ECLI:NL:RBMNE:2025:3368 - Rechtbank Midden-Nederland - 16 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11186820 \ UC EXPL 24-4364
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser] , handelend onder de naam [handelsnaam], zaakdoende te [plaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , eerst vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. [A] , nu procederend in persoon,
tegen
[gedaagde] B.V., statutair gevestigd te [plaats 2] en kantoorhoudende te [plaats 3] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. J.E. Missaar.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,- de conclusie van antwoord met producties,- de mondelinge behandeling van 11 juni 2025, waar [eiser] niet is verschenen en namens [gedaagde] de heer [B] (hierna: [B] ), Country Manager Netherlands van [gedaagde] , is verschenen; de griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.2. De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.
2 De kern van de zaak
[eiser] en [gedaagde] hebben vanaf december 2023 overleg gevoerd over het aangaan van een overeenkomst van opdracht. [gedaagde] heeft [eiser] op 31 januari 2024 meegedeeld dat zij geen overeenkomst zal aangaan. Partijen verschillen van mening over de vraag of - zoals [eiser] stelt - er op dat moment al een overeenkomst tot stand was gekomen en zo nee, of [gedaagde] de onderhandelingen dan had mogen afbreken. De kantonrechter deelt het standpunt van [gedaagde] dat er op 31 januari 2024 nog geen overeenkomst tot stand was gekomen en dat het haar vrij stond de onderhandelingen af te breken. De vordering van [eiser] om - kort samengevat - voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van de niet-nakoming van de overeenkomst en de vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen.
3 De voorgeschiedenis van de zaak
3.1. [eiser] is een zelfstandig dienstverlener op het gebied van affiliate marketing. [gedaagde] is een markt- en opinieonderzoeksbureau.
3.2. [eiser] en [gedaagde] hebben vanaf december 2023 overleg gevoerd over een mogelijke samenwerking. Het contact verliep van de kant van [gedaagde] via [B] .
3.3. [eiser] en [B] hebben op 11 januari 2024 een gesprek gehad op het kantoor van [gedaagde] . Daarna heeft [eiser] [B] in een e-mail van 16 januari 2024 onder meer geschreven: “Hierbij even mijn voorstel in grote lijnen: (…)_
(…)
Graag zou ik 1 dag per week op kantoor willen zijn, bij voorkeur op dinsdag van 10.00 - 15.30/16.00, vanwege het ophalen van mijn jongste kind. (…)
(…) Tevens wil ik voorkomen dat dit puur een salesfunctie wordt. Mijn specialiteiten liggen op het gebied van affiliate marketing, het strategisch binnenhalen van partners, betrokkenheid van partners bij het affiliateproces, het uitbouwen van klantrelaties en het beheren van affiliateprogramma's, etc. Mijn passie ligt in affiliate marketing en niet puur in sales. Er moet dus een realistische verwachting worden uitgesproken waar beide partijen zich in kunnen vinden.”
3.4. [B] heeft - eveneens in een e-mail van 16 januari 2024 - als volgt gereageerd op de opmerking van [eiser] over de inhoud van de functie: “(…) Ik merk dat ik deze niet helemaal begrijp. Ik begrijp dat het niet alleen puur sales moet zijn. Check. Maar het deel betokkenheid van partners bij het affiliateproces en het beheer van affiliateprogramma's zou je iets meer moeten uitleggen zodat ook ik 'm helemaal begrijp. Wellicht aan de hand van een concreet voorbeeld. (…) Ik wil graag gebruik maken van je diensten en wil graag beginnen met 2 dagen (16 uur) in het door jou voorgestelde tijdvak.
Wij zijn zelf al begonnen met een MediaDeck waarin we gaan proberen je tips en trucs al mee te nemen. (deze zullen we aan je voorleggen zodra we Draft versie hebben voor je feedback). (…)”
3.5. [B] heeft [eiser] in een WhatsAppbericht van 19 januari 2024 geschreven: “Ik heb je paspoort nodig en moet àlles organiseren mbt Contract, toegang tot systemen, laptop etc. Dit betekent dat ik je op z’n vroegst kan laten beginnen voor ons ergens tussen 29-1 en 1-2.”
en later die dag in een e-mail: “ [eiser (voornaam)] laten we dan formaliseren dat we graag 3 maanden gaan samenwerken. We maken graag gebruik van je diensten. Omdat ik contract, toegang tot systemen etc nog allemaal moet regelen, zou ik willen voorstellen dat we vanaf 29-1 starten. Zou je me je paspoort kunnen toesturen zodat ik formaliteiten kan organiseren.”
