ECLI:NL:RBMNE:2025:3648 - Rechtbank Midden-Nederland - 21 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/570064 / FA RK 24-322 C/16/578791 / FA RK 24-1369
Echtscheiding
Beschikking van 21 juli 2025
in de zaak van:
[de vrouw] , verblijvende op een geheim adres, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. J.J. van Ewijk,
tegen
[de man] , wonende in [plaats 1] , hierna te noemen: de man, advocaat mr. A. Hashem Jawaheri.
1 De procedure
1.1. De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
1.2. De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 27 juni 2025. Daarbij waren aanwezig: de vrouw met haar advocaat en tolk de heer K. Parsi en de man met zijn advocaat en tolk de heer S.M. Razaghi.
2 Waar de procedure over gaat
2.1. Partijen zijn op [2018] met elkaar getrouwd in [plaats 2] , Iran.
2.2. De man en de vrouw hebben beiden de Iraanse nationaliteit.
2.3. De vrouw verzoekt de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man legt zich neer bij het oordeel van de rechtbank over de echtscheiding.
2.4. Daarnaast verzoekt de vrouw de rechtbank om:
2.5. De man vindt dat de verzoeken van de vrouw over de gouden munten en de opbrengst van de privégoederen moeten worden afgewezen.
3 De beoordeling
De beslissing
3.1. De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en bepalen dat de man huurder is van de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] ( [postcode] ) in [plaats 1] . De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De echtscheiding De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.2. Nu de man en de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank zal op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
3.3. De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
De woning (huurrecht) De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.4. Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning en wordt dit verzoek volgens Nederlands internationaal privaatrecht door Nederlands recht beheerst.
Inhoudelijke beoordeling
3.5. De rechtbank bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking huurder zal zijn van de woning. Partijen zijn het er namelijk over eens dat de man de huurovereenkomst voortzet.
Vermogensrechtelijke afwikkeling De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.6. De rechtbank is bevoegd te beslissen op de verzoeken van partijen en het Iraanse recht is op die verzoeken van toepassing. De rechtbank legt dat hieronder uit.
3.7. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, is zij ook bevoegd ten aanzien van de verzoeken over de vermogensrechtelijke afwikkeling (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.8. Het beantwoorden van de vraag welk recht van toepassing is, gebeurt aan de hand van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: HHV), omdat partijen getrouwd zijn na 1 september 1992 en voor 29 januari 2019. De rechtbank laat in het midden of de in Iran opgemaakte huwelijksakte zo kan worden gelezen dat er sprake is van een rechtskeuze voor Iraans recht als bedoeld in artikel 3 HHV, want het Iraanse recht is hoe dan ook van toepassing. Dan wel op grond van artikel 4 HHV omdat de eerste gewone gemeenschappelijke verblijfplaats van partijen in Iran was. Dan wel op grond van artikel 4 lid 2 sub b HHV, omdat partijen de Iraanse nationaliteit gemeenschappelijk hadden ten tijde van huwelijkssluiting, Iran niet is aangesloten bij het verdrag en een land is waarbij volgens zijn internationaal privaatrecht zijn interne recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
3.9. Uitgangspunt in het Iraanse huwelijksvermogensrecht is de algehele scheiding van goederen.
3.10. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man de verkoopopbrengst/waarde van haar privé goederen aan haar voldoet. Zij stelt recht te hebben op de helft van de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning (€ 15.000,-), de verkoopopbrengst van haar goud en auto en de waarde van haar bankrekening (€ 20.000,-), in totaal € 35.000,-. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, heeft de vrouw haar stelling dat zij aanspraak maakt op deze bedragen onvoldoende onderbouwd. Niet is onderbouwd welke privé goederen de vrouw in eigendom had en wat de waarde dan wel verkoopopbrengst daarvan was. De man heeft erkend dat partijen een gezamenlijke woning hadden in Iran en dat de verkoopopbrengst van de woning circa € 25.000,- à € 30.000,- bedroeg, zodat hooguit vaststaat dat de vrouw aanspraak kan maken op een bedrag van € 15.000,-. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het geld niet meer aanwezig is, omdat partijen hiervan hebben geleefd toen zijn naar Nederland kwamen. