ECLI:NL:RBMNE:2025:3154 - Rechtbank Midden-Nederland - 2 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 11488985 \ LC EXPL 25-93
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser], te [plaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , gemachtigde: mr. G.G. Kempenaars,
tegen
1 [gedaagde sub 1] ,
wonende op een geheim adres, hierna te noemen: [gedaagde sub 1] , gemachtigde: mr. J.C. de Graaff,2. [gedaagde sub 2], in diens hoedanigheid van bewindvoerder, te [plaats 2] ,hierna te noemen: de bewindvoerder, niet verschenen, gedaagde partijen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 7 januari 2025 met producties 1-10; - de conclusie van antwoord met producties 1-4;- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
-
de mondelinge behandeling van 4 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.
2 De kern van de zaak
2.1. [eiser] stelt dat hij geld aan [gedaagde sub 1] heeft uitgeleend, in totaal meer dan € 10.000. [gedaagde sub 1] heeft dit geld niet terugbetaald en [eiser] wil dat zij dat alsnog doet. [gedaagde sub 1] is het hier niet mee eens. Zij betwist geld van [eiser] te hebben geleend. Ook voert zij aan dat zij in de periode waarin het geld zou zijn geleend onder bewind stond.
2.2. De kantonrechter zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dat oordeel is gekomen.
3 De beoordeling
[eiser] wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen tegen de bewindvoerder
3.1. Het bewind van [gedaagde sub 1] is tijdens deze procedure, per 1 maart 2025, geëindigd. Dit betekent dat de bewindvoerder geen formele procespartij meer is. [gedaagde sub 1] herwint daardoor haar procesbevoegdheid. [eiser] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen tegen de bewindvoerder.
[gedaagde sub 1] hoeft de gestelde leningen niet terug te betalen
3.2. [eiser] en [gedaagde sub 1] hebben een relatie met elkaar gehad. [eiser] stelt dat hij op verschillende momenten in 2022 en 2023 geld aan [gedaagde sub 1] heeft uitgeleend, in totaal meer dan € 10.000,-. Volgens [eiser] heeft hij met [gedaagde sub 1] afgesproken dat zij de lening zou terugbetalen. Hij wijst daarbij onder meer op documenten die door [gedaagde sub 1] zouden zijn ondertekend en op door haar verstuurde WhatsAppberichten. [eiser] vordert in deze procedure terugbetaling van dit bedrag, dat hij heeft beperkt tot € 10.000, te vermeerderen met wettelijke rente en veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten.
3.3. [gedaagde sub 1] betwist geld van [eiser] te hebben geleend. Volgens haar is nooit duidelijk gemaakt dat het geld terugbetaald moest worden.
3.4. Vast staat dat [eiser] inderdaad geldbedragen naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] heeft overgeschreven. Het antwoord op de vraag of dit leningen zijn, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. Ook als er sprake zou zijn van leningen, geldt namelijk dat [gedaagde sub 1] in de periode van 3 juni 2016 tot 1 maart 2025 aaneengesloten onder beschermingsbewind stond. Dit blijkt uit de beschikkingen in producties 1 tot en met 3 van [gedaagde sub 1] en de e-mail van de bewindvoerder in productie 4. Het bewind heeft de onderstaande gevolgen.
3.5. In artikel 1:438 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat het beheer over de onder bewind staande goederen aan de bewindvoerder toekomt, en niet aan de rechthebbende ( [gedaagde sub 1] ). In lid 2 staat dat de rechthebbende slechts met medewerking van de bewindvoerder of met een machtiging van de kantonrechter over de onder bewind staande goederen kan beschikken. Een beheers- of beschikkingshandeling die door de rechthebbende zelf wordt verricht, is ongeldig.
3.6. Volgens [gedaagde sub 1] betekent dit dat zij niet rechtsgeldig leningen kon aangaan, maar dit is niet juist. Het aangaan van een lening is namelijk geen beheers- of beschikkingshandeling met betrekking tot de onder bewind staande goederen, maar een andere rechtshandeling die tot schulden leidt. Voor zover [gedaagde sub 1] dus geldleningen is aangegaan, zijn deze rechtsgeldig.
3.7. Op een geldlening is artikel 1:440 lid 1 BW wel van toepassing. Daaruit volgt dat schulden ontstaan uit een handeling met een onderbewindgestelde ( [gedaagde sub 1] ) – waaraan de bewindvoerder geen medewerking heeft verleend of waarvoor geen machtiging van de kantonrechter is verleend – niet verhaald kunnen worden op de onder bewind staande goederen, als de schuldeiser ( [eiser] ) het bewind kende of behoorde te kennen.
3.8. Vast staat dat de gestelde geldleningen niet met medewerking van de bewindvoerder of machtiging van de kantonrechter zijn afgesloten.
3.9. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] het bewind behoorde te kennen, omdat het bewind was gepubliceerd in het openbare en gratis door iedereen te raadplegen Centraal curatele- en bewindregister. Bekendheid met het bewind mag dan worden verondersteld. Dat [eiser] niet daadwerkelijk op de hoogte was van het bewind, zoals hij stelt, is niet relevant. Hoewel het valt te begrijpen dat [eiser] tijdens zijn relatie met [gedaagde sub 1] niet de noodzaak zag om het bewindregister te raadplegen, is het bewind bedoeld om personen te beschermen die (tijdelijk) niet in staat zijn om hun eigen financiële belangen te behartigen. Die bescherming zou worden ondermijnd als schuldeisers zoals [eiser] zich toch zouden kunnen verhalen op de onder bewind gestelde goederen als zij niet op de hoogte waren van het bewind.
3.10. De conclusie is dat artikel 1:440 lid 1 BW in de weg staat aan toewijzing van de vordering tot terugbetaling van de gestelde leningen. Die vordering wordt daarom afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde rente.
Iedere partij moet de eigen proceskosten betalen
3.11. Omdat partijen ex-partners van elkaar zijn ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1. verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen tegenover de bewindvoerder;
4.2. wijst de vorderingen tegen [gedaagde sub 1] af;
4.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.
45353