Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3534 - Rechtbank Midden-Nederland - 9 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:35349 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/6133

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.E. Crone),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv (gemachtigde: mr. J.A. Voorn).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [ex werkgever] B.V. uit [plaats 2]

(gemachtigde: M. Foppen).

Inleiding

  1. Eiseres werkte als administratief medewerkster bij [ex werkgever] B.V. (hierna: ex-werkgever) voor gemiddeld 38,44 uur per week. Op 10 september 2018 meldt zij zich ziek voor haar werk in verband met verschillende lichamelijke en psychische klachten. Hierna heeft eiseres geprobeerd om te re-integreren bij haar ex-werkgever in haar eigen en in aangepast werk. Omdat dit niet is gelukt vraagt eiseres aan het einde van de wachttijd bij het Uwv een uitkering aan op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv kent eiseres per 7 september 2020 een WIA-uitkering toe, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%, waarbij is vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is.

  2. Op 7 februari 2022 wordt de gezondheidssituatie van eiseres opnieuw beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling is dat de gezondheidssituatie van eiseres is verbeterd. Met het besluit van 1 augustus 2023 (het primaire besluit) wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 37,56%. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de WIA-uitkering van eiseres. Uit het primaire besluit volgt dat deze wijziging pas ingaat per 1 augustus 2025 vanwege de uitlooptermijn van 24 maanden.[1]

  3. Eiseres is het niet eens met het primaire besluit en maakt hiertegen bezwaar. Dit leidt tot een nieuwe medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv. Met het besluit van 26 augustus 2024 (het bestreden besluit I) wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres herzien naar 62, 89%. Daarbij wordt opnieuw een uitlooptermijn van 24 maanden toegekend vanaf de datum van het bestreden besluit I. De wijziging in de uitkeringssituatie van eiseres gaat dan pas in per 26 augustus 2026.

  4. Eiseres is het met het bestreden besluit I niet eens en stelt hiertegen beroep in bij de rechtbank. Tijdens de beroepsprocedure neemt het Uwv een nieuw besluit waarmee het bestreden besluit I gedeeltelijk wordt gewijzigd. Met het besluit van 30 oktober 2024 (het bestreden besluit II) bepaalt het Uwv dat er een wijziging moet plaatsvinden in het maatmanloon van eiseres. Dit heeft tot gevolg dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres in het bestreden besluit II wordt vastgesteld op 67,87%. Voor het overige laat het Uwv het bestreden besluit I in stand. Eiseres heeft inhoudelijk gereageerd op het bestreden besluit II en is het nog steeds niet eens met de besluitvorming van het Uwv.

  5. Op 3 juni 2025 neemt het Uwv nog een nieuw besluit waarmee de bestreden besluiten I en II gedeeltelijk wordt gewijzigd. Met het besluit van 3 juni 2025 (bestreden besluit III) stelt het Uwv vast dat hij in het bestreden besluit I ten onrechte opnieuw aan eiseres een uitlooptermijn van 24 maanden heeft toegekend die aanvangt op de datum van het bestreden besluit I. In het bestreden besluit III stelt het Uwv de ingangsdatum van de uitlooptermijn ongewijzigd vast op 1 augustus 2023. Dit is de ingangsdatum van de uitlooptermijn zoals die ook volgde uit het primaire besluit. Eiseres heeft aanvullende beroepsgronden tegen het bestreden besluit III aangevoerd.

  6. Op 23 juni 2025 neemt het Uwv een nieuw besluit waarmee de eerder genoemde bestreden besluiten gedeeltelijk worden gewijzigd. Met het besluit van 23 juni 2025 (het bestreden besluit IV) stelt het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vast op 55,57%. Daaraan ligt een nieuwe arbeidskundige beoordeling ten grondslag. Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting niet meer schriftelijk op het bestreden besluit IV kunnen reageren.

  7. Het beroep van eisers is behandeld op de zitting van 25 juni 2025. Eiseres was daarbij aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar nicht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

  1. In deze uitspraak zal de rechtbank zoveel mogelijk in algemene bewoordingen spreken over de medische gegevens van eiseres. Daarmee wil de rechtbank voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak bekend worden gemaakt. Eiseres heeft namelijk geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten te delen met haar ex-werkgever.

Omvang van het geschil

  1. De rechtbank moet in deze uitspraak beoordelen of de besluitvorming van het Uwv over de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres en de ingangsdatum van de uitlooptermijn juist is. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd tegen de bestreden besluiten. Bij haar beoordeling betrekt de rechtbank alle bestreden besluiten (I tot en met IV) die het Uwv in deze procedure genomen heeft omdat elk nieuw bestreden besluit slechts een onderdeel van de vorige besluiten wijzigt. Het beroep van eiseres is van rechtswege ook gericht tegen elk nieuw besluit van het Uwv.[2]

  2. De rechtbank stelt vast dat met de wijziging van het maatmanloon in het bestreden besluit II tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van eiseres gericht tegen de vaststelling van het maatmanloon. Het maatmanloon is tussen partijen daarom niet meer in geschil en zal door de rechtbank niet meer bij de beoordeling worden betrokken.

