Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3587 - Rechtbank Midden-Nederland - 11 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:358711 juli 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/4254

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: J. van Santen),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. D. Becirovic en C. Ligthart).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiseres tegen de toepassing van bestuursdwang door haar auto op Koningsdag 2023 weg te slepen.

1.1. Op 8 mei 2023 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de toepassing van bestuursdwang. Met het bestreden besluit van 13 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.

1.2. Op 21 augustus 2023 heeft eiseres beroep ingesteld.

1.3. Het college heeft gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De rechtbank heeft beroep op 29 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [A] en de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van het college.

1.5. Op 31 januari 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, om de standpunten van partijen op te vragen ten aanzien van het verkeersbesluit. Op 1 mei 2025 is het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het wegslepen van de auto van eiseres. Zij doet dat aan de hand van haar beroepsgronden.

  2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wat is er gebeurd?

  1. Eiseres heeft op 27 april 2023 haar auto geparkeerd op de Biltstraat in Utrecht. Deze locatie was volgens het college aangewezen als tijdelijke taxistandplaats van 26 april 15:00 uur tot 27 april 23:00 uur. Er gold een tijdelijk parkeerverbod met wegsleepregeling. Op 27 april 2023, omstreeks 17:18 uur, is de auto van eiseres weggesleept. Eiseres heeft haar auto op 28 april 2023 opgehaald na betaling van € 399,36.

Standpunt eiseres

  1. Eiseres voert aan dat er geen borden met het parkeerverbod aanwezig waren ten tijde van het parkeren. Als ze er wel stonden dan waren ze onvoldoende zichtbaar. Ook haar passagier kan bevestigen dat er op 27 april 2023 om 12.40 uur, ten tijde van het parkeren, geen zichtbare borden stonden. Het college heeft onzorgvuldig gehandeld door zich niet te houden aan de Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens, waarin valt te lezen dat de verkeersborden altijd op een manier dienen te worden geplaatst dat deze altijd goed zichtbaar zijn en dat de borden haaks ten opzichte van de wegas dienen te worden geplaatst. Eiseres kon de borden niet zien, omdat zij tegenovergesteld aan de rijrichting heeft geparkeerd. Ook was de bebording onduidelijk. Dat er die dag meerdere auto’s zijn weggesleept, is een duidelijke aanwijzing dat op het moment van parkeren geen duidelijke informatie zichtbaar was. Daarnaast was het voor eiseres mogelijk om die dag een parkeerticket te kopen en gaf de automaat een melding dat er “geen uitzondering op feestdagen” was. Dit strookt niet met het parkeerverbod. Eiseres mocht er daarom vanuit gaan dat ze daar mocht parkeren op 27 april 2023. Op de website van gemeente Utrecht is te lezen dat in de Bilstraat geparkeerd mocht worden op 27 april 2023. De Biltstraat was niet gemarkeerd met paarse lijnen die de vrijmarkt aangeven en waar niet geparkeerd mocht worden. Ook stond op de website van gemeente Utrecht dat er buiten de vrijmarktgebieden geparkeerd mag worden. Eiseres mocht daarom parkeren op de Biltstraat. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank op de zitting, stelt eiseres zich ook op het standpunt dat voor het instellen van een parkeerverbod een verkeersbesluit nodig is, op grond van artikel 15 en 16 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw). Zo’n verkeersbesluit is niet genomen en het college heeft geen motivering gegeven voor het ontbreken van een verkeersbesluit.

