Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3299 - Rechtbank Midden-Nederland - 9 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:32999 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 23/4989 en UTR 23/4990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaken tussen

[eiseres] U.A., uit [plaats] , eiseres (gemachtigden: mr. M.G. van Westrenen),

en

**het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht,**verweerder (gemachtigde: mr. S. Ralovic).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren tegen twee besluiten waarbij aan haar een last onder dwangsom is opgelegd wegens illegale kamerverhuur. Het betreft de adressen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] .

  2. Met de bestreden besluiten van 30 augustus 2023 heeft het college de bezwaren van niet-ontvankelijk verklaard omdat ze niet tijdig zijn ingediend. Tegen de bestreden besluiten heeft eiseres beroep ingesteld.

  3. Het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit dat ziet op het adres [adres 1] is geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/4989. Het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit dat ziet op het adres [adres 2] is geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/4990.

  4. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

  5. Op 4 april 2025 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend.

  6. De rechtbank heeft de beroepen op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

  1. Op 17 juni 2021 heeft verweerder een voornemen tot opleggen van een last onder dwangsom uitgebracht wegens illegale kamerverhuur aan arbeidsmigranten door eiseres op de adressen [adres 1] en [adres 2] in [plaats] . Eiseres heeft op 30 juni 2021 en 23 juli 2021 een zienswijze ingediend. Bij besluiten van 22 september 2021 (primaire besluiten) is aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd strekkende tot het beëindigen en beëindigd houden van kamerverhuur in beide woningen binnen vier weken na verzenddatum van het besluit, bij gebreke waarvan de dwangsommen van € 20.000,- van rechtswege worden verbeurd.

  2. Op 3 maart 2022 hebben de toezichthouders ten aanzien van het adres [adres 1] geconstateerd dat de overtreding niet is beëindigd. Daardoor is de dwangsom van rechtswege verbeurd. Bij brief van 25 mei 2022, verzonden op 30 mei 2022, heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot invordering van de verbeurde dwangsom.

  3. Op 2 juni 2022 hebben toezichthouders ten aanzien van het adres [adres 2] geconstateerd dat de overtreding niet is beëindigd. Daardoor is de dwangsom van rechtswege verbeurd. Bij brief van 21 juni 2022 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot invordering van de verbeurde dwangsom.

  4. Op 31 juli 2022 heeft eiseres bezwaar ingediend tegen beide besluiten van 22 september 2021. Eiseres is op 9 juni 2023 gehoord door de adviescommissie bezwaarschriften, waarna de adviescommissie op 9 augustus 2023 advies heeft uitgebracht aan het college. Bij besluiten van 30 augustus 2023 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres te laat bezwaar heeft ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of het college de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

  2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

  3. Eiseres betwist de verzending van de primaire besluiten, zowel aangetekend als per gewone post. Zij voert in beroep aan dat de primaire besluiten aan haar bekend zijn gemaakt via een brief van het college met datum 27 juni 2022, in de procedure naar aanleiding van het voornemen tot invordering van de verbeurde dwangsommen. Vervolgens heeft eiseres op 31 juli 2022, volgens haar tijdig, bezwaar ingediend. Eiseres betwist dat de besluiten van 22 september 2021 (aangetekend) zijn verstuurd. Om een aangetekende verzending en het posttraject tot en met ontvangst te kunnen volgen is track&trace van

Post NL in gebruik. Bij invoer van de door het college opgegeven barcodes meldt track&trace “pakket niet gevonden”, terwijl het college dit niet kan verklaren. Het ligt dan ook voor de hand dat de dwangsombeschikkingen (de primaire besluiten) niet ter post zijn aangeboden en niet (aangetekend) zijn verzonden. Ook uit het handmatig bijgehouden verzendboekje van het college blijkt niet dat de primaire besluiten per post zijn verzonden, aldus eiseres.

