Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3624 - Geen billijke vergoeding na ontslag wegens wangedrag leerling - 18 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:362418 juli 2025

Essentie

Een werkgever is niet ernstig verwijtbaar nalatig als hij maatregelen treft tegen wangedrag van leerlingen, zoals het inzetten van een coach. Het toelaten van een leerling tot de les is geen grond voor een billijke vergoeding na ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Almere

Zaaknummer / rekestnummer: 11724205 \ ME VERZ 25-77 BW 31650

Beschikking van 18 juli 2025

in de zaak van

[verzoekster], wonend in [woonplaats] , verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoekster] , gemachtigde: mr. M.N. Guntenaar,

tegen

[verweerster], gevestigd in [vestigingsplaats] , verwerende partij, hierna te noemen: [verweerster] , gemachtigde: mr. R. di Lorenzo.

1 De procedure

1.1. De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het verzoekschrift van 28 mei 2025 met 8 producties,

  • het verweerschrift van 24 juni 2025 met 8 producties,

  • het gewijzigde verzoekschrift met producties 9 en 10 (van 24 juni 2025).

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juli 2025. [verzoekster] is verschenen met haar zoon, bijgestaan door mr. Guntenaar. Namens [verweerster] zijn mevrouw [A] (rector) en mevrouw [B] (HR) verschenen, bijgestaan door mr. Di Lorenzo. Beide gemachtigden hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen besproken is tijdens de zitting.

1.3. Tijdens de zitting is bepaald dat uiterlijk op 18 juli 2025 uitspraak zal worden gedaan.

2 Waar gaat deze zaak over?

2.1. [verzoekster] is van 25 februari 2019 tot 1 april 2025 werkzaam geweest bij het [school] (onderdeel van [verweerster] ) als Docent LB. In de periode van 20 oktober 2020 tot 31 januari 2022 is [verzoekster] (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest. Vanaf september 2021 is [verzoekster] haar werkzaamheden deels gaan hervatten. Op 13 april 2022 is [verzoekster] tijdens het lesgeven aan een derde klas geschoffeerd door een leerling die haar toewenste dat zij dood zou gaan aan haar kanker. Diezelfde dag heeft [verzoekster] zich ziek gemeld en is zij opgenomen in het ziekenhuis met een hartinfarct. [verzoekster] heeft na 13 april 2022 haar werkzaamheden niet meer kunnen hervatten. Op 28 januari 2025 heeft [verweerster] , na toestemming van UWV, de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid per 1 april 2025.

2.2. [verzoekster] vraagt in deze procedure om aan haar een billijke vergoeding toe te kennen omdat de arbeidsongeschiktheid zou zijn ontstaan doordat [verweerster] niet adequaat heeft ingegrepen op de werkomstandigheden van [verzoekster] . [verweerster] voert verweer en vindt dat het verzoek moet worden afgewezen, omdat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.

2.3. De kantonrechter wijst de verzoeken af en zal de proceskosten compenseren en legt dat hierna uit.

3 De beoordeling

Geen beoordeling van de aanvullende grondslagen

3.1. [verzoekster] heeft op 26 juni 2025 een aanvulling van de grondslagen van haar verzoek ingediend en daaraan mede de artikelen 7:658 BW en 7:611 BW ten grondslag gelegd. [verweerster] heeft bezwaar gemaakt tegen behandeling van de verzoeken op de aanvullende grondslagen. Met [verweerster] is de kantonrechter van oordeel dat deze grondslagen, zeker gelet op het late stadium waarin deze aan het verzoek zijn toegevoegd, buiten beschouwing moeten worden gelaten. De kantonrechter meent dat dit ook in het belang is van [verzoekster] . Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de aansprakelijkheidskwestie en eventuele schadevergoeding op deze grondslag in behandeling is bij de verzekeraar van [verweerster] . In dat kader acht de kantonrechter het raadzaam om een oordeel daarover te verkrijgen na een gedegen juridisch debat daarover in plaats van een enkele last-minute aanvulling van de wettelijke grondslag. [verzoekster] heeft tijdens de zitting aangegeven dat zij zich refereert aan het oordeel van de kantonrechter over de wenselijkheid van het beoordelen van de verzoeken op deze aanvullende grondslagen. Dat betekent dat de kantonrechter niet inhoudelijk zal oordelen over de verzoeken op grond van de artikelen 7:658 en 7:611 BW. Toetsingskader

3.2. Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoekster] een billijke vergoeding moet worden toegekend. De kantonrechter kan alleen een billijke vergoeding toekennen als [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

3.3. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid (Wwz) blijkt dat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding een hoge drempel geldt. Daarvoor is alleen aanleiding in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werkgever als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. De parlementaire geschiedenis noemt onder andere als voorbeeld de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden.[1]

