Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3516 - Rechtbank Midden-Nederland - 15 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:351615 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/3787

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.B.M. Swart),

en

de burgemeester van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigden: mr. M.P. Verbraeken en mr. K.M.J. Floren).

Inleiding

  1. Verzoekster heeft het garagebedrijf [bedrijf] aan het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] . De burgemeester heeft voor dit pand een vergunningplicht opgelegd. Verzoekster heeft op 30 augustus 2022 een exploitatievergunning aangevraagd voor het uitoefenen van [bedrijf] in het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] .

  2. De burgemeester heeft deze aanvraag afgewezen op grond van drie redenen. De eerste reden is dat volgens de burgemeester niet verzoekster, maar de heer [A] feitelijk de exploitant is van [bedrijf] . De feitelijke exploitatie komt volgens de burgemeester daarom niet overeen met de aanvraag.[1] De tweede reden is dat de heer [A] volgens de burgemeester van slecht levensgedrag is.[2] De derde reden is volgens de burgemeester dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning mede gebruikt zal worden strafbare feiten te plegen.[3] Met de beslissing op bezwaar van 11 juni 2025 is de burgemeester bij de afwijzing gebleven. Ook heeft de burgemeester aangegeven dat het bedrijfspand aan de [adres 1] in [plaats 2] vanaf 21 juni 2025 gesloten moet worden omdat verzoekster geen exploitatievergunning heeft.

  3. Verzoekster is het niet eens met de afwijzing van de vergunning en heeft tegen de beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) beroep ingediend. Ook heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening aangevraagd zodat zij – naar de voorzieningenrechter begrijpt - het garagebedrijf [bedrijf] gedurende de beroepsprocedure open kan laten.

  4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een beroepsprocedure of het beroep een redelijke kans van slagen heeft, en maakt vervolgens een belangenafweging. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemprocedure niet. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.

Spoedeisend belang

  1. Verzoekster heeft ter onderbouwing van het spoedeisend belang het volgende aangevoerd. Het bedrijfspand van verzoekster is op 21 juni 2025 gesloten. Verzoekster moet nog vaste lasten betalen, zoals huur, personeel en verzekeringen, en zal vervangende ruimte moeten huren om handelsvoorraden op te slaan, terwijl de inkomsten van de locatie aan de [adres 1] in [plaats 2] wegvallen. Ter zitting heeft verzoekster nader toegelicht dat het niet mogelijk is om de werkzaamheden die worden verricht op de locatie aan de [adres 1] in [plaats 2] te verrichten op de andere locatie aan de [adres 2] in [plaats 2] , zoals de burgemeester in het verweerschrift heeft opgeworpen. De locatie aan de [adres 2] omvat, zoals verzoekster ter zitting heeft toegelicht, maar 270 m2, terwijl de locatie aan de [adres 1] 1200 m2 omvat. Daarnaast worden in de garage aan de [adres 1] andere werkzaamheden (garagebedrijf: verkoop en reparatie) verricht door meer medewerkers (vijf á zes), dan op de locatie aan de [adres 2] , waar door twee medewerkers alleen schadeherstel werkzaamheden aan de carrosserie worden verricht. Daarnaast heeft verzoekster aangegeven dat het niet makkelijk is om een andere locatie te vinden voor de bedrijfsvoorraad omdat sprake moet zijn van een specifieke inrichting van een garage. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat sprake zal zijn van reputatieschade en klantverlies omdat klanten in de periode dat haar bedrijf dicht is, naar een andere garage zullen uitwijken. Nu de vaste klanten uit de omgeving komen, zal wanneer zij overstappen naar een ander bedrijf dit later niet / niet makkelijk meer te herstellen zijn. Verzoekster stelt dat alle voornoemde omstandigheden maken dat de sluiting van het bedrijfspand aan de [adres 1] grote financiële gevolgen heeft. Hoewel het, zoals de burgemeester ter zitting terecht heeft opgemerkt, op de weg had gelegen van verzoekster om haar standpunten te onderbouwen, en verzoekster dit niet heeft gedaan, is de voorzieningenrechter gezien al het voorgaande van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het spoedeisend belang bij deze procedure ontbreekt. De voorzieningenrechter neemt dus spoedeisend belang aan en zal het verzoek om voorlopige voorziening beoordelen.

Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht

  1. De burgemeester heeft verzocht om gelijktijdig met de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, uitspraak te doen op het beroep van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.[4] Dat is hier – ondanks het feit dat de zaak en daarmee de standpunten van verzoekster inhoudelijk op de zitting uitgebreid zijn besproken - niet zo. De voorzieningenrechter stelt namelijk vast dat – zoals ter zitting besproken - de belangrijkste vraag in deze zaak is of de heer [A] aangemerkt kan worden als feitelijk leidinggevende, en dat verzoekster daarop heeft aangegeven op dat punt (punt 7 van de pleitnota in bezwaar) mogelijk nog een nadere toelichting reactie/nadere gronden te willen indienen. De termijn voor het indienen van de gronden loopt nog. De voorzieningenrechter doet daarom geen uitspraak in de hoofdzaak, maar alleen in de voorlopige voorzieningsprocedure.

Toets door voorzieningenrechter

  1. Een voorlopige voorziening is een spoedmaatregel om te voorkomen dat er

onomkeerbare dingen gebeuren als gevolg van een besluit, voordat op het beroep is beslist. Zoals hiervoor in punt 5. overwogen beoordeelt de voorzieningenrechter bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een beroepsprocedure allereerst of het beroep een redelijke kans van slagen heeft (een voorlopig rechtmatigheidsoordeel). Echter, zoals hiervoor overwogen in punt 7., zijn de gronden van beroep nog niet volledig ingediend. Verzoekster heeft immers ter zitting aangegeven dat zij in beroep onderdeel 7. van de pleitnota dat tijdens de bezwaarprocedure is ingediend dat ziet over feitelijk leidinggevende, nog nader wil uitwerken. Nu dit één van de kernpunten is van deze zaak, kan op dit moment dan ook geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel worden gegeven. Het is aan de rechter in de bodemprocedure om dat te doen.

  1. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom beoordelen op grond van een belangenafweging. Wat de voorzieningenrechter daarbij doet, is beoordelen welke belangen partijen hebben bij het in stand laten van het bestreden besluit of bij een schorsing daarvan en die belangen tegen elkaar afwegen.

Belangenafweging

  1. De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van de burgemeester is gelegen in bescherming van de openbare orde en het voorkomen van het faciliteren van criminele activiteiten. Daartegenover staat het belang van verzoekster dat is gelegen in het voort kunnen zetten van haar onderneming tijdens de beroepsprocedure en het daarmee behouden van een gezonde financiële balans, het behoud van haar (vaste) klanten en werkgelegenheid voor de medewerkers en het op goede wijze kunnen afronden van lopende opdrachten van klanten, en haar reputatie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van verzoekster in dit verband zwaarder weegt. Dit te meer gezien de ter zitting gegeven toelichting dat het herstel van de vaste klantenkring na een periode van sluiting moeilijk zal zijn, en vervangende bedrijfsruimte gezien de specifieke vereisten van een garagebedrijf lastig te vinden zal zijn. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening zal toewijzen.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat – gelet op wat is besproken op zitting - verzoekster behandeld moet worden als ware zij in het bezit is van de exploitatievergunning voor het uitoefenen van [bedrijf] in het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] tot drie weken nadat is beslist op het beroep.

  1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoekster ook een vergoeding krijgt van haar proceskosten, omdat het verzoek is toegewezen.

  2. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • bepaalt dat verzoekster behandeld moet worden als ware zij in het bezit is van de exploitatievergunning voor het uitoefenen van [bedrijf] in het pand aan de [adres 1] in [plaats 2] tot drie weken na is beslist op het beroep;

  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoekster moet vergoeden;

  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Dit is volgens de burgemeester in strijd met artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene plaatselijke verordening Soest 2022.

Dit is volgens de burgemeester in strijd met artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening Soest 2022

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen in het openbaar bestuur.

Artikel 8:86 van de Awb.


Voetnoten

Dit is volgens de burgemeester in strijd met artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder c, van de Algemene plaatselijke verordening Soest 2022.

Dit is volgens de burgemeester in strijd met artikel 2:34h, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening Soest 2022

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen in het openbaar bestuur.

Artikel 8:86 van de Awb.