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het privé geld van de vrouw alleen maar ten goede is gekomen aan de man door betaling van zijn studiekosten. De vrouw heeft dit gelet op de betwisting van de man niet onderbouwd. Er zijn door de vrouw geen enkele stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar standpunt. De man stelt dat partijen van het geld hebben geleefd toen zijn naar Nederland kwamen, omdat zij toen beiden nog geen baan hadden. Indien het geld aan beide partijen ten goede is gekomen, heeft de vrouw op die manier haar aandeel in de verkoopopbrengst al gehad en ziet de rechtbank niet in dat zij nu nog recht zou hebben op een vergoeding van de man. Het lag op de weg van de vrouw om aan te tonen dat dit anders zit. Dat heeft zij niet gedaan. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
De 300 Bahar Azadi gouden munten (bruidsgave) De bevoegdheid van de rechtbank en het recht dat van toepassing is
3.11. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, is zij ook bevoegd ten aanzien van de daarmee verband houdende nevenvoorzieningen (artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
3.12. Om te bepalen welk recht op de bruidsgave van toepassing is volgens het Nederlands internationaal privaatrecht dient deze eerst te worden gekwalificeerd. Daarvoor is het volgende van belang. De bruidsgave is een rechtsfiguur in het islamitische recht. De belangrijkste kenmerken van de bruidsgave zijn dat het uitsluitend aan de vrouw toekomt, dat zij hierover vrijelijk kan beschikken en dat het vermogenswaarde heeft of geldelijk voordeel oplevert. Vaak wordt de bruidsgave uitgedrukt in gouden munten om de vrouw te beschermen tegen waardeverlies. De bruidsgave dient als een vorm van enige bestaanszekerheid voor de vrouw in gevallen van ontbinding van het huwelijk, waarbij bedacht moet worden dat in de islamitische rechtsstelsels in beginsel geen huwelijksgoederengemeenschap ontstaat en geen (of een zeer beperkte) onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten bestaan. Desalniettemin wordt de bruidsgave in het algemeen niet aangemerkt als alimentatieovereenkomst omdat deze niet wordt afgesproken met het oog op een naderende echtscheiding. Hoewel de betekenis van de bruidsgave kan verschillen binnen de verschillende stromingen van de islam, is de bruidsgave in alle stromingen verplicht bij het aangaan van een huwelijk. In Iran, een Islamitisch land, is het niet mogelijk een huwelijk te sluiten zonder dat een huwelijksakte wordt opgemaakt waarin een bruidsgave is opgenomen. De omvang van een dergelijke bruidsgave is ter vrije keuze van de echtelieden en kan bijvoorbeeld ook bestaan uit enkel een koran. De rechtbank gaat er echter van uit dat partijen destijds een bruidsgave overeen zijn gekomen van 300 Bahar Azadi gouden munten. Deze bruidsgave is opgenomen in de door de vrouw ingebrachte huwelijksakte.
3.13. Het Nederlandse rechtssysteem kent de bruidsgave niet. De bruidsgave wordt binnen Nederland gekwalificeerd als een rechtsfiguur sui generis. Hieruit volgt dat de bruidsgave niet in een van de bestaande IPR-verwijzingscategorieën, bijvoorbeeld alimentatie of huwelijksvermogensrecht, valt. Omdat de bruidsgave in Iran een voorwaarde is voor de geldigheid van het huwelijk gaat de rechtbank ervan uit dat op de bruidsgave het recht van toepassing is volgens welke het huwelijk is gesloten. In dit geval is dat Iraans recht.
Litispendentie
3.14. De man heeft verzocht de procedure voor de Nederlandse rechtbank aan te houden in afwachting van de procedure die in Iran loopt omtrent de bruidsgave. Hij beroept zich op artikel 12 Rv.
3.15. Bij de beoordeling van het beroep op litispendentie als bedoeld in artikel 12 Rv dient de rechter, indien hij aanhouding op grond van deze bepaling overweegt, in de eerste plaats te onderzoeken of – op het moment van deze beoordeling – is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van deze bepaling, dus of (i) tussen dezelfde partijen (ii) over hetzelfde onderwerp (iii) een zaak voor een rechter van een vreemde staat aanhangig is, (iv) welke zaak – in de eerste instantie – eerder aanhangig is gemaakt dan de procedure bij de Nederlandse rechter. Echter, nu Nederland geen bilateraal of multilateraal executieverdrag heeft met Iran op grond waarvan de buitenlandse beslissing in aanmerking komt voor executie in Nederland, komt de rechtbank tot de conclusie dat de Nederlandse rechter zonder meer bevoegd is om het verzoek van de vrouw verder inhoudelijk te behandelen. Gelet hierop is niet van belang of de procedure in Iran over dezelfde onderwerpen gaat en/of die procedure eerder aanhangig is gemaakt.
Geldigheid huwelijksakte
3.16. Nu de vrouw het originele huwelijksboekje met beëdigde vertaling heeft ingediend bij de rechtbank, wordt de geldigheid hiervan niet langer door de man betwist.
