ECLI:NL:RBMNE:2025:3431 - Rechtbank Midden-Nederland - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 23 juli 2025
in de zaak met zaaknummer van C/16/561362 / HA ZA 23-519 (hoofdzaak)
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V. HODN AVÉRO ACHMEA, te Apeldoorn, eisende partij, hierna te noemen: Achmea, advocaat: mr. E.H. Verweij,
tegen
[procesdeelneemster II] B.V., te [vestigingsplaats 1] , gedaagde partij, hierna te noemen: [procesdeelneemster II] , advocaat: mr. F.M. van Hasselt,
en in de zaak met zaaknummer van C/16/572923 / HA ZA 24-173 (vrijwaring)
[procesdeelneemster II] B.V., te [vestigingsplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [procesdeelneemster II] , advocaat: mr. F.M. van Hasselt,
tegen
[procesdeelneemster III] B.V. te [vestigingsplaats 2] , gedaagde partij, hierna te noemen: [procesdeelneemster III] , advocaat: mr. W. Knoester.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak blijkt uit:
-
het vonnis van 8 januari 2025 waarin een mondelinge behandeling in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak is bevolen
-
drie aanvullende producties van [procesdeelneemster II] in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak van 19 maart 2025
-
de mondelinge behandeling van 31 maart 2025 waar de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gezamenlijk zijn behandeld en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
-
de spreekaantekeningen van [procesdeelneemster II] in zowel de hoofdzaak als de vrijwaringszaak
-
de spreekaantekeningen van [procesdeelneemster III] in de vrijwaringszaak
1.2. Ten slotte is bepaald dat in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak vonnis zal worden gewezen.
2 De kern
2.1. Op basis van de WAM heeft Achmea de door [A] geleden schade van € 110.000,00 aan haar uitgekeerd. In de hoofdzaak vordert Achmea deze schade-uitkering van haar verzekerde, [procesdeelneemster II] , omdat de door mevrouw [A] geleden schade niet onder de dekking van de verzekering valt. De rechtbank wijst deze vordering toe. In de vrijwaringszaak van [procesdeelneemster II] tegen haar assurantietussenpersoon [procesdeelneemster III] wordt de vordering van [procesdeelneemster II] afgewezen, omdat [procesdeelneemster II] de door haar gestelde tekortkoming van [procesdeelneemster III] onvoldoende heeft onderbouwd.
3 De achtergrond
3.1. [procesdeelneemster II] is een manege/pension en een detailhandel in ruitersportartikelen. De heer [B] (hierna: [B] ) is de eigenaar van [procesdeelneemster II] . [procesdeelneemster II] heeft zich voor diverse risico’s verzekerd onder de zogenaamde ToplandPolis bij Achmea. [procesdeelneemster III] is de assurantietussenpersoon van [procesdeelneemster II] . De dochter van [B] , mevrouw [A] , had een paard genaamd [naam] . [naam] stond bij [procesdeelneemster II] gestald.
3.2. Op 22 januari 2020 was [B] met een laadschop (shovel) de stallen aan het uitmesten. Op een gegeven moment liep [C] (vriendin van [A] en vaste verzorger van [naam] ) met [naam] achter de laadschop langs. [naam] schrok zo van de laadschop dat hij viel. [naam] is hierbij dusdanig gewond geraakt dat hij op 3 februari 2020 geëuthanaseerd is. De WAM-verzekering van de laadschop valt onder de ToplandPolis die [procesdeelneemster II] bij Achmea heeft afgesloten. Partijen hebben geen discussie over de vraag of [procesdeelneemster II] aansprakelijk is voor de door [A] geleden schade.
