Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3292 - Rechtbank Midden-Nederland - 7 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:32927 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

Zittingsplaats Utrecht

Zaaknummer: 594163 KG ZA 25-230

Vonnis in kort geding van 7 juli 2025

in de zaak van

[eiser], woonachtig in [woonplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. R.J.P.M. Scheepers,

tegen

1 [gedaagde sub 1] ,

woonachtig in [woonplaats 1] , verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] , 2. [gedaagde sub 2] , woonachtig in [woonplaats 2] , verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] gedaagde partijen, gemachtigde: mr. M. de Klein

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 11 juni 2025, met producties, - de conclusie van antwoord van 20 juni 2025, met producties, - de mondelinge behandeling van 23 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,- de pleitnota van [eiser] ,- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .

1.2. Tenslotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt uitgesproken.

2 De kern van de zaak

2.1. Volgens [eiser] verblijft haar dochter ( [gedaagde sub 1] ) met haar vriend ( [gedaagde sub 2] ) zonder recht of titel in haar woning en hebben zij zonder toestemming het slot van de voordeur vervangen. Omdat [eiser] haar woning wil verkopen, vordert zij onder andere dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning verlaten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zeggen dat zij de woning van [eiser] huren en daarom huurbescherming hebben. [eiser] brengt daar tegenin dat sprake is van een bruikleenovereenkomst en niet van huur. De ontruimingsvordering wordt afgewezen, maar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten wel het oude slot terugplaatsen. Hieronder wordt deze beslissing uitgelegd.

3 De beoordeling

Het toetsingskader in kort geding

3.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.

3.2. Daarnaast geldt dat in kort geding terughoudend moet worden geoordeeld over een vordering tot ontruiming van een woning, omdat een ontruiming een ingrijpend karakter en vaak onomkeerbare gevolgen heeft. Om een ontruimingsvordering toe te kunnen wijzen in kort geding, moet dan ook vrijwel zeker zijn dat de bodemrechter in een (eventuele) procedure na dit kort geding zal oordelen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning moeten verlaten.

[eiser] heeft een spoedeisend belang

3.3. Het is voldoende gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen. Een ontruimingsvordering is naar haar aard spoedeisend. Daarnaast heeft [eiser] toegelicht dat zij de woning wil verkopen, maar dat zij daar niet mee kan beginnen omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het slot hebben vervangen. Daardoor kan [eiser] de woning niet in. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee inbreuk maken op haar eigendomsrecht.

De gevorderde ontruiming wordt afgewezen

3.4. De gevorderde ontruiming en daaraan gekoppelde dwangsom worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de woning wonen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd dat zij een (mondelinge) huurovereenkomst voor onbepaalde tijd met [eiser] hebben en daarom ook huurbescherming hebben. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter zal oordelen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een huurovereenkomst met [eiser] hebben.

3.5. Van een huurovereenkomst is op grond van de wet[1] sprake als:

[eiser] heeft haar woning in gebruik gegeven aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]

3.6. Tussen partijen is er geen discussie over dat [eiser] haar woning aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in gebruik heeft gegeven. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wonen sinds de verhuizing van [eiser] samen in de woning. Uit het dossier volgt dat [eiser] hiervan op de hoogte was en het een prettig idee vond dat [gedaagde sub 1] niet in haar eentje in de woning zou verblijven.

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betalen [eiser] voor het gebruik van de woning

3.7. Ook staat vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [eiser] betalen voor het gebruik van de woning. Partijen hebben weliswaar een discussie over hoeveel, hoe vaak en op grond waarvan is betaald, maar dát er is betaald voor het gebruik wordt door niemand ontkend.

3.8. De voorzieningenrechter vindt het daarnaast voldoende aannemelijk dat [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] afspraken hebben gemaakt over de betalingen. Uit het dossier volgt dat [eiser] regelmatig contact had met [gedaagde sub 1] over de (wijze van) betaling van de ‘maandelijkse vergoeding wonen’. In meerdere Whatsapp-berichten tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] is bijvoorbeeld te lezen dat [eiser] vraagt om de vergoeding in een enveloppe klaar te leggen. Daarnaast heeft [eiser] een bericht gestuurd naar [gedaagde sub 1] waarin zij aangeeft dat [gedaagde sub 2] € 500,00 had klaargelegd, maar de afspraak € 550,00 was. Dit komt ook niet overeen met de stelling van [eiser] dat [gedaagde sub 1] alleen € 250,00 kostgeld aan haar betaalt.

3.9. Tot slot volgt uit de verklaring van de ouders van [gedaagde sub 2] dat [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in juni 2024 in ieder geval hebben gesproken over de manier waarop elke maand moest worden betaald. [eiser] betwist weliswaar dat tijdens dit gesprek een bepaald maandbedrag is afgesproken en zij voert aan dat de verklaring afkomstig is van de ouders van [gedaagde sub 2] , maar de voorzieningenrechter vindt dit onvoldoende om de verklaring (geheel) niet mee te nemen in de beoordeling.

