ECLI:NL:RBMNE:2025:3848 - Rechtbank Midden-Nederland - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6322
[eiser] , uit [plaats] , eiser,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister,
(gemachtigde: mr. drs. E.H.A. van den Berg).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de minister om eiser geen prestatiebeurs toe te kennen voor de masteropleiding International management bij de onderwijsinstelling [naam onderwijsinstelling] te [plaats] in Duitsland.
1.1. Met het besluit van 10 juli 2024 heeft de minister de aanvraag van eiser om een prestatiebeurs voor de duur van de masteropleiding afgewezen.
1.2. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 september 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.
1.5. De rechtbank heeft op 22 mei 2025 het onderzoek heropend om de minister een nadere vraag te stellen. De minister heeft op 28 mei 2025 een reactie ingediend. Eiser heeft daar op 10 juni 2025 op gereageerd. Partijen hebben er geen bezwaar tegen gemaakt om een verdere behandeling ter zitting achterwege te laten. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht de aanvraag van eiser om een prestatiebeurs toe te kennen voor de masteropleiding International management aan de [naam onderwijsinstelling] te [plaats] heeft afgewezen.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Vergelijkbare opleiding in Nederland
4. Eiser heeft in Nederland de vierjarige hbo-opleiding Commerciële economie gevolgd en afgerond. Dit betrof een bacheloropleiding. Daarvoor heeft eiser vier jaar lang een prestatiebeurs gekregen. Vanaf 1 september 2024 volgt eiser de 1,5-jarige wo-master International management bij de onderwijsinstelling [naam onderwijsinstelling] te [plaats] in Duitsland. Eiser heeft daarvoor een prestatiebeurs aangevraagd.
5. De minister heeft een prestatiebeurs voor deze wo-master geweigerd, omdat er in Nederland geen vergelijkbare opleiding is waarvoor studiefinanciering wordt verstrekt en dat een voorwaarde is om studiefinanciering toe te kennen voor een opleiding in het buitenland.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er wel een vergelijkbare wo-master in Nederland bestaat, namelijk de masteropleiding International management aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
7. De rechtbank stelt met de minister vast dat de duur (1,5 jaar) en het aantal studiepunten (90 ECTS) van de masteropleiding in [plaats] en de masteropleiding in Rotterdam gelijk zijn. Ook zijn het opleidingsniveau en de naam van de opleiding hetzelfde. Voor de masteropleiding aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam kan 12 maanden studiefinanciering worden toegekend. De minister heeft in het bestreden besluit en in beroep niet kunnen toelichten op welk punt de opleiding in Rotterdam verschilt met de opleiding die eiser volgt in [plaats] . Dat blijkt ook niet uit het advies van Nuffic, waarin het adviesorgaan alleen aangeeft dat er momenteel geen 1,5-jarige wetenschappelijke masteropleidingen in overeenkomstige richting bestaan. De opleiding in Rotterdam wordt daarin niet specifiek genoemd.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gelijkenissen die de minister ook onderkent, het op de weg van de minister had gelegen om (met een nieuw advies van Nuffic) te onderbouwen waarom geen sprake is van een vergelijkbare opleiding. Het ontbreken van die onderbouwing maakt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de masteropleiding International management aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam geen vergelijkbare opleiding is in de zin van artikel 2.14, derde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7.2. Gelet op de parlementaire geschiedenis moet de minister bij de beoordeling of in Nederland sprake is van een vergelijkbare opleiding gebruikmaken van het advies van Nuffic.
Recht op prestatiebeurs voor een wo-master na een hbo-bachelor
8. De minister heeft verder opgemerkt dat, als de wo-master die eiser volgt al vergelijkbaar zou zijn met een opleiding in Nederland, dit geen recht geeft op extra prestatiebeurs omdat eiser al vier jaar prestatiebeurs heeft ontvangen gedurende zijn bacheloropleiding en daarmee zijn rechten heeft opgebruikt. Daarmee maakt de minister een onderscheid met studenten die na een hbo-bachelor een hbo-master volgen, in welk geval er wel recht kan bestaan op een extra jaar prestatiebeurs.
9. Gelet op de huidige stand van zaken komt de rechtbank op dit moment niet toe aan de vraag of het onderscheid dat de minister maakt gerechtvaardigd is.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf een beslissing te nemen of de bestuurlijke lus toe te passen, omdat eerst nader onderzoek door Nuffic nodig is en de minister op basis daarvan een nieuwe afweging zal moeten maken.
10.1. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.2. Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit op bezwaar van 30 september 2024;
-
draagt de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-
bepaalt dat de minister het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.T. Könning, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie artikel 2.14, derde en vierde lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
Zie Kamerstukken II2006/07, 30933, nr. 3 p. 7-9.
In de zin van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 3 december 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:7510.
Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.