3.3. Op 8 februari 2020 heeft [procesdeelneemster II] het voorval gemeld bij haar assurantietussenpersoon, mevrouw [D] van [procesdeelneemster III] . Zij heeft de melding op 11 februari 2020 doorgestuurd naar Achmea. Op 24 februari 2020 heeft Achmea laten weten geen dekking te bieden voor de geleden schade. [procesdeelneemster II] was het hier niet mee eens. Los van de discussie over de dekking, was Achmea op grond van de WAM (Wet Aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen) wel bereid de schade van [A] aan haar uit te keren. [A] heeft namelijk een rechtstreeks vorderingsrecht op Achmea als WAM-verzekeraar en Achmea mag zich tegenover [A] niet beroepen op eventuele in de verzekering opgenomen beperkingen en uitsluitingen die nadelig voor haar als schadelijdende partij zijn. Achmea heeft [procesdeelneemster II] echter aangeraden de schade onderling met [A] te regelen, omdat Achmea de door haar betaalde schadevergoeding op grond van artikel 15 WAM en op basis van de Verzekeringsvoorwaarden van de ToplandPolis (Hoofdstuk 4 pagina 59; productie 3 dagvaarding) op [procesdeelneemster II] zal verhalen. Volgens Achmea is de schade van [A] immers niet gedekt onder de ToplandPolis. [procesdeelneemster II] heeft aan dit advies geen gehoor gegeven met als gevolg dat Achmea € 110.000,00 (de waardebepaling door de heer [E] van [onderneming 1] B.V., productie 15 dagvaarding) aan [A] heeft uitgekeerd.
3.4. Op 24 augustus 2022 heeft Achmea [procesdeelneemster II] verzocht om € 110.000,00 aan haar te betalen. [procesdeelneemster II] heeft laten weten dit bedrag niet vrijwillig te zullen voldoen, omdat zij ervan overtuigd is dat deze schade wel onder de dekking van de ToplandPolis valt. Achmea is hierop deze bodemprocedure gestart.
3.5. [procesdeelneemster II] meent dat zij, als Achmea gelijk heeft en zij inderdaad € 110.000,00 aan Achmea moet terugbetalen, de door Achmea gevorderde kosten kan verhalen op haar assurantietussenpersoon [procesdeelneemster III] . [procesdeelneemster III] zou [procesdeelneemster II] namelijk in dat geval verkeerd geadviseerd zou hebben over de reeds afgesloten en de (eventueel) af te sluiten verzekering. Daarom heeft [procesdeelneemster II] een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [procesdeelneemster III] ingediend. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen. Vervolgens is [procesdeelneemster III] door [procesdeelneemster II] in vrijwaring opgeroepen.
4 De beoordeling
In de hoofdzaak
[procesdeelneemster II] moet € 110.000,00 aan Achmea betalen
4.1. De rechtbank zal de vordering van Achmea tot betaling van € 110.000,00 door [procesdeelneemster II] toewijzen. De schadevergoeding van € 110.000,00 die Achmea aan [A] heeft betaald, wordt namelijk niet gedekt door de ToplandPolis die [procesdeelneemster II] bij Achmea heeft afgesloten. De rechtbank licht dit oordeel toe.
4.2. Op de ToplandPolis is Clausule 001 (Specificatieblad ToplandPolis, productie 2 dagvaarding) van toepassing:
“Juiste hoofd- en nevenactiviteit In afwijking van de elders op het verzekeringsbewijs vermelde hoofd- en nevenactiviteit luiden de juiste activiteiten als volgt:
In geschil is of [A] als derde in de zin van Clausule 001 gezien moet worden. Is dat het geval, dan valt de schade van [A] niet onder de dekking van de verzekering.
4.3. De rechtbank oordeelt dat [A] valt onder het begrip “derden” in de zin van Clausule 001. Alleen verzekeringnemer zelf ( [procesdeelneemster II] ) en de in Clausule 002 genoemde “Medeverzekerden” ( [onderneming 2] BV. en [..] ) vallen niet onder “derden”. [A] is niet de verzekeringnemer en zij valt ook niet onder de genoemde medeverzekerden. Zij is dus een derde in de zin van Clausule 001. Dat [A] werknemer zou zijn van [procesdeelneemster II] , zoals door [procesdeelneemster II] bepleit, maakt dit oordeel niet anders. Een werknemer is immers ook niet de verzekeringnemer of een van de eerder genoemde medeverzekerden en wordt dus als een derde aangemerkt. Daarnaast blijkt nergens uit dat het begrip “derden” ruimer moet worden opgevat. Verder is het standpunt van [procesdeelneemster II] dat Clausule 001 onvoldoende duidelijk is en dit risico voor Achmea moet komen, onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling van [procesdeelneemster II] dat de systematiek van de polisvoorwaarden het standpunt van Achmea, dat met “derden” alles en iedereen behalve verzekerde zelf bedoeld wordt, in de weg staat. Dit betekent dat de schade van [A] vanwege de uitsluiting in Clausule 001 niet gedekt is onder de ToplandPolis.
