Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:5942 - Rechtbank Midden-Nederland - 10 oktober 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:594210 oktober 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/4509

en

(gemachtigde: J.J. Grasmeijer)

1.  In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 28 mei 2024 waarin het Uwv heeft beslist dat eiseres over de maand maart 2024 geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) ontvangt.

2. Eiseres ontving sinds 1 februari 2024 een WW-uitkering. Zij is per 15 maart 2024 in dienst getreden bij haar nieuwe werkgever. Uit de salarisspecificatie over maart 2024 volgt dat zij een half maandsalaris ontving en een ‘Sign-on bonus’.

3. De rechtbank beoordeelt of het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres over maart 2024 geen recht op een WW-uitkering had, omdat haar inkomen over die maand meer dan 87,5% van haar WW-maandloon bedroeg. Volgens de rechtbank is dit het geval. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank zal dit doen aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

4. Het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer niet meer werkloos is, omdat hij inkomen geniet dat, na vermenigvuldiging met de factor C / D, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, meer dan 87,5% van het maandloon bedraagt. Dit staat in artikel 20, eerste lid onder c WW.

De beoordeling van de beroepsgronden van eiseres

5. Volgens eiseres heeft zij van haar nieuwe werkgever een ‘sign on’ bonus ontvangen, ter aanmoediging van het in dienst treden en ter compensatie van haar eerder genoten salaris dat bij haar vorige werkgever hoger was. De ‘sign-on’bonus is ter compensatie voor de gehele periode van haar jaarcontract.

5.1 Het Uwv voert aan dat eiseres de ‘sign on’ bonus van haar nieuwe werkgever uitbetaald heeft gekregen in maart 2024. Op het moment dat een werkgever bedragen betaalt en deze bedragen richting de belastingdienst verantwoordt als loon in het kader van de sociale verzekeringswetten, moet het Uwv deze bedragen zien als inkomsten uit arbeid en daarom verrekenen met de WW-uitkering.

5.2 De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo dat volgens haar de ontvangen ‘sign on’ bonus niet volledig met de maand maart 2024 verrekend had mogen worden, maar over 12 maanden uitgesmeerd (en dus verrekend) had moet worden.

5.3 De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) het UWV mag uitgaan van de gegevens van de polis administratie.[2] Verder volgt uit de wet dat het loon wordt geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.[3] De rechtbank overweegt dat de uitbetaalde ‘sign on’ bonus als looncomponent worden aangemerkt op grond van de wet.[4] Het gevolg hiervan is dat het gehele extra inkomen dat iemand geniet in het aangiftetijdvak in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering.[5] Volgens de rechtbank heeft het Uwv daarom terecht het uitbetaalde salaris over maart 2024 samen met de ‘sign on’ bonus in mindering gebracht op de WW-uitkering over maart 2024. Het gevolg hiervan is dat de totale inkomsten in maart 2024 hoger waren dan 87,5% van het WW-maandloon, waardoor eiseres voor deze maand geen WW-uitkering ontving. Het feit dat uit de arbeidsovereenkomst van eiseres volgt dat zij de volledige ‘sign on’ bonus moet terugbetalen als zij binnen een jaar haar dienstverband beëindigt, maakt dit niet anders. Het feit dat eiseres deze bonus zelf ziet als een maandelijkse aanvulling op haar toekomstige salaris, maakt ook niet dat het Uwv moet afwijken van de wettelijke regelgeving. De beroepsgrond slaagt niet.

6. Volgens eiseres mist zij nu een halve maand aan inkomen en leidt dit tot financiële krapte. Bovendien wist zij niet dat het Uwv op deze manier rekende. Ze mist de menselijke component in deze situatie.

6.1 Het Uwv heeft aangegeven dat zij gebonden zijn aan de wet- en regelgeving.

6.2 De rechtbank overweegt dat de WW een wet in formele zin is waarin de inkomensverrekening en eindigingsgronden voor het recht op uitkering (de artikelen 20 en 47 van de WW) dwingendrechtelijk zijn voorgeschreven. Het Uwv heeft daarom geen ruimte om in individuele gevallen van dwingendrechtelijk voorgeschreven regels af te wijken. Voor iedereen geldt dezelfde regelgeving. Dat is anders wat betreft het AIB, daarin is in artikel 4:1, elfde lid, bepaald dat het Uwv het inkomen op een andere wijze bepaalt als toepassing van artikel 4:1 van het AIB tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, is van belang dat niet elk feitelijk of ervaren nadelig resultaat als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt.[6] Volgens vaste rechtspraak van de CRvB[7] moet het begrip ‘kennelijk onredelijk resultaat’ restrictief worden uitgelegd. Het moet gaan om een situatie waarin het aanstonds duidelijk is dat de gevolgde berekeningswijze leidt tot een resultaat dat, mede gelet op de doelstelling van de wet, niet beoogd en onredelijk is.

6.3 De rechtbank overweegt verder dat het nadeel voor eiseres is dat zij over de maand maart 2024 geen recht op een WW-uitkering heeft, omdat zij deze maand een ‘sign on’ bonus heeft ontvangen. Dat is een gevolg van de systematiek die wordt gehanteerd in artikel 4:1, tiende lid, van het AIB. Dit geldt niet alleen voor eiseres, maar voor iedereen die een ‘sign on’ bonus of een andere extra looncomponent krijgt en ook recht heeft op een WW-uitkering. Dat maakt dat de situatie van eiseres niet in het bijzonder als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt. Daarnaast heeft eiseres geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd, waaruit zou kunnen blijken dat de toepassing van de gehanteerde berekeningswijze in haar specifieke geval leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres in maart 2024 naast de ‘sign on’ bonus ook een halve maand heeft gewerkt en hieruit inkomen heeft genoten. Eiseres heeft op de zitting ook aangegeven dat zij geen zwaarwegende financiële gevolgen heeft ondervonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7.  Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiseres over maart 2024 geen recht op een WW-uitkering heeft, omdat haar inkomen over die maand meer dan 87,5% van haar WW-maandloon bedroeg. Er bestaat ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:961.

Dit staat in artikel 4:1, derde lid, van de AIB.

Dit staat in artikel 16 van de Wfsv.

Dit staat in artikel 47, eerste lid, van de WW.

Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de CRvB van 16 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:922.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4012.


Voetnoten

Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:961.

Dit staat in artikel 4:1, derde lid, van de AIB.

Dit staat in artikel 16 van de Wfsv.

Dit staat in artikel 47, eerste lid, van de WW.

Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de CRvB van 16 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:922.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 14 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4012.