Opeisbaarheid
3.17. De man stelt dat de bruidsgave niet opeisbaar is, omdat de vrouw de echtscheiding heeft verzocht. De rechtbank volgt de man in zijn standpunt en zal dat hierna toelichten.
3.18. Naar Iraans recht kan de vrouw slechts op basis van een aantal gronden zelfstandig een verzoek tot echtscheiding indienen. Als het echtscheidingsverzoek van de vrouw is gebaseerd op een van die echtscheidingsgronden, behoudt zij haar aanspraak op de bruidsgave. Het echtscheidingsverzoek kan worden gebaseerd op echtscheidingsgronden die volgen uit de wet of uit de huwelijksakte van partijen.
3.19. Als de echtscheiding wordt verzocht door de vrouw en deze niet is gebaseerd op een van de echtscheidingsgronden uit de wet of de huwelijksakte, is er sprake van een khul echtscheiding zoals geregeld in artikel 1146 IBW. Dat artikel luidt naar het Engels vertaald: “A Khul’a divorce occurs when the wife obtains a divorce owing to dislike of her husband, against property which she cedes to the husband. The property in question may consist of the original marriage portion, or the monetary equivalent thereof, whether more or less than the marriage portion.” In het geval van een khul echtscheiding zal de vrouw aan haar echtgenoot een vergoeding aanbieden in ruil voor zijn toestemming om te kunnen scheiden. De compensatie bestaat meestal uit de kwijtschelding van het onbetaalde deel van de bruidsgave, alsook uit elke andere vorm van compensatie.
3.20. De vrouw heeft haar verzoek tot echtscheiding gegrond op “duurzame ontwrichting” een echtscheidingsgrond naar Nederlands recht. Omdat het verzoek van de vrouw niet is gebaseerd op de echtscheidingsgronden die volgen uit de Iraanse wet dan wel uit de huwelijksakte, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een khul echtscheiding. Daarbij komt dat de echtscheidingsgrond “duurzame ontwrichting” vergelijkbaar is met de echtscheidingsgrond naar Iraans recht “dislike of her husband” zoals vermeld in artikel 1146 IBW. Dit betekent dat de vrouw op grond van het IBW niet zonder meer recht heeft op uitkering van de bruidsgave, maar dat zij op grond van het IBW de man compenseert, welke compensatie kan bestaan uit kwijtschelding van de door de man voor of tijdens het huwelijk niet betaalde bruidsgave of een andere vorm van compensatie. De rechtbank acht dit niet in strijd met de Nederlandse openbare orde. De echtscheiding heeft op deze manier weliswaar negatieve financiële consequenties voor de vrouw, maar dit maakt niet dat het voor haar onmogelijk is om van de man te scheiden. Een situatie van gevangenschap van de vrouw in het huwelijk is dus niet aan de orde. Bovendien geldt ook voor de man dat een initiatief tot echtscheiding van zijn zijde voor hem financiële consequenties heeft, aangezien hij in dat geval de bruidsgave moet voldoen. Daar komt bij dat het ook bij huwelijken naar Nederlands recht voorstelbaar is dat een van de echtgenoten negatieve financiële consequenties ondervindt door de echtscheiding. De negatieve financiële consequenties hetzij aan de zijde van de vrouw, hetzij aan de zijde van de man leiden niet tot strijdigheid met de Nederlandse openbare orde. Bovendien kan de vrouw op grond van het Nederlandse recht om partneralimentatie verzoeken.
3.21. Aan de man komt dus het recht van compensatie toe. Nu die doorgaans in de vorm van kwijtschelding van de nog niet betaalde bruidsgave plaatsvindt, is de rechtbank van oordeel dat de man de nog niet betaalde Bahar Azadi gouden munten niet aan de vrouw hoeft te voldoen. Het verzoek van de vrouw tot betaling van de munten aan haar zal worden afgewezen.
Muntstukken onvoldoende bepaald
3.22. De rechtbank laat in het midden of het verzoek van de vrouw voldoende bepaald is omdat in de huwelijksakte geen duidelijke omschrijving is opgenomen van de gouden munten, aangezien de rechtbank tot een afwijzing komt zoals hiervoor overwogen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.23. De rechtbank zal de beslissing gedeeltelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het huwelijk pas eindigt op het moment dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De proceskosten
3.24. De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1. spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [2018] in [plaats 2] , Iran;
4.2. bepaalt dat de man met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder is van de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] - [nummeraanduiding 2] ( [postcode] ) in [plaats 1] ;
4.3. verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.4. bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.5. wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. N. Chedra, rechter, in samenwerking met mr. M.H. Lamers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2025.
Artikel 1:151 van het Burgerlijk Wetboek.
Zie Gerechtshof Den Haag 15 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:700, Hoge Raad 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:566.