Standpunt van het college

  1. Het college stelt zich op het standpunt dat is voldaan aan de voorwaarden om bestuursdwang toe te passen en de auto weg te slepen. Het was allereerst noodzakelijk om de auto van eiseres weg te slepen, omdat men anders niet in staat was om de betreffende parkeerplaats als taxistandplaats te gebruiken. Uit navraag bij de vakafdeling Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte is gebleken dat de verbodsborden aan de Biltstraat op 12 april 2023 zodanig zijn geplaatst dat het tijdelijke parkeerverbod en de daarbij behorende wegsleepregeling duidelijk zichtbaar was voor iedere bestuurder. Uit de foto’s die zijn genomen bij het wegslepen van de auto blijkt dit ook. In het verweerschrift stelt het college zich op het standpunt dat de borden goed zichtbaar zijn geplaatst en verwijst hiertoe naar de bijlage van het bestreden besluit. Het college heeft te kennen gegeven dat er geen verkeersbesluit is genomen om het verkeersbord te plaatsen. Dat betekent echter niet dat het college geen bestuursdwang kan uitoefenen. Het is vaste jurisprudentie dat voor de vraag of een parkeerverbod van kracht is, de situatie ter plekke bepalend is. Verder dient een verkeersdeelnemer een verkeersbord dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en verkeersveiligheid op te volgen, ook al is het verkeersbord niet geplaatst met inachtneming van de geldende wettelijke voorschriften.

  2. Tussen partijen is in geschil of het college bevoegd was tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen door middel van het wegslepen van een voertuig is neergelegd in artikel 170, eerste lid, van de Wvw. Hierin wordt onder meer de voorwaarde gesteld dat met het voertuig een bij of krachtens deze wet gesteld wettelijk voorschrift wordt overtreden. De Wvw is verder uitgewerkt in onder andere het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV). In artikel 62 van het RVV is bepaald dat verkeersdeelnemers gevolg dienen te geven aan verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. In die bepaling wordt geen onderscheid gemaakt of de verkeerstekens al dan niet met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke voorschriften zijn geplaatst, dat wil zeggen – voor zover hier van belang – of het verkeersbord geplaatst is krachtens een verkeersbesluit.[1]

7.1. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de situatie ter plekke bepalend is voor de vraag of een parkeerverbod van kracht is.[2] Als uitgangspunt geldt dat elke verkeersdeelnemer zich ervan moet vergewissen wat de op die plek geldende verkeersregels zijn en dat – voor zover dat niet direct duidelijk is – hij nader moet bekijken wat is aangegeven op een zich ter plaatse bevindend verkeersbord. De beoordeling of een verkeersbord overeenkomstig de voorschriften en terecht is geplaatst, kan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet aan individuele weggebruikers worden overgelaten. De weggebruiker zal in de regel gevolg moeten geven aan dat verkeersteken, ook al is dat ten onrechte geplaatst.

7.2. De rechtbank stelt vast dat de parkeerplaats waar eiseres haar auto had geparkeerd voorzien was van een verkeersbord E5, dat aangeeft dat het een parkeerplaats is voor een taxi. Deze heeft een onderbord met de tekst: “Uitsluitend houders Utrechtse taxivergunning”, met onderbord: “26 april 15.00 h - 27 april 23.00 h” met daaronder onderbord OB501l, een pijl die de richting aangeeft van het parkeerverbod. Parkeren op een taxistandplaats is een overtreding op grond van artikel 24, eerste lid, sub d, eerste onderdeel, van het RVV. Al hiermee is er een gedraging in strijd met het RVV. De gemeente was daarom bevoegd op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wvw 1994 het besluit tot toepassing van bestuursdwang te nemen.

7.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

7.4. Van bijzondere omstandigheden om af te zien van handhaving is in dit geval niet gebleken. Uit de omstandigheid dat er (ten onrechte) geen verkeersbesluit ten grondslag ligt aan het verkeersbord, volgt niet dat eiseres haar auto mocht parkeren zonder het bord E5 in acht te nemen. In het belang van de verkeersveiligheid en rechtszekerheid moest de geplaatste bebording worden opgevolgd. Bestuursdwang is nodig voor het vrijhouden van het aangewezen weggedeelte voor taxi’s in verband met de activiteiten rondom Koningsdag. Van andere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, is ook niet gebleken. De omstandigheid dat eiseres het verkeersbord niet zou hebben gezien, staat niet in de weg aan het uitoefenen van bestuursdwang.

7.5. De rechtbank is van oordeel dat de parkeersituatie voldoende duidelijk was en dat eiseres had kunnen zien dat sprake was van een parkeerverbod. Van een verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij nagaat wat de op die plek geldende verkeersregels zijn. Dat het verkeersbord niet zichtbaar zou zijn door de wijze van aanrijden en parkeren, slaagt ook om die reden niet. De tijdsduur tussen het parkeren en het wegslepen van de auto van eiseres, is niet van belang. Op het moment van de constatering van de overtreding kan aangenomen worden dat het noodzakelijk was om het parkeergedeelte vrij te houden.