3.6. [eiser] heeft hierop in een e-mail van dezelfde dag geantwoord: “(…) De 30e lijkt mij dan een mooie dag.”
3.7. [B] heeft [eiser] in WhatsAppberichten van 24 januari 2024 geschreven: “Mr mag ik je vast vragen om je feedback te geven op ons publisher slide deck? Heb ik btw je kvk etc?” en “ [C (voornaam)] heeft je net ons deck toegestuurd Graag je feedback”
3.8. [C] , Operations Manager bij [gedaagde] , heeft [eiser] op 24 januari 2024 een eerste opzet voor een Merchant deck gestuurd en heeft hem om feedback verzocht. [B] heeft dit in een WhatsAppbericht van 25 januari 2024 ook nog eens gevraagd.
3.9. [eiser] heeft de feedback op 25 januari 2024 per e-mail naar [B] gestuurd, waarna [B] hem via WhatsAppbericht heeft geschreven: “Thnx voor de feedback Ik zit een beetje met den uitdaging als het gaat over het opstellen van een overeenkomst. De persoon die dat voor ons doet is ziek en daardoor loot het vertraging op. Wellicht paar dagen uitloop. Keep you posted.
3.10. [eiser] heeft [B] onder meer geantwoord: “(…) Ja ik kan eventueel gewoon beginnen aangezien wij er mondeling en via de mail al een akkoord hebben. Heb namelijk die uren/dagen ook in de planning al verwerkt.
Maar dat is even aan jou. Mocht het paar dagen langer zijn geen probleem dan geniet ik even van een extra dagje vrij haha ”
3.11. [B] antwoordt vervolgens: “Ik will het graag op de formeel juiste manier starten en daarvoor wil ik een overeenkomst laten opstellen. Ik ga er vooralsnog vanuit dat er optijd is. Anders idd even geduld”
3.12. [B] heeft [eiser] op 31 januari 2024 verzocht telefonisch contact op te nemen. Toen dat niet mogelijk was, heeft hij [eiser] het volgende WhatsAppbericht gestuurd: “Ik voorzie dat we geen zaken gaan doen met elkaar. Ik heb de eerste afspraken gehad en ik kom er zelf achter dat het echt veel sales werk. Voorlopig geen focus op affiliate. Er zijn twee zaken waarop ik dan kies om geen gebruik te willen gaan maken van je diensten op dit moment: 1.) puur sales met merken en daarvan heb je aangegeven het niet te willen 2.) ik wil die gesprekken hier op kantoor hebben, en daarvan heb je aangegeven ook niet full time hier te willen zijn.”
3.13. [eiser] heeft zich telefonisch en schriftelijk op het standpunt gesteld dat er tussen partijen al een mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen en heeft [gedaagde] gesommeerd de overeenkomst na te komen. [gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan. [eiser] heeft de door hem gestelde overeenkomst vervolgens buitengerechtelijk ontbonden en tegenover [gedaagde] aanspraak gemaakt op schadevergoeding. Partijen hebben geprobeerd samen tot een oplossing te komen, maar zijn hier niet in geslaagd.