4.4. Gelet op dit oordeel, wordt in principe niet meer toegekomen aan de beoordeling van de vraag of de schade van [A] wel of niet (ook) op grond van Hoofdstuk 4 en/of Hoofdstuk 5 van de Verzekeringsvoorwaarden ToplandPolis van dekking is uitgesloten. Omdat de discussie tussen partijen in de processtukken voor een zeer groot deel wel op deze hoofdstukken ziet, wordt hierna toch kort op deze discussie ingegaan.
4.5. Bij het ontstaan van de schade van [A] is een WAM-verzekerd voertuig betrokken (de laadschop). Dit maakt dat Hoofdstuk 4: Verkeer van de Verzekeringsvoorwaarden ToplandPolis (productie 3 dagvaarding) in principe van toepassing is. Ook op grond van Hoofdstuk 4 is dekking van de schade van [A] echter uitgesloten. In Hoofdstuk 4, Paragraaf 1 Wettelijke aansprakelijkheid landbouwwerktuigen staat namelijk een opzichtclausule:
“ Uitsluitingen (…) Verder is nog van de verzekering uitgesloten: (…) de aansprakelijkheid voor schade die veroorzaakt is aan zaken die een verzekerde – of iemand namens hem – vervoert, bewerkt, behandelt, bewoont, huurt, leent, gebruikt, bewaart of om welke reden dan ook onder zich heeft. Dit geldt ook voor de schade die daaruit voortvloeit”
[naam] stond gestald bij [procesdeelneemster II] . Dit maakt dat [procesdeelneemster II] [naam] onder zich heeft in de zin van de opzichtclausule in Hoofdstuk 4 van de Verzekeringsvoorwaarden en dat de schade van [A] daarom niet onder de dekking van de ToplandPolis valt. Dat [procesdeelneemster II] stelt dat zij op het moment van het voorval niet (mede-)verantwoordelijkheid zou zijn voor [naam] , omdat op dat moment [C] in opdracht van [A] en niet in opdracht van [procesdeelneemster II] met [naam] aan het stappen was op het terrein van [procesdeelneemster II] en er daarom geen sprake was van een opzichtsituatie, maakt niet dat [procesdeelneemster II] [naam] niet meer onder zich heeft in de zin van de opzichtclausule. Hetzelfde geldt voor de stelling van [procesdeelneemster II] dat [A] en [C] hun eigen paard kosteloos bij [procesdeelneemster II] mochten stallen, wat gezien moet worden als vriendendienst of secundaire arbeidsvoorwaarde.
4.6. Daarnaast voert [procesdeelneemster II] aan dat zij verzekerd is voor aansprakelijkheid in haar hoedanigheid als werkgever en dat [A] als werknemer aan te merken is als ondergeschikte in de zin van de hoofdstuk 5 van de verzekeringsvoorwaarden (productie conclusie van antwoord). Althans, zo begrijpt de rechtbank deze stelling van [procesdeelneemster II] . [procesdeelneemster II] benoemt zelf dat het opzichtrisico dat in hoofdstuk 4 is uitgesloten, wel verzekerd zou zijn als het niet om een WAM-schade zou gaan. [procesdeelneemster II] beroept zich hierbij op Hoofdstuk 5: Aansprakelijkheid, Paragraaf 7 Bedrijfsaansprakelijkheid en werkgeversaansprakelijkheid van de verzekeringsvoorwaarden:
“Deze uitsluiting [opzicht-situaties] geldt niet voor: schade aan zaken van ondergeschikten: voor de schade aan zaken van ondergeschikte waarvoor u als werkgever aansprakelijk bent. Maar de uitsluiting blijft van kracht als de zaak van een ondergeschikte een motorrijtuig is.”