7.6. Eiseres heeft erop gewezen dat onderbord OB504 gebruikt had moeten worden, omdat dit duidelijker is. Dit onderbord staat in het midden van twee parkeervakken en wijst schuin naar beneden beide vakken aan. Hoewel onderbord OB504 wellicht meer geschikt is dan het gebruikte onderbord OB501l, staat het de wegbeheerder vrij de beschikbare borden E5 en onderbord OB501l te gebruiken. Er is geen verkeersregel die bepaalt hoe twee parkeervakken als deze moeten worden aangewezen. Bovendien moet worden opgemerkt dat eiseres stelt dat zij geen enkel verkeersbord heeft gezien, zodat in ieder geval duidelijk is dat zij door het gebruikte onderbord niet in verwarring is geraakt. De beroepsgrond slaagt niet.

7.7. Verder is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid om die dag een parkeerticket te kopen niet betekent dat eiseres erop mocht vertrouwen dat zij op een taxistandplaats zou mogen parkeren. Het was niet verboden om op een andere parkeerplaats dan de taxistandplaats te parkeren. Dat volgens de website overal op de Biltstraat geparkeerd mocht worden, kan de rechtbank niet volgen voor zover eiseres bedoelt dat zij ook op een met borden aangewezen taxistandplaats mocht parkeren. Op de website staat onder andere dat er een parkeerverbod geldt in het vrijmarktgebied (waar de Biltstraat buiten valt), dat er op Koningsdag geen uitzondering voor betaald parkeren geldt en ook dat er een taxistandplaats op de Biltstraat is (voor de Spagheteria). Uit die informatie kan wel worden afgeleid dat op de Biltstraat geparkeerd mag worden tegen betaling, maar niet dat op een taxistandplaats geparkeerd mag worden. De rechtbank overweegt op dit punt nog dat een verkeersbord ter plekke voorrang heeft op informatie op de website van de gemeente. De beroepsgrond slaagt niet.

Verzoek om schadevergoeding

  1. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de geleden schade, bestaande uit de kosten voor het wegslepen, gemaakte reiskosten vanwege het wegslepen, kosten voor de bezwaarprocedure en kosten voor het opgenomen verlof, van in totaal € 1.043,65. Ook verzoekt eiseres om een proceskostenvergoeding met wettelijke rente.

Het oordeel van de rechtbank over het schadeverzoek

  1. Het schadeverzoek valt uiteen in de volgende onderdelen: verhaal van de kosten van het wegslepen, schade als gevolg van het wegslepen, proceskosten en griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek af en licht dat als volgt toe.

Kosten van het wegslepen

  1. Uit de vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat de uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan.[3] Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de aangeschrevene geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie en als bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene moeten komen. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.

10.1. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Zoals hiervoor al overwogen, heeft eiseres verwijtbaar gehandeld door ondanks de aanwezigheid van het hiervoor genoemde verkeersbord E5 te parkeren. Het achteraf vastgestelde ontbreken van een verkeersbesluit neemt deze verwijtbaarheid niet weg.

10.2. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de kosten van het wegslepen op eiseres heeft mogen verhalen.

10.3. De verhaalde kosten zijn in overeenstemming met artikel 5 van de Wegsleepverordening 2018 gemeente Utrecht.

Schade

10.4. Uit deze uitspraak volgt dat het college terecht bestuursdwang heeft toegepast en de auto heeft weggesleept. Er is daarom geen sprake van een onrechtmatig besluit zodat er geen grond is om het college op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht veroordelen tot vergoeding van de gestelde schade.

Proceskosten en griffierecht

10.5. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van haar proceskosten of teruggave van het griffierecht omdat het beroep ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de auto van eiseres weggesleept mocht worden en dat eiseres daarvoor kosten verschuldigd was. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank daarom af. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:HR:2020:1055, 5.2.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1510.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3390.


Voetnoten

ECLI:NL:HR:2020:1055, 5.2.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1510.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3390.