Geen bruikleen

3.10. Om dezelfde redenen vindt de voorzieningenrechter het niet aannemelijk dat sprake is van een bruikleenovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Bruikleen is een overeenkomst waarbij iemand in principe iets gratis in gebruik geeft aan iemand anders. Als toch een vergoeding wordt gevraagd, dan moet deze symbolisch zijn, in die zin dat er geen werkelijke betekenis meer achter zit. Van zo’n symbolische vergoeding is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gezien het bovenstaande, geen sprake.

3.11. Dat het bedrag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betalen lager zou zijn dan de maandelijkse lasten van [eiser] , betekent niet dat geen sprake kan zijn van een huurovereenkomst.[2] Ook de omstandigheid dat [eiser] de woning alleen met toestemming van de hypotheekverstrekker mag verhuren, betekent niet dat geen sprake kan zijn van een huurovereenkomst. Als de vergoeding die moet worden betaald in rechtstreeks verband staat met het mogen gebruiken van de woonruimte en geen symbolisch karakter heeft, dan is sprake van een huurovereenkomst in de zin van de wet. De bedoeling van [eiser] om geen huurovereenkomst, of een andere soort overeenkomst aan te gaan, is dan niet relevant.[3]

[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten het oorspronkelijke slot van de voordeur terugplaatsen

3.12. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben het slot van de voordeur zonder toestemming van [eiser] vervangen. Zij vinden dat zij het oude slot niet terug hoeven te plaatsen, omdat dat een inbreuk zou zijn op hun woongenot. Dit argument slaagt niet, want dat [eiser] een sleutel van de woning heeft betekent niet dat een inbreuk wordt gemaakt op het woongenot van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .[4] [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten daarom het oude slot terugplaatsen zodat [eiser] weer naar binnen kan met haar eigen sleutel. Dit betekent niet dat (iemand namens) [eiser] de woning zonder aankondiging of afspraak mag betreden. Als dat toch gebeurt, dan zou dat wel verstoring van het woongenot zijn.

3.13. [eiser] wil dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het oude slot binnen zeven dagen na betekening van de uitspraak terugplaatsen, maar de voorzieningenrechter stelt deze termijn gelet op de omstandigheden van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vast op veertien dagen.

De dwangsom wordt afgewezen

3.14. [eiser] wil ook dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij het oude slot niet hebben teruggeplaatst betalen. Deze vordering wordt afgewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten binnen veertien dagen nadat deze uitspraak is betekend het oude slot weer in de voordeur plaatsen. Als zij dit niet doen dan kan [eiser] , met behulp van de deurwaarder, de sloten bijvoorbeeld laten vervangen zodat zij weer toegang krijgt. Zij moet dan wel de nieuwe sleutels aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geven. Daarbij komt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in hun conclusie van antwoord hebben aangegeven dat zij het oude slot in de voordeur kunnen terugplaatsen. Gelet op het bovenstaande is het niet nodig een dwangsom op te leggen.

De gevorderde toegang wordt afgewezen

3.15. [eiser] heeft ook gevorderd dat zij binnen zeven dagen toegang krijgt tot de woning en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een dwangsom van € 500,00 per dag moeten betalen als zij hier niet aan meewerken. Omdat [eiser] niets heeft gezegd over het belang dat zij zou hebben bij deze vordering, wordt deze afgewezen.

Partijen moeten hun eigen proceskosten dragen

3.16. Gelet op de familierelatie tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing wordt hoofdelijk uitgesproken

3.17. De veroordeling tot het terugplaatsen van het oude slot wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] kunnen worden aangesproken om aan deze veroordeling te voldoen. Als de één (een deel) van de veroordeling voldoet, hoeft de ander niet meer aan (dat deel van de) veroordeling te voldoen.

De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard

3.18. De voorzieningenrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd door [eiser] . Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de voorzieningenrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4 De beslissing

De voorzieningenrechter

4.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één presteert ook de ander is bevrijd, om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, de cilindersloten van de woning in oude staat terug te brengen, althans de oude sloten terug te plaatsen, zodat [eiser] met haar eigen sleutel toegang heeft tot de woning,

4.2. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

4.3. verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,

4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.

61312

Artikel 7:201 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Zie ook: Hoge Raad 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1131, r.o. 2.5.5.

Zie ook: Gerechtshof Den Haag 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:741, r.o. 7.2.

Zie ook: Gerechtshof Den Haag 25 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:236, r.o. 11.


Voetnoten

Artikel 7:201 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Zie ook: Hoge Raad 23 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1131, r.o. 2.5.5.

Zie ook: Gerechtshof Den Haag 14 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:741, r.o. 7.2.

Zie ook: Gerechtshof Den Haag 25 februari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:236, r.o. 11.