De uitlooptermijn

  1. Eiseres voert aan dat het Uwv de aanvangsdatum van de uitlooptermijn in het bestreden besluit III ten onrechte heeft gecorrigeerd naar 1 augustus 2023. Volgens eiseres moet de uitlooptermijn conform het bestreden besluit I aanvangen op 26 augustus 2024 en eindigen op 26 augustus 2026. Door de uitlooptermijn in het bestreden besluit III ten nadelen van eiseres weer te wijzigen handelt het Uwv in strijd met het verbod op reformatio in peius, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

  2. De rechtbank overweegt dat zij eerst moet vaststellen wat de ingangsdatum van de uitlooptermijn is in deze zaak. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)[3] volgt dat de uitlooptermijn van 24 maanden, zoals bedoeld in artikel 60, derde lid, van de WIA, aanvangt op het moment dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd aan eiseres kenbaar worden gemaakt. In dit geval zijn de voor eiseres in het rapport van de arbeidsdeskundige van 30 mei 2023 geselecteerde functies met het primaire besluit van 1 augustus 2023 aan haar aangezegd. Dit heeft tot gevolg dat de uitlooptermijn van 24 maanden aanvangt op 1 augustus 2023 en eindigt op 1 augustus 2025. Dat met de arbeidskundige rapporten van 23 augustus 2024 en 19 juni 2025 voor eiseres nieuwe functies zijn geselecteerd, leidt niet tot een wijziging van de ingangsdatum van de uitlooptermijn. Uit rechtspraak van de CRvB[4] volgt namelijk dat alleen een nieuwe uitlooptermijn wordt gegeven als er functies binnen een andere functiegroep aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag worden gelegd. In de zaak van eiseres vallen de gewijzigde functies steeds binnen dezelfde functiegroep (aangeduid met een SBC-code) die het Uwv ook aan zijn primaire besluit ten grondslag heeft gelegd. Het gaat hierbij om de functiegroepen secretarieel medewerker (SBC-code 315030), assemblagemedewerker elektronische producten (SBC-code 267041) en productiemedewerker industrie (samensteller producten) (SBC-code 111180). Deze wijzigingen hebben daarom geen gevolgen voor de aanvang van de uitlooptermijn. De uitlooptermijn begint daarom op 1 augustus 2023.

  3. Op de zitting heeft eiseres subsidiair aangevoerd dat de uitlooptermijn twee maanden moet bedragen vanaf bestreden besluit IV. Dit omdat daarbij de restverdiencapaciteit naar boven is bijgesteld. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Een uitlooptermijn is bedoeld om aan een uitkeringsgerechtigde de tijd te geven om zich voor te bereiden op het vinden van passende arbeid, waartoe de geduide functies als voorbeelden gelden. Het bestreden besluit IV is gebaseerd op dezelfde functiegroepen als de eerdere bestreden besluiten. Een nadere uitlooptermijn was dan ook niet nodig. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.

Reformatio in peius en het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel

  1. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het Uwv handelt in strijd met het verbod op reformatio in peius of met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres is dat het geval, omdat het Uwv de in het bestreden besluit I gehanteerde uitlooptermijn van 26 augustus 2024 tot 26 augustus 2026 in het bestreden besluit III ten nadele van eiseres heeft gewijzigd en – net als in het primaire besluit – een uitlooptermijn van 1 augustus 2023 tot 1 augustus 2025 heeft gehanteerd.

  2. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat het Uwv tijdens de beroepsprocedure tot drie keer toe een gewijzigd besluit heeft genomen, waarvan de laatste keer zeer kort voor de behandeling van het beroep van eiseres, geen schoonheidsprijs verdient. De rechtbank kan zich voorstellen dat de gewijzigde besluiten bij eiseres voor verwarring en onzekerheid hebben gezorgd. De rechtbank is echter van oordeel dat het Uwv niet heeft gehandeld in strijd met het verbod op reformatio in peius of met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Zij licht dit standpunt hierna toe.

  3. Het verbod op reformatio in peius brengt met zich dat het instellen van beroep in beginsel niet mag leiden tot een nadeligere positie voor degene die het beroep heeft ingesteld. Uit de rechtspraak van de CRvB[5] volgt echter dat van een schending van het verbod op reformatio in peius geen sprake is als het Uwv ook los van het ingestelde beroep de mogelijkheid heeft om zijn besluitvorming ten nadele van de verzekerde te wijzigen. Daarbij is wel van belang dat de datum waarop de verslechtering van de rechtspositie plaatsvindt, in de toekomst ligt.