3.4. Voor het toekennen van een billijke vergoeding gebaseerd op artikel 7:682 lid 1 onder c BW is een oorzakelijk verband tussen de arbeidsongeschiktheid en het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever niet noodzakelijk. De billijke vergoeding kan worden toegekend als de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.[2]

3.5. [verzoekster] zegt dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door niet (voldoende) te hebben ingegrepen in de werkomstandigheden, waardoor [verzoekster] langdurig arbeidsongeschikt is geraakt en als gevolg daarvan is ontslagen. Meer specifiek zegt [verzoekster] dat onvoldoende is gedaan haar tegen misdragingen van leerlingen te beschermen. [verzoekster] voert daartoe aan dat zij al herhaaldelijk had aangegeven aan [verweerster] dat de situatie in de derde klas (waar zich het incident op 13 april 2022 heeft voorgedaan) onhoudbaar was, onder meer door het gedrag van een aantal specifieke leerlingen, waaronder de leerling die de bewuste opmerking heeft gemaakt. [verweerster] wijst erop dat zij wel maatregelen heeft genomen door een interne coach aan te stellen om de docenten te begeleiden bij het lesgeven aan deze klas. Dat erkent [verzoekster] , maar zij zegt dat [verweerster] te lang heeft gewacht met ingrijpen door pas begin april 2022 actie te hebben ondernomen. De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] vanaf eind september 2021 in diverse mailberichten aan [verweerster] kenbaar heeft gemaakt dat zij problemen ondervond met het gedrag van een aantal leerlingen uit de derde klas. Uit de diverse mailberichten volgt ook dat [verweerster] op die berichten heeft gereageerd en dat [verzoekster] niet de enige docent was die problemen ondervond bij het lesgeven aan deze klas. Ook blijkt dat de mentor van de betreffende leerling meerdere gesprekken met hem heeft gehad en dit ook aan [verzoekster] heeft teruggekoppeld. Door [verweerster] is, onder meer naar aanleiding van de signalen over deze klas door [verzoekster] , een interne coach aangewezen om de docenten te begeleiden om afspraken te maken over deze klas en handvaten te geven om met een aantal specifieke leerlingen uit deze klas om te gaan. Uit de overgelegde e-mails blijkt dat begin/midden maart 2022 de eerste afspraken zijn gemaakt naar aanleiding van een bijeenkomst tussen de interne coach en de docenten die lesgeven aan deze klas. Op de vraag van de kantonrechter aan [verzoekster] wat [verweerster] dan had moeten doen in een eerder stadium om haar te beschermen tegen misdragingen van leerlingen, heeft [verzoekster] opgemerkt dat zij de betreffende leerlingen niet meer tot de les had moeten toelaten. [verweerster] heeft erop gewezen dat zij dat niet zomaar kan doen. Binnen de school geldt een escalatieladdersysteem voor de aanpak van ongewenst gedrag bij leerlingen. Bij de betreffende leerling was ook een interne coach betrokken en vond veel contact plaats tussen de school en de ouders en er bestond goede moed tot verbetering van het gedrag. Met betrekking tot de betreffende leerling was nog niet de escalatieladder zodanig opgelopen dat aan hem de toegang tot de les kon worden ontzegd. Wel heeft [verweerster] de betreffende leerling geschorst na de opmerking richting [verzoekster] en is hij niet meer teruggekomen op school. De kantonrechter is het met [verweerster] eens dat zij niet was gehouden de leerling(en) de toegang tot de les te weigeren. Een dergelijke maatregel moet worden gezien als een uiterste redmiddel en dat daarvoor aanleiding bestond blijkt de kantonrechter niet uit (de toon in) de mailberichten van [verzoekster] . Weliswaar heeft [verzoekster] duidelijk gemaakt dat zij dit een zware klas vond om les aan te geven, maar de toon van haar mailberichten getuigt niet van zodanig wangedrag van de leerlingen dat zij niet meer tot de les mochten worden toegelaten. Daarbij komt dat [verzoekster] desgevraagd, behalve het weigeren van de leerlingen in de les, ook niet heeft kunnen benoemen wat voor maatregel [verweerster] dan had moeten nemen om haar te beschermen tegen de uitlating van de bewuste leerling.

3.6. Daarnaast heeft [verzoekster] erop gewezen dat [verweerster] haar hulp heeft geweigerd. Eén van de gemaakte afspraken met de interne coach was dat de leerlingen voor het begin van de les hun telefoons bij de docent moesten inleveren in de telefoontas en dat zij volgens de plattegrond op hun eigen plek moesten gaan zitten. [verzoekster] wijst er op dat zij de mentor van deze klas heeft gevraagd aanwezig te zijn bij de eerste les aan deze klas waarbij ze deze afspraken zouden toepassen, maar dat de mentor dat geweigerd heeft. [verweerster] heeft erop gewezen dat zij die taak vindt horen tot het management van de docent en de mentor zich daar niet in moet mengen. Dat [verweerster] door deze weigering om niet bij aanvang van de les aanwezig te zijn onvoldoende heeft ingegrepen volgt de kantonrechter niet. Er bestaat namelijk geen verband tussen het op 14 maart 2022 niet aanwezig zijn van de mentor bij het begin van de les om toe te zien op het inleveren van telefoons en het incident van 13 april 2022.