Paragraaf 7 van Hoofdstuk 5 maakt, zoals Achmea terecht aanvoert, geen onderdeel uit van de door [procesdeelneemster II] afgesloten ToplandPolis en is dus niet relevant voor de discussie in deze zaak over de verzekeringsdekking. Als dit wel het geval was geweest, dan legt [procesdeelneemster II] met haar argument precies de vinger op de zere plek. Bij het schadevoorval met [naam] is immers wel een WAM-verzekerd voertuig betrokken en dat maakt dat Hoofdstuk 4 en niet Hoofdstuk 5 van de Verzekeringsvoorwaarden op deze schadekwestie van toepassing is. Een dekkingsuitsluiting in Hoofdstuk 4 kan niet terzijde worden geschoven met een beroep op Hoofdstuk 5. Dit staat ook expliciet benoemd in Hoofstuk 5 paragraaf 7 op de pagina voor het citaat waar [procesdeelneemster II] aan refereert:
Motorrijtuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen Uitgesloten is de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade die hij met of door een motorrijtuig of luchtvaartuig heeft veroorzaakt, en schade die hij met of door een gemotoriseerd vaartuig aan zaken heeft veroorzaakt. Deze uitsluiting is ook van toepassing in geval van de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade die is veroorzaakt door of met een werktuig dat is bevestigd op of aan een motorrijtuig. Hieronder is begrepen het risico voortvloeiend uit de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen( WAM), het rijrisico en/of werkrisico. Deze verzekering geldt niet als vervanging van of aanvulling op een motorrijtuigenverzekering, een werkmaterieelverzekering of welke andere verzekering dan ook.
4.7. Verder verwijst [procesdeelneemster II] in het kader van haar verweer naar Clausule 023 van de ToplandPolis (Specificatieblad ToplandPolis, productie 2 dagvaarding). De rechtbank begrijpt het standpunt van [procesdeelneemster II] op dit punt zo dat de uitleg van Achmea van Clausule 001 (dat er geen verzekeringsdekking is) niet klopt, omdat in Clausule 023 een uitzondering wordt gevormd op de opzichtclausule genoemd in Hoofdstuk 5, Paragraaf 1 Verzekeringsvoorwaarden:
“Opzicht Paarden In afwijking van het bepaalde in de verzekeringsvoorwaarden, Hoofdstuk 5, Paragraaf 1, Uitsluitingen (opzicht) is de aansprakelijkheid voor schade aan dieren die aan de zorg van verzekerde zijn toevertrouwd meeverzekerd tot een bedrag van € 10.000,- per paard en maximaal € 20.000,- per verzekeringsjaar.”
Clausule 023 vormt een uitzondering op de voorwaarden in specifiek Hoofdstuk 5, Paragraaf 1. Dit volgt expliciet uit de inhoud van Clausule 023 zelf. Zoals in overweging 4.6 is geoordeeld, is Hoofdstuk 5 niet op onderhavige schadekwestie van toepassing. Dat Clausule 023 hier wel van toepassing zou zijn, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Hetzelfde geldt voor de parallel die [procesdeelneemster II] trekt tussen Clausule 0023 en de uitleg van Achmea van Clausule 001.
4.8. Gelet op bovenstaande overwegingen is de schade van [A] ter hoogte van € 110.000,00 niet gedekt onder de ToplandPolis van Achmea. Op grond van artikel 15 WAM en de Verzekeringsvoorwaarden (Hoofdstuk 4 pagina 59) mag Achmea deze schadebetaling aan [A] verhalen op haar verzekerde, [procesdeelneemster II] . De rechtbank zal daarom oordelen dat [procesdeelneemster II] € 110.000,00 aan Achmea moet betalen.