4 De beoordeling
De vorderingen en de onderbouwing daarvan
4.1. [eiser] vordert: I. voor recht te verklaren dat [gedaagde] jegens hem aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt als gevolg van de niet-nakoming door [gedaagde] van de overeenkomst van opdracht en de noodzakelijke ontbinding van die overeenkomst door hem; II. [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen om aan hem te betalen: a. € 6.050,00 in verband met juridische kosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente; b. € 16.262,40 aan gederfde omzet, te vermeerderen met wettelijke handelsrente; c. € 95,00 aan geleden schade in verband met het omboeken van de vakantie, te vermeerderen met wettelijke handelsrente; d. € 999,07 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke handelsrente; e. de kosten van deze procedure met de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
4.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen primair ten grondslag dat op 19 januari 2024 tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Hij heeft de overeenkomst ontbonden omdat [gedaagde] deze niet is nagekomen en stelt dat [gedaagde] hierdoor op grond van artikel 6:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) schadeplichtig is. [eiser] stelt zich subsidiair, voor zover geen overeenkomst tot stand is gekomen, op het standpunt dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig vergevorderd stadium waren dat [gedaagde] deze niet zonder meer mocht afbreken en hiermee onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
Het verweer
4.3. [gedaagde] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de vorderingen moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de werkelijke kosten van het geding met de nakosten, vermeerderd met wettelijke rente. [gedaagde] stelt dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat er geen overeenstemming was over de essentialia van de overeenkomst, waaronder de inhoud van de functie en de ingangsdatum van de opdracht. Zij stelt dat zij ook steeds heeft aangegeven dat een definitieve overeenkomst pas tot stand zou komen door middel van een schriftelijke overeenkomst die door beide partijen is ondertekend. Voor zover er wel een overeenkomst tot stand is gekomen stelt [gedaagde] dat zij deze rechtsgeldig heeft opgezegd. [gedaagde] betwist ook dat zij onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
Er is geen overeenkomst van opdracht tot stand gekomen
4.5. De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen omdat niet is gebleken dat zij overeenstemming hebben bereikt over een essentieel onderdeel van de overeenkomst, namelijk de inhoud van de functie die [eiser] zou vervullen. Uit de e-mails van [eiser] en [B] van 16 januari 2024 blijkt namelijk dat zij nog zoekende waren naar de invulling van de functie door [eiser] . [eiser] heeft in zijn e-mail aangegeven dat hij niet puur een salesfunctie wilde, omdat zijn passie in affiliate marketing ligt. [B] heeft in reactie hierop geschreven dat hij dit niet helemaal begreep en heeft [eiser] om uitleg en een concreet voorbeeld gevraagd. Niet is gebleken dat [eiser] vervolgens heeft uitgelegd hoe hij de invulling van de functie voor zich zag en dat [B] hiermee akkoord is gegaan.
4.6. [B] heeft [eiser] in zijn WhatsAppberichten van 19 januari 2024 en 25 januari 2024 bovendien duidelijk gemaakt dat er eerst een schriftelijke overeenkomst moest worden opgesteld voordat de opdracht kon starten. [gedaagde] heeft toegelicht dat dit voor haar een harde voorwaarde is in verband met belastingen en sociale zekerheid en om te voorkomen dat een civielrechtelijke dienstbetrekking wordt aangenomen. [gedaagde] stelt dat [B] ook niet bevoegd is een dergelijke overeenkomst van opdracht aan te gaan namens [gedaagde] en dat dit [eiser] op grond van de informatie uit het Handelsregister duidelijk had kunnen zijn. [eiser] heeft dit onvoldoende weersproken doordat hij niet op de mondelinge behandeling is verschenen. Dit komt voor zijn risico. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het voor [eiser] duidelijk kon zijn dat er wat [gedaagde] betreft pas sprake kon zijn van een definitieve overeenkomst als deze schriftelijk was vastgelegd.
4.7. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat een overeenkomst tot stand is gekomen verder aangevoerd dat hij al werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht. Volgens hem is de overeenkomst daarmee geëffectueerd. [eiser] stelt dat hij als onderdeel van zijn opdracht contacten uit zijn netwerk heeft benaderd en bij [gedaagde] heeft geïntroduceerd en dat [gedaagde] daartegen heeft niet geprotesteerd. Hij heeft ook als onderdeel van de opdracht op uitdrukkelijk en herhaaldelijk verzoek van [gedaagde] feedback gegeven op het Publisher deck, die hij zou gaan gebruiken bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.
4.8. [gedaagde] betwist dat [eiser] haar tijdens de onderhandelingen al in contact heeft gebracht met diverse prospects en stelt dat zij zelf al contacten onderhield met die partijen. Dat [eiser] , hopende op de totstandkoming van een overeenkomst, al enkele activiteiten/werkzaamheden heeft ontplooid komt volgens [gedaagde] geheel voor zijn eigen rekening en risico. Met betrekking tot het Publisher deck heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat zij aan meer marktpartijen feedback had gevraagd en dat de feedback van [eiser] weinig inhield: hij heeft alleen twee vragen gesteld en één woord veranderd.
4.9. Ook hiervoor geldt dat [eiser] de stellingen van [gedaagde] onvoldoende heeft weersproken doordat hij niet op de mondelinge behandeling is verschenen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat [eiser] voor [gedaagde] geen werkzaamheden van enige betekenis heeft uitgevoerd. Dit kan dus geen aanwijzing opleveren voor de totstandkoming van een overeenkomst.