3.7. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] nog gewezen op de rapportage van de arbeidsdeskundige van 14 januari 2022. Daaruit blijkt volgens haar dat [verweerster] steken heeft laten vallen in de zorg voor de werkomstandigheden. De kantonrechter stelt vast dat in die rapportage een aantal passages staan waaruit blijkt dat [verzoekster] stress ondervond en een energielek kreeg van de betreffende derde klas. In dat rapport heeft de arbeidsdeskundige ook overwogen dat [verzoekster] gebruik kan maken van de interne coach, zodat het lesgeven aan de bewuste klas niet langer voor een energielek zal zorgen. [verweerster] heeft tijdens de zitting gezegd dat zij dit aanbod voor het inzetten van een coach heeft gedaan aan [verzoekster] en dat zij dit aanbod heeft afgewezen. Daarnaast heeft [verweerster] erop gewezen dat zij al voor de docenten gezamenlijk een coach had ingeschakeld. Door [verzoekster] is dit niet weersproken. De arbeidsdeskundige heeft geen verdergaande maatregelen of acties aan [verweerster] voorgeschreven. De kantonrechter is uit dit rapport dan ook niet gebleken dat [verweerster] steken heeft laten vallen in de zorg voor de werkomstandigheden van [verzoekster] .

3.8. [verzoekster] heeft nog aangevoerd dat [verweerster] al bij de start van het schooljaar wist dat de klas waarin zich het incident heeft voorgedaan bekend stond als een moeilijke klas met veel zittenblijvers. [verweerster] heeft dat betwist en heeft erop gewezen dat deze klas niet eerder in dezelfde samenstelling bij elkaar heeft gezeten en evenmin sprake is van een uitzonderlijke klas. [verzoekster] heeft overigens aan deze stelling ook geen rechtsgevolgen verbonden. [verzoekster] heeft bijvoorbeeld niet gezegd dat [verweerster] haar die klas niet had mogen geven, omdat op [verweerster] een verzwaarde zorgplicht ruste vanwege haar kwetsbare positie na haar recente uitval en het daarna geleidelijk weer opbouwen van haar werkzaamheden.

3.9. Hoewel de kantonrechter zich realiseert dat het gedrag van de leerling op 13 april 2022 grote impact heeft (gehad) op [verzoekster] en het bijzonder grievend is hoe deze leerling zich heeft geuit, ziet de kantonrechter hier gelet op hetgeen door [verzoekster] is aangevoerd niet in hoe [verweerster] de uitlating van deze leerling had kunnen voorkomen. Van verwijtbaar onvoldoende zorg voor de werkomstandigheden die tot de arbeidsongeschiktheid en het ontslag van [verzoekster] heeft geleid, is de kantonrechter niet gebleken. Dat betekent dat [verweerster] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en het verzoek van [verzoekster] tot toekenning van een billijke vergoeding zal worden afgewezen.

3.10. De kantonrechter overweegt dat zij de manier waarop [verweerster] heeft gehandeld bij het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst zonder daarbij de transitievergoeding aan te bieden, niet vindt getuigen van goed werkgeverschap. Zeker gelet op de omstandigheden waaronder [verzoekster] is uitgevallen voor haar werk, had het des te meer op de weg van [verweerster] gelegen om zorgvuldig te handelen en daarin is wel het minste dat bij een beëindiging van het dienstverband een transitievergoeding wordt aangeboden. Deze handelwijze heeft zeker geen goed gedaan aan een nette afwikkeling van het dienstverband. Uiteindelijk is bij de beëindiging van het dienstverband door [verweerster] wel de transitievergoeding aan [verzoekster] betaald. Ook de wijze van bejegening van [verzoekster] in het verweerschrift – waarbij [verweerster] haar verwijt niet een goed docent te zijn geweest als ze de problematische klas niet aankon en de mentor nodig had – is onnodig grievend en er is tijdens de zitting nauwelijks blijk gegeven van enige empathie. Dat acht de kantonrechter betreurenswaardig. Het zijn evenwel geen omstandigheden die hier bij het wettelijke beoordelingskader een rol kunnen spelen.

De proceskosten worden gecompenseerd

3.11. Ondanks dat [verzoekster] in het ongelijk is gesteld, zal de kantonrechter bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, gelet op de aard van de zaak en in het bijzonder gelet op het hiervoor overwogene onder 3.10.

4 De beslissing

De kantonrechter:

4.1. wijst het verzoek van [verzoekster] af,

4.2. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.

Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3 blz 34.

Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, C (MvA), p. 113).


Voetnoten

Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3 blz 34.

Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, C (MvA), p. 113).