[procesdeelneemster II] moet de proceskosten betalen
4.9. [procesdeelneemster II] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
In de vrijwaringszaak
[procesdeelneemster III] hoeft geen geld aan [procesdeelneemster II] te betalen
4.10. De vordering van [procesdeelneemster II] om [procesdeelneemster III] te veroordelen om al datgene te voldoen waartoe [procesdeelneemster II] in de hoofdzaak wordt veroordeeld, zal worden afgewezen. [procesdeelneemster II] heeft namelijk onvoldoende onderbouwd dat [procesdeelneemster III] tegenover haar tekortgeschoten is in de uitvoering van de overeenkomst van opdracht. De rechtbank licht dit oordeel toe.
4.11. [procesdeelneemster II] stelt dat [procesdeelneemster III] tekort is geschoten door haar verkeerd geadviseerd te hebben over de reeds afgesloten en de (eventueel) af te sluiten verzekering, met als gevolg dat de schade van [A] niet gedekt is onder ToplandPolis van Achmea. [procesdeelneemster II] onderbouwt de tekortkoming van [procesdeelneemster III] door aan te voeren dat [procesdeelneemster III] zich op 6 november 2018 een gedetailleerd beeld heeft gevormd van de bedrijfsvoering van [procesdeelneemster II] op basis waarvan het de taak van [procesdeelneemster III] zou zijn geweest om [procesdeelneemster II] te adviseren over de daarbij passende polis. Dit blijkt volgens haar uit het bezoekverslag dat [procesdeelneemster III] als productie 3 in het geding gebracht heeft. Door [procesdeelneemster II] er niet op te wijzen dat Clausule 001 tot gevolg heeft dat verliezen en beschadigingen van paarden niet gedekt zijn, is [procesdeelneemster III] tekort geschoten in haar adviseringstaak.
4.12. [procesdeelneemster III] betwist de stelling van [procesdeelneemster II] dat zij tekortgeschoten is. Zo voert [procesdeelneemster III] aan dat [procesdeelneemster III] in het kader van de opdracht van [procesdeelneemster II] na de inventarisatie van de verzekeringen geadviseerd heeft over het al dan niet handhaven (en provisie vrijmaken) of oversluiten van de verzekeringen. Dit is de aanleiding geweest voor het bezoek van [procesdeelneemster III] aan [procesdeelneemster II] op 8 november 2018. De verzekering waarop dit geschil tussen partijen in de hoofdzaak ziet liep dus al op het moment van het adviestraject bij Achmea en is dus niet pas naar aanleiding van het adviestraject met [procesdeelneemster III] afgesloten, zoals [procesdeelneemster II] lijkt te suggereren. Tijdens de bespreking van 6 november 2018 zijn juist alleen de dekkingen, verzekerde sommen, clausules en voorwaarden besproken, aldus [procesdeelneemster III] . [procesdeelneemster II] was dus wel degelijk bekend met de inhoud van Clausule 001. Dit wordt juist onderbouwd door de e-mail in productie 3 conclusie van antwoord:
“Onderstaand een overzichtje van de puntjes:
- Clausule 001 + 002 + 003 op de polis betreffen clausules die op het gehele pakket betrekking hebben.
(…)
- In clausule 001 juiste hoofd- en nevenactiviteit staat ook: bestuursfunctie.
Ik heb Avéro gevraagd welke dekking/gedekt evenement relatie kan hebben waarvoor deze hoedanigheid in de polis is opgenomen? De polis kent namelijk geen dekking bestuurdersaansprakelijkheid. Ik kom hier bij jou op terug.”