  1. De rechtbank overweegt als volgt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken.[1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.[2] In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken moet gebeuren, namelijk door toezending of uitreiking aan de belanghebbende(n) tot wie het besluit is gericht. De bezwaartermijn begint dus op de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, zal het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is.[3] Dat is het geval wanneer redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Over de aangetekende verzending

  1. De rechtbank stelt vast dat eiseres allereerst de aangetekende verzending van beide primaire besluiten van 22 september 2021 betwist. Het college moet dan onderzoeken of de besluiten door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van eiseres zijn aangeboden.

  2. Het college heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat de primaire besluiten zowel aangetekend als per gewone post zijn verzonden op 22 september 2021. Ter onderbouwing van de aangetekende verzending heeft het college een verzendboekje overgelegd waaruit deze aangetekende verzending zou blijken. Het college heeft in het verweerschrift en ter zitting toegelicht dat uit informatie van PostNL blijkt dat de track&trace informatie tot drie maanden na de bezorging beschikbaar blijft. Na deze periode wordt de informatie uit het systeem verwijderd en is deze niet langer te raadplegen, anders dan door contact op te nemen met de Afdeling track&trace van PostNL. De track&trace informatie wordt vervolgens na één jaar volledig verwijderd. Eiseres heeft tijdens de bezwaarprocedure de track &trace geraadpleegd. Inmiddels is de informatie geheel verwijderd en kan het college hier niet meer bij.

  3. Wat betreft de aangetekende verzending constateert de rechtbank dat uit het door het college overgelegde verzendboekje naar voren lijkt te komen dat op 22 september 2021 twee keer iets verstuurd zou zijn aan eiseres, maar de rechtbank merkt hier bij op dat daarbij twee keer twee dezelfde barcode-stickers zijn geplakt. Bij aangetekende verzending is het gebruikelijk dat de ene barcodesticker op de enveloppe wordt geplakt en de andere achterblijft bij de verzender, zodat zowel ontvanger als verzender kennis kunnen nemen van de barcode en deze kunnen controleren in het track&trace systeem van PostNL. Het lijkt er derhalve op dat de envelop(pen) niet is of zijn voorzien van een barcodesticker(s). De rechtbank stelt verder vast dat het college niet na ontvangst van het bezwaarschrift op 31 juli 2022 of gedurende de bezwaarprocedure (binnen een jaar na de aangetekende verzending) gecontroleerd heeft of de besluiten zijn aangekomen. Nu dit op dit moment niet meer te achterhalen is, kan niet worden vastgesteld dat de primaire besluiten daadwerkelijk aangetekend zijn verzonden en door eiseres zijn ontvangen. Daar komt bij de eisers aan de hand van de door het college in de bezwaarprocedure overgelegde track&trace barcodes heeft aangevoerd dat het pakket onvindbaar is bevonden. De aangetekende verzending van primaire besluiten is derhalve niet aannemelijk gemaakt.

Over de verzending per gewone post

  1. Het college voert aan dat de primaire besluiten ook per gewone post zijn verstuurd op 22 september 2021. Omdat eiseres de verzending van de primaire besluiten per gewone post eveneens betwist, moet het college aannemelijk maken dat de primaire besluiten zijn verzonden.

  2. Bij het aannemelijk maken van de verzending is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van een juiste adressering en een verzenddatum. De rechtbank stelt vast dat wat betreft beide primaire besluiten aan deze eisen is voldaan.

  3. Ook dient het college het college te beschikken over een deugdelijke verzendadministratie of een deugdelijk postregistratiesysteem, waarbij een duidelijk verband is verzekerd tussen het plaatsen van een verzendstempel en de daadwerkelijke verzending en dient er geen sprake te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.

  4. De rechtbank stelt vast dat het college een afschrift heeft gestuurd van de besluitenregistraties ten aanzien van beide primaire besluiten, waarin ook de verzenddatum is opgenomen. Hieruit blijkt dat het besluit van 22 september 2021 eenzelfde verzenddatum heeft.

