ECLI:NL:RBMNE:2025:3548 - Rechtbank Midden-Nederland - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5192
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2025 in de zaak tussen
1.[eiseres sub 1],
- [eiser sub 2], 3. [eiser sub 3], allen uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. drs. G.C.M. Schipper),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Stichtse Vecht(de heffingsambtenaar), verweerder (gemachtigde: mr. S. Ralović).
Inleiding
1.1. Eiser [eiser sub 2] heeft op 13 januari 2017 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht (het college) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een agrarische stal (legalisatie) op het perceel [adres] in [plaats] (gemeente Stichtse Vecht).
1.2. De heffingsambtenaar heeft voor het in behandeling nemen van deze aanvraag met het besluit van 19 mei 2022 leges opgelegd voor een bedrag van € 33.960,35. Daartegen hebben [eiser sub 2] en [eiser sub 3] bezwaar gemaakt. Met het besluit op bezwaar van 14 oktober 2022 (het bestreden besluit) is de heffingsambtenaar bij de legesaanslag gebleven.
1.3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de legesaanslag. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. Het college heeft besloten de omgevingsvergunning te weigeren. Deze weigering is met een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 november 2024
1.5. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
Beoordeling door de rechtbank
Ontvankelijkheid van het beroep
-
Voordat een belanghebbende bij een bestuursrechter beroep instelt tegen een besluit, moet hij eerst bezwaar maken bij het bestuursorgaan dat het bestreden besluit heeft genomen.
[2] -
De rechtbank stelt vast dat eiseres [eiseres sub 1] voordat zij beroep heeft ingesteld niet eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het bestreden besluit. De leges zijn ook niet opgelegd aan de B.V., maar aan eiser [eiser sub 2] persoonlijk. Daarom zal de rechtbank het beroep van eiseres [eiseres sub 1] niet-ontvankelijk verklaren.
-
Omdat de rechtbank het beroep van de andere twee eisers wel ontvankelijk acht, zal de rechtbank hierna de beroepsgronden van eisers die zij met hun brief van 28 februari 2025 hebben gehandhaafd wel inhoudelijk beoordelen. In het vervolg van deze uitspraak worden met eisers de eisers [eiser sub 2] en [eiser sub 3] bedoeld.
Was de bevoegdheid om leges in te vorderen verjaard?
-
Eisers voeren aan dat de verplichting voor het betalen van leges ontstaat op de datum waarop de aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt ingediend. Volgens eisers verjaart de bevoegdheid om nog leges in te vorderen vijf jaar nadat de aanvraag is ingediend. In dit geval was dat vijf jaar na 13 januari 2017 en dus is de bevoegdheid op 13 januari 2022 verjaard. De legesaanslag dateert van 19 april 2022 en is op 20 april 2022 verzonden. Op dat moment was de bevoegdheid om leges in te vorderen al verjaard en was de heffingsambtenaar volgens eisers niet meer bevoegd om de leges nog in te vorderen.
-
De rechtbank is het hier niet mee eens. Het belastbare feit waarvoor leges worden geheven is het genot van een door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte dienst.
[3] In dit geval is dat het in behandeling nemen van de ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning. Maar de betalingsverplichting voor geheven leges ontstaat pas op het moment dat deze bij beschikking, dat is de legesaanslag, is bekendgemaakt.[4] De leges moeten vervolgens binnen 30 dagen na de dagtekening van de legesaanslag worden betaald.[5] Pas dan begint de verjaringstermijn te lopen. Dat betekent dat de bevoegdheid om leges in te vorderen nog niet was verjaard.
Moet de Legesverordening buiten toepassing worden gelaten?
-
Verder voeren eisers aan dat de Legesverordening 2017 buiten toepassing gelaten moet worden, wegens strijd met de Gemeentewet. Volgens eisers is het principe van kostendekking niet in acht genomen. Uit de programmarekening 2017 blijkt dat de baten van de leges ontvangen uit omgevingsvergunningen – die hoger zijn dan begroot – de personeelslasten van de daarbij betrokken teams in 2017 aanmerkelijk hebben overschreden.
-
Wat eisers aanvoeren geeft de rechtbank geen aanleiding om de Legesverordening 2017 buiten toepassing te laten. In de legesverordening moeten de tarieven zodanig worden vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten.
[6] Dit is de zogenaamde opbrengstlimiet. De opbrengstlimiet moet worden toegepast op het totaal van de geraamde baten van de rechten die in een verordening zijn geregeld en het totaal van de geraamde lasten die de werkzaamheden meebrengen waarvoor deze rechten worden geheven. Dus op de legesverordening als geheel.[7] Door eisers is niet onderbouwd dat de opbrengstlimiet van de gehele Legesverordening 2017 is overschreden. Bovendien gaan eisers in hun beroepsgrond niet uit van de geraamde baten en lasten, maar naar de verantwoording achteraf in de programmarekening 2017.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat legesaanslag in stand blijft en eisers aan de betalingsverplichting die hieruit voortvloeit moeten voldoen.
-
Eisers hebben op de zitting verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak vanwege de samenhang met de zaak met zaaknummer UTR 22/5198 waarin gelijktijdig om aanhouding is verzocht. Het aanhoudingsverzoek is gedaan onder de voorwaarde dat de rechtbank eisers geen gelijk zal geven. Nu de rechtbank eisers geen gelijk geeft, zal zij beslissen op het aanhoudingsverzoek. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af, omdat het aanhoudingsverzoek in de andere zaak wordt afgewezen en daarmee de basis aan het verzoek is ontvallen.
-
Omdat het beroep ongegrond is, krijgen eisers het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank
-
verklaart het beroep van eiser [eiseres sub 1] niet-ontvankelijk;
-
verklaart het beroep van eisers [eiser sub 2] en [eiser sub 3] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 juli 2025
In deze zaak wordt niet digitaal geprocedeerd. Deze uitspraak wordt daarom aangetekend per post verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:RVS:2024:4870.
Artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:1 van de Awb.
Artikel 2, aanhef en onder a, van de Legesverordening.
Artikel 6 van de Legesverordening.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Legesverordening.
Artikel 229b van de Gemeentewet.
De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Hoge Raad van 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:282.