  4. In deze zaak had het Uwv de uitlooptermijn in zijn primaire besluit juist vastgesteld en heeft hij vervolgens in het bestreden besluit I per abuis een nieuwe uitlooptermijn vastgesteld. Het Uwv is ook zonder het door eiseres ingestelde beroep bevoegd om deze fout in zijn besluitvorming te herstellen. Bovendien ligt de datum waarop de wijziging van de rechtspositie van eiseres intreedt nog steeds in de toekomst, namelijk op 1 augustus 2025.

  5. De wijziging in het bestreden besluit III leidt ook niet tot een schending van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, alleen al omdat het bestreden besluit I waarin de nieuwe uitlooptermijn is vastgesteld, geen onherroepelijk besluit was.

  6. De beroepsgronden van eiseres gericht op de schending van het verbod op reformatio in peius en het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel slagen daarom niet.

De datum in geding

  1. Eiseres voert aan dat de datum in geding in deze zaak is gewijzigd naar 26 augustus 2024 omdat het Uwv in het bestreden besluit I een nieuwe uitlooptermijn heeft toegekend per 26 augustus 2024 (de datum van het bestreden besluit I). Volgens eiseres had het Uwv haar gezondheidssituatie daarom opnieuw per 26 augustus 2024 moeten beoordelen. Dit is belangrijk voor eiseres omdat zij stelt dat haar gezondheid in de zomer van 2024 is verslechterd. Het Uwv had dit bij zijn besluitvorming moeten betrekken. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op een uitspraak van de CRvB van 13 september 2018.[6]

  2. De rechtbank stelt voorop dat een juiste vaststelling van de datum in geding belangrijk is in een procedure zoals deze, omdat dit de datum is waarop de gezondheidssituatie van eiseres wordt beoordeeld. Wijzigingen in de gezondheidssituatie die zich na de datum in geding voordoen, kunnen niet bij de besluitvorming worden betrokken.

  3. Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv voor de beoordeling van de gezondheidssituatie van eiseres in deze zaak terecht uitgegaan van 1 augustus 2023 als de datum in geding. Uit rechtspraak van de CRvB volgt dat voor het vaststellen van de datum in geding aansluiting wordt gezocht met de aanvang van de uitlooptermijn van 24 maanden zoals bedoeld in artikel 60, derde lid, WIA. Zoals de rechtbank in overweging 12. van deze uitspraak heeft vastgesteld, moet de aanvang van de uitlooptermijn in deze zaak worden bepaald op 1 augustus 2023. Dit is dan ook de datum in geding in deze zaak en rondom deze datum heeft ook de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv plaatsgevonden. De wijzigingen in de gezondheidssituatie van eiseres die zich na 1 augustus 2023 hebben voorgedaan hoefde het Uwv niet bij zijn beoordeling te betrekken. Als de gezondheidssituatie van eiseres na de datum in geding is verslechterd kan zij opnieuw bij het Uwv om een herbeoordeling vragen. De beroepsgrond van eiseres gericht tegen de datum in geding slaagt niet.

De medische beoordeling

  1. Eiseres voert tegen de medische beoordeling aan dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Volgens eiseres kan zij door haar arm- en handklachten geen fijn motorische of repetitieve handelingen verrichten. Eiseres moet daarnaast aanvullend beperkt geacht worden voor prikkels door geluid, licht en drukte. Verder moet voor eiseres een beperking aangenomen worden op item 1.8.3 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) omdat eiseres is aangewezen op werk zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. Volgens eiseres vloeit het aannemen van deze beperking voort uit de beperkingen die nu al voor haar zijn aangenomen in verband met het werken zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en zonder hoog handelingstempo. Eiseres stelt ten slotte dat zij aanvullend beperkt is voor afleiding door anderen.

  2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de medische beoordeling door het Uwv onjuist is. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 augustus 2024 geeft een uitgebreide weergave van de medische situatie van eiseres en de voorgeschiedenis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres zelf ook gezien op het spreekuur en heeft zijn bevindingen ook inzichtelijk in zijn rapport opgeschreven. De beschikbare medische informatie heeft hij bij zijn beoordeling betrokken. Vervolgens heeft hij inzichtelijk gemotiveerd tot welke beperkingen de lichamelijke en psychische klachten van eiseres moeten leiden. De in het rapport door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven conclusies volgen duidelijk uit de medische overwegingen in het rapport. De rechtbank kan de overwegingen en de conclusies volgen. Eiseres heeft in beroep geen medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de medische beoordeling goed uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.