  5. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college toegelicht hoe de verzending van handhavingsbesluiten gaat. De besluiten werden destijds aangemaakt in het zaaksysteem Squit en (al dan niet) digitaal ter ondertekening aangeboden. Na ondertekening wordt het besluit uitgeprint en bij het team ‘Interne dienstverlening -archief’ gebracht. Een medewerker van het team stempelt het besluit met de datum van die dag en scant de gestempelde brief volledig in. Het gescande exemplaar wordt door de medewerker aan de betreffende zaak in Squit toegevoegd. Op dat moment worden door de medewerker ook de documentdata in de zaak ingevuld, zoals de omschrijving en de verzenddatum. Daarna wordt de brief in een envelop gestopt en in de postkamer aangeboden aan de post ter verzending op diezelfde dag. Indien de post diezelfde dag niet wordt verzonden, bijvoorbeeld door te late aanbieding voor verzending, dan wordt het getekende en gestempelde besluit vernietigd en worden de hiervoor omschrijven stappen opnieuw doorlopen.

  6. De rechtbank stelt vast dat derhalve ook is voldaan het vereiste van het hebben van een deugdelijke verzendadministratie waarbij het in rechtsoverweging 20 genoemde verband is verzekerd. Evenmin is gebleken van (recente) problemen bij de verzending van poststukken. Dit betekent dat de verzending van beide primaire besluiten aannemelijk is.

  7. De rechtbank overweegt dat er naast voorgaande constatering ook een aanwijzing is dat het primaire besluit ten aanzien van [adres 2] door eiseres moet zijn ontvangen. Bij de gedingstukken bevindt zich namelijk een e-mail van 19 oktober 2021 van de voormalig CEO [B] . In deze e-mail refereert hij aan twee adressen, waarvan een adres hier in geding is, te weten [adres 2] . [B] schrijft dat de bewoning op beide adressen is aangepast en ervan uitgaat dat de bezwaren tegen de huidige wijze van bewonen zijn weggenomen. De rechtbank merkt op dat voornemens in beide zaken van 17 juni 2021 zijn, dat de zienswijzen van 30 juni 2021 en 23 juli 2021 gaan over de in geding zijnde twee adressen en zijn opgesteld door dezelfde [B] , die in de laatste brief van 19 oktober 2021 ook nog verwijst naar een waarschuwingsbrief van 16 juli 2021 met betrekking tot het adres Zebraspoor 219. De last onder dwangsom kende een begunstigingstermijn tot 20 oktober 2021. De rechtbank is niet bekend met de inhoud van de waarschuwingsbrief, maar de omstandigheid dat [B] één dag voor het verlopen van de begunstigingstermijn aan het college schrijft dat de bewoning - voor onder andere [adres 2] - is aangepast en dat hij hoopt aan de bezwaren te hebben voldaan, is voor de rechtbank een aanwijzing dat eiseres, middels haar voormalig CEO, op de hoogte was van de opgelegde last onder dwangsom voor dit adres.

  8. Omdat de verzending van de primaire besluiten aannemelijk is gemaakt rechtvaardigt dit het vermoeden van ontvangst, het ligt dan vervolgens op de weg van eiseres om dit vermoeden te ontzenuwen. Hiervoor is voldoende dat op grond van wat eiseres aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Deze beoordeling vindt plaats in het kader van artikel 6:11 van de Awb.

  9. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat de vorige CEO [B] en de managementassistente zijn bevraagd, maar dat zij het zich niet kunnen herinneren de primaire besluiten te hebben gezien, en dat de lasten onder dwangsom met een dergelijk hoog bedrag herinnerd zou worden. Daarbij is toegelicht op de zitting dat de post binnenkomt bij de managementassistente. Zij legt de tijdlijnen vast en bespreekt de post met de directeur om de woning aan te passen aan de bezwaren van het college. De rechtbank overweegt dat de enkele mondeling overgebrachte verklaring op zitting dat de managementassistente en de voormalige CEO het zich niet kunnen herinneren de primaire besluiten te hebben gezien, niet voldoende is om de ontvangst te ontzenuwen.

  10. Dit betekent dat eiseres in verzuim is en te laat bezwaar heeft ingediend tegen de primaire besluiten. Het college heeft dit bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn ongegrond.

Conclusie en gevolgen

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het college de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.

Zie artikel 6:11 van de Awb.


Voetnoten

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.

Zie artikel 6:11 van de Awb.