Verder stelt [procesdeelneemster III] zich op het standpunt dat zij zich als goed opdrachtnemer (artikel 7:401 BW) heeft gedragen en voert in dit kader aan dat [procesdeelneemster II] (naar aanleiding van het adviestraject met [procesdeelneemster III] ) alle gebruikelijke verzekeringen heeft afgesloten. Er is zelfs ten aanzien van de AVB nog een uitzondering op de opzichtclausule in de polis opgenomen, in de vorm van Clausule 023, op basis waarvan schade aan paarden toch (beperkt) gedekt wordt. Het afsluiten van een dergelijke uitzondering op de opzichtclausule op een WAM-verzekering is volgens [procesdeelneemster III] in het geheel niet mogelijk. Dat de ToplandPolis op dit punt geen dekking biedt, is niet aan [procesdeelneemster III] te wijten. Ter onderbouwing hiervan heeft [procesdeelneemster III] e-mails overgelegd van Achmea, Klaverblad en Nationale-Nederlanden, waarin al deze verzekeraars aangeven dat een dergelijke schade niet bij hen kan worden verzekerd. Dat de schade van [A] niet gedekt is onder de ToplandPolis, maakt dus nog niet dat [procesdeelneemster III] zich niet als een goed opdrachtnemer heeft gedragen en daardoor tekort is geschoten. Gelet op de betwisting door [procesdeelneemster III] oordeelt de rechtbank dat [procesdeelneemster II] onvoldoende heeft onderbouwd dat [procesdeelneemster III] tekortgeschoten is in haar adviseringstaak.
4.13. Ten overvloede benoemt de rechtbank dat er juist aanwijzingen zijn – zoals ook door [procesdeelneemster III] betoogd – op basis waarvan aangenomen kan worden dat [procesdeelneemster II] wel degelijk van de dekkingsbeperking van Clausule 001 op de hoogte was. [procesdeelneemster II] heeft namelijk met alle eigenaren van de bij haar gestalde pensionpaarden een overeenkomst gesloten (productie 6 conclusie van antwoord) met daarin een beperking van aansprakelijkheid voor schade door [procesdeelneemster II] en een verzekeringsplicht voor de pensiongast van al zijn roerende zaken, waaronder begrepen zijn paard of pony tegen brandschade, diefstal of andere schade. Het lijkt er op dat [procesdeelneemster II] vergeten is met [A] dezelfde overeenkomst te sluiten als met de overige pensiongasten gesloten wordt. Mogelijk omdat [A] de dochter is van de eigenaar van [procesdeelneemster II] en dus geen standaard pensiongast.
4.14. Dat [procesdeelneemster II] wel degelijk op de hoogte was van de uitsluiting in Clausule 001 blijkt ook uit de mailwisseling tussen [procesdeelneemster II] en Achmea via [procesdeelneemster III] in de periode 12 november 2018 tot en met 14 januari 2019 (productie 5 en 7 conclusie van antwoord) te volgen. [procesdeelneemster II] vraagt hierin namelijk aan [procesdeelneemster III] :
“We spraken over de aansprakelijkheid voor schade aan eigendommen van de pensiongasten en de pensionpaarden (paarden van derden) die bij mij gestald zijn. In de bijlage de pensionovereenkomst die ik m.b.t. de verwerking van de persoonsgegevens (AVG) heb aangepast. Al de pensiongasten hebben een overeenkomst. Ik hoor graag of ik de aansprakelijkheid zo afdoende heb afgeschermd. Ik heb wel een opzicht dekking voor de pensionpaarden mocht er tijdens werkzaamheden iets met een paard gebeuren.”
Vervolgens antwoordt Achmea:
“In deze stallingsvoorwaarden staan geen zaken die onze verzekeringsvoorwaarden schaden. Weet u zo voldoende?”
4.15. Nu geoordeeld wordt dat niet is komen vast te staan dat [procesdeelneemster III] tekort is geschoten, bestaat er geen vergoedingsplicht van [procesdeelneemster III] tegenover [procesdeelneemster II] .
[procesdeelneemster II] moet de proceskosten betalen
4.16. [procesdeelneemster II] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Achmea worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
In de hoofdzaak
5.1. veroordeelt [procesdeelneemster II] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 110.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de datum van de dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [procesdeelneemster II] in de proceskosten van € 11.834,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [procesdeelneemster II] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
In de vrijwaringszaak
5.4. veroordeelt [procesdeelneemster II] in de proceskosten van € 12.582,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [procesdeelneemster II] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5. veroordeelt [procesdeelneemster II] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman, rechter, bijgestaan door mr. L.M. Tan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
LMT 5629