78 omwonenden afkomstig zijn en dat dit er op duidt dat deze omwonenden samenspannen tegen [onderbewindgestelde] . De kantonrechter acht dit niet reëel; waarschijnlijker is het dat deze vier omwonenden dicht in de buurt van [onderbewindgestelde] wonen en daardoor logischerwijs ook de meeste overlast ervaren.

3.7. [gedaagde] betwist verder dat de Alliantie schade lijdt. Hij voert hiertoe aan dat nog niemand de huur bij de Alliantie heeft opgezegd en het voor de Alliantie ook niet moeilijk zou zijn om, in deze tijd van woningschaarste, een nieuwe huurder te vinden. De kantonrechter is van oordeel dat de Alliantie ook schade zal gaan lijden als zij de overlast die de honden veroorzaken, niet probeert tegen te gaan. Alliantie is namelijk verplicht zich als goed verhuurder te gedragen en overlast voor haar andere huurders tegen te gaan. Daarnaast is aannemelijk dat de verhuurbaarheid van de woningen rondom de woning van [onderbewindgestelde] door de overlast af neemt. De kantonrechter is van oordeel dat dit een logisch gevolg is van de ernstige overlast die de honden van [onderbewindgestelde] veroorzaken. De schade staat daarmee voldoende vast.

3.8. Verder voert [gedaagde] aan dat [onderbewindgestelde] de honden nodig heeft voor zijn lichamelijk en geestelijke welzijn. Volgens [gedaagde] moeten de honden worden gezien als ‘hulphonden’, omdat zij aan [onderbewindgestelde] een dag-invulling geven en er voor zorgen dat [onderbewindgestelde] zijn bed uitkomt en naar buiten gaat. De honden helpen op die manier bij het voorkomen van psychoses en suïcidale gedachten bij [onderbewindgestelde] . De kantonrechter begrijpt dat de honden van [onderbewindgestelde] grote invloed hebben op het welzijn van [onderbewindgestelde] , maar dit rechtvaardigt niet de ernstige overlast die de honden voor omwonenden veroorzaken. Gelet op de sterke band die [onderbewindgestelde] heeft met zijn honden, is niet meteen denkbaar dat een andere, niet blaffende hond, de rol van hulphond voor [onderbewindgestelde] gaat vervullen. Toch zou dat wellicht een mogelijkheid zijn. Ook kan [onderbewindgestelde] proberen te organiseren dat hij wel degelijk omgang met zijn huidige honden houdt, maar dan op een locatie waar zij geen overlast aan de naaste bewoners aan de [straat] veroorzaken.

3.9. Kortom, de door de honden van [onderbewindgestelde] veroorzaakte overlast voor omwonenden is aan te merken als onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW en moet zo snel mogelijk worden gestopt.

De honden van [onderbewindgestelde] moeten worden verwijderd uit de woning

3.10. De kantonrechter is van oordeel dat het verwijderen van de honden een proportionele en effectieve maatregel is om de overlast te stoppen. De kantonrechter begrijpt dat het verwijderen van de honden voor [onderbewindgestelde] een grote impact zal hebben, maar de kantonrechter is van oordeel dat De Alliantie voldoende alternatieven heeft onderzocht. Zo heeft zij bijvoorbeeld eerst afgewacht of het bezoek van de hondentrainer effect zou hebben, maar dit heeft helaas tot nu toe onvoldoende resultaat gehad. Daarnaast heeft de Alliantie nog de mogelijkheid onderzocht of de honden naar de moeder van [onderbewindgestelde] zouden kunnen verhuizen, maar dit is volgens de moeder geen optie. De vordering tot veroordeling van [gedaagde] de honden te verwijderen en verwijderd te houden en de gevorderde machtiging van de Alliantie om de honden te verwijderen indien [gedaagde] dit niet doet, wijst de kantonrechter daarom toe.

Dwangsom

3.11. De Alliantie vordert dat een dwangsom wordt verbonden aan de verplichting tot het verwijderen van de honden van € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00. De kantonrechter overweegt dat een dwangsom kan dienen als stok achter de deur om de verplichting na te komen. De gevorderde dwangsom is naar het oordeel van de kantonrechter te hoog, omdat de Alliantie ook zelf wordt gemachtigd om de honden te verwijderen. De kantonrechter wijst daarom een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 3.000,00 toe.

[onderbewindgestelde] mag wel andere, niet blaffende, honden houden

3.12. De Alliantie vordert dat [onderbewindgestelde] ook wordt verboden om andere honden in de woning aanwezig te hebben. De kantonrechter wijst deze vordering af, omdat niet is onderbouwd waarom [onderbewindgestelde] geen andere, niet overlast veroorzakende, honden in de woning zou mogen hebben.

[gedaagde] moet de proceskosten betalen

3.13. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van de Alliantie aan haar moet betalen. De proceskosten van de Alliantie worden begroot op:

  • dagvaarding € 144,47

  • griffierecht € 135,00

  • salaris gemachtigde € 543,00 (tarief kort geding eenvoudig € 543,00)

  • nakosten € 135,00

Totaal € 957,47

Uitvoerbaar bij voorraad

3.14. De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4 De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding, geeft de volgende voorlopige voorziening:

4.1. bepaalt dat [gedaagde] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] , wordt veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de twee honden van [onderbewindgestelde] uit de woning aan de [straat] [nummer] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 3.000,00;

4.2. machtigt de Alliantie om, als [gedaagde] niet voldoet aan de veroordeling onder 4.1., deze veroordeling te effectueren door de deurwaarder de honden te laten verwijderen;

4.3. bepaalt dat, als de Alliantie gebruikmaakt van haar machtiging zoals beschreven onder 4.2., [gedaagde] de kosten aan de Alliantie moet vergoeden op vertoon van de factuur van de deurwaarder door de Alliantie;

4.4. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 957,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;

4.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

4.6. wijst al het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2025.

TM, Parl. Gesch. BW Boek 5 1981, p. 4.


Voetnoten

TM, Parl. Gesch. BW Boek 5 1981, p. 4.