4.10. Op grond van het voorgaande luidt de conclusie dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Er was dus geen overeenkomst die door [eiser] ontbonden kon worden. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt als gevolg van de niet-nakoming door [gedaagde] van de overeenkomst en de ontbinding van die overeenkomst, kan daarom niet worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering tot schadevergoeding die [eiser] hierop heeft gebaseerd.
[gedaagde] mocht de onderhandelingen afbreken
4.11. Nu niet is komen vast te staan dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, moet vervolgens worden beoordeeld of [gedaagde] - zoals [eiser] stelt - schadeplichtig is doordat zij de onderhandelingen met [eiser] heeft afgebroken. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de onderhandelingen mocht afbreken en niet schadeplichtig is. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
4.12. Voor de beoordeling van een schadevergoedingsplicht bij afgebroken onderhandelingen geldt als maatstaf dat ieder van de onderhandelende partijen - die hun gedrag ook door elkaars gerechtvaardigde belangen moeten laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn
4.13. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de overeenkomst van opdracht tot stand zou komen en dat [gedaagde] de onderhandelingen daarom niet meer had mogen afbreken. Hij voert hiertoe aan dat partijen al sinds december 2023 met elkaar in gesprek waren over de samenwerking en dat er overeenstemming bestond over de inhoud van het werk, het tarief, de werkdagen en de startdatum. Hij had zijn agenda voor deze opdracht vrijgehouden en dat wist [gedaagde] . Hij heeft tegenover [gedaagde] ook benoemd dat er al een akkoord was en [gedaagde] heeft dat niet weersproken. [gedaagde] heeft hem alvast om feedback verzocht en heeft daar ook een andere collega bij betrokken. [gedaagde] heeft meermaals benadrukt uit te kijken naar de samenwerking en graag gebruik te maken van zijn diensten. Er kon bij hem dan ook geen enkel misverstand over bestaan dat een overeenkomst tot stand zou komen. Volgens [eiser] zijn er aan de zijde van [gedaagde] geen omstandigheden die het afbreken van de onderhandelingen rechtvaardigen.
4.14. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij vrij was de onderhandelingen af te breken en daardoor niet schadeplichtig is. Zij stelt dat zij steeds open en duidelijk heeft aangegeven dat zij op basis van een schriftelijke overeenkomst van opdracht contracteert en dat partijen tot dat moment gerechtigd waren de onderhandelingen te beëindigen.
4.15. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] onvoldoende nader heeft onderbouwd dat [gedaagde] bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat er een overeenkomst tot stand zou komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [B] [eiser] op 16 januari 2024 en 19 januari 2024 weliswaar heeft geschreven dat hij graag gebruik wil maken van de diensten van [eiser] , maar dat hij op 19 januari 2024 en 25 januari 2024 duidelijk heeft gemaakt dat er eerst een schriftelijke overeenkomst moest worden opgesteld voordat de overeenkomst kon ingaan en [eiser] kon starten met de opdracht. Zoals hierboven is overwogen was er rond die tijd ook nog geen overeenstemming over de inhoud van de functie. [eiser] heeft in zijn e-mail van 16 januari 2024 bovendien aangegeven dat hij slechts één dag per week bij [gedaagde] op kantoor wilde werken, wat voor [gedaagde] blijkens de e-mail van [B] van 31 januari 2024 niet wenselijk was voor een functie met veel sales werk. Tegen deze achtergrond is de omstandigheid dat [eiser] zijn agenda voor de uitvoering van de opdracht had vrijgehouden onvoldoende reden om te oordelen dat het [gedaagde] daarom niet meer vrij stond de onderhandelingen af te breken.
4.16. De conclusie luidt daarom dat het [gedaagde] vrij stond de onderhandelingen af te breken en dat zij tegenover [eiser] niet schadeplichtig is. De vordering van [eiser] tot vergoeding van zijn schade wordt daarom afgewezen.
Kosten
4.17. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [eiser] in de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten te veroordelen. Vergoeding van werkelijk gemaakte proceskosten is volgens vaste jurisprudentie alleen mogelijk in buitengewone omstandigheden waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvan is bij [eiser] geen sprake geweest.
4.18. De proceskosten van [gedaagde] worden daarom met toepassing van het liquidatietarief begroot op:
4.19. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 543,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3. veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken door mr. I.L. Rijnbout op 16 juli 2025.
Hoge Raad 12 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7337.