ECLI:NL:RBMNE:2025:3650 - Rechtbank Midden-Nederland - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/3862
(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 12 september 2024.
Overwegingen
-
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
-
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
-
Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 12 september 2024. Niet in geschil is dat verweerder te laat is met het nemen van een beslissing op het bezwaar van eiser. Dat geeft verweerder ook aan in zijn verweerschrift van 1 juli 2025. De rechtbank stelt vast dat verweerder de ingebrekestelling 28 februari 2025 heeft ontvangen en sindsdien twee weken zijn verstreken.
-
Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het wettelijke uitgangspunt is op grond van het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid van de Awb een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak dat die andere termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
-
Verweerder geeft in zijn verweerschrift aan dat hij nog niet in staat is geweest om het bezwaarschrift binnen de gestelde termijn af te handelen door een tekort aan verzekeringsartsen. De rechtbank ziet hier aanleiding om, gezien de omstandigheden die door verweerder zijn genoemd, de beslistermijn vast te stellen op twee maanden. De rechtbank sluit hiervoor aan bij haar uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2025
[1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van deze termijn. Dit betekent dat verweerder binnen twee maanden na het verzenden van deze uitspraak een beslissing moet nemen. -
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000, -.
-
In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
-
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). Nu niet is gebleken dat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is voor 42 dagen een dwangsom verbeurd. De hoogte van de dwangsom wordt daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb bepaald op € 1.442,-.
Conclusie
-
Het beroep is gegrond. Het UWV moet binnen een termijn van twee maanden na verzending van deze uitspraak een beslissing nemen op het bezwaar van eiser.
-
Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50,-.
-
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 53,- aan eiser betalen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
**-**vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
-
draagt verweerder op binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
-
bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, -;
-
stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1442,-;
-
bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van L. El Kabch, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
ECLI:NL:RBMNE:2025:41