De arbeidskundige beoordeling

  1. Tegen het arbeidskundige deel van de beoordeling voert eiseres aan dat de voor haar geselecteerde functies niet geschikt zijn in verband met haar lichamelijke en psychische klachten. Eiseres voert aan dat de functies van assemblagemedewerker en productiemedewerker industrie niet geschikt zijn omdat ze daarin veelvuldig met haar handen moet werken en er gedurende de hele dag met twee handen moet worden gewerkt. Verder zijn deze functies niet geschikt omdat ze daarin veelvuldig moet reiken. Ook dit levert een overschrijding op van de belastbaarheid van eiseres. Uit de functiebeschrijvingen volgt verder dat in deze functies kleine onderdelen gepakt en gemonteerd moeten worden. Dit is volgens eiseres een te zware belasting voor haar in verband met haar lichamelijke klachten. Eiseres voert verder aan dat de functie van secretarieel medewerker ook niet geschikt is voor haar omdat door het tillen van dienbladen en kannen koffie een te zware belasting voor haar armen en handen ontstaat en dat ook het werken achter een computer niet mogelijk is in verband met haar lichamelijke klachten. Eiseres heeft over alle geselecteerde functies nog aangevoerd dat deze een overschrijding opleveren van haar psychische belastbaarheid omdat in alle functies een hoog concentratieniveau nodig is in combinatie met de mogelijke afleiding door anderen.

  2. Naar het oordeel van de rechtbank is in de arbeidsdeskundige rapporten voldoende deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerd dat de voor eiseres geselecteerde functies geen overschrijding van haar belastbaarheid opleveren. De rechtbank gaat daarbij gelet op overweging 24. uit van de beperkingen die voor eiseres zijn aangenomen in de FML. Dat de geselecteerde functies volgens eiseres een overschrijding opleveren van haar hand- en vingergebruik en er in de functies sprake is van afleiding door anderen, leidt niet tot een ander oordeel over de geschiktheid van de functies omdat eiseres op deze onderdelen van de FML niet beperkt is geacht. Voor het overige is in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 23 augustus 2024 en bij het resultaat functiebeoordeling voor elke signalering door de arbeidsdeskundige deugdelijk gemotiveerd waarom er op dat onderdeel geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank kan deze door de arbeidsdeskundige gegeven toelichting volgen. Dit betekent dat het Uwv de geselecteerde functies aan zijn schatting ten grondslag heeft kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Uit deze uitspraak volgt dat het Uwv tijdens de beroepsprocedure een aantal keer een nieuw besluit heeft genomen, waarmee hij een onderdeel van het eerdere besluit wijzigt. Aan het bestreden besluit I heeft het Uwv de medische en arbeidskundige beoordeling ten grondslag gelegd. De medische beoordeling blijft ook met de gewijzigde besluitvorming in stand. Hetzelfde geldt grotendeels voor de arbeidskundige beoordeling. Met het bestreden besluit II heeft het Uwv het maatmanloon voor eiseres gewijzigd. In het bestreden besluit III heeft het Uwv de ingangsdatum van de uitlooptermijn gecorrigeerd vastgesteld op 1 augustus 2023. Met het bestreden besluit IV heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres na een nieuwe arbeidskundige beoordeling vastgesteld op 55,76%.

  2. In deze uitspraak heeft de rechtbank verder overwogen dat de beroepsgronden van eiseres gericht tegen de medische en arbeidskundige beoordeling, niet slagen.

  3. Vanwege de gewijzigde besluiten van het Uwv is het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank vernietigt daarom alle bestreden besluiten van het Uwv. Omdat de inhoudelijke beroepsgronden van eiseres gericht tegen de bestreden besluiten niet slagen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van de bestreden besluit I tot en met IV in stand. Dit betekent dat uitkomst van alle gewijzigde besluiten samen in stand blijft. Eiseres is dus 55,76% arbeidsongeschikt per 1 augustus 2023. De daarmee samenhangende wijziging van haar WIA-uitkering gaat na een uitlooptermijn van 24 maanden pas in per 1 augustus 2025.

  4. Omdat het beroep van eiseres gegrond is, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Verder veroordeelt de rechtbank het Uwv in de proceskosten van eiseres. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vastgesteld. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.814,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt de bestreden besluiten I tot en met IV;

  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven;

  • draagt het Uwv op om het griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;

  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten van eiseres.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Dit volgt uit artikel 60, derde lid, van de WIA.

Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2468.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1067.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32.

ECLI:NL:CRVB:2018:2897.


Voetnoten

Dit volgt uit artikel 60, derde lid, van de WIA.

Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2468.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1067.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 8 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:32.

ECLI:NL:CRVB:2018:2897.