Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/5003

[verzoeker] V.O.F., uit [vestigingsplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Maakal),

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn verzoek tegen het besluit van 28 juni 2024 tot het opleggen van een last onder dwangsom (het dwangsombesluit). Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het dwangsombesluit.

1.1. Hij heeft het verzoek ingetrokken, omdat de minister op 5 augustus 2024 heeft bericht dat de werking van het dwangsombesluit wordt opgeschort tot twee weken nadat op het bezwaar is beslist.

1.2. De voorzieningenrechter heeft de minister in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De minister heeft hierop niet gereageerd.

1.3. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.[1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?

3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.[2]

3.1. In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.[3]

Is de minister aan het verzoek tegemoetgekomen? 4. De minister is met het verlengen van de begunstigingstermijn aan verzoeker tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen.[4] Verzoeker heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.[5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.

4.1. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de minister verlenging van de begunstigingstermijn aan het verzoek van verzoeker is tegemoetgekomen. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om de minister in de proceskosten te veroordelen toe.

Welke kosten dient de minister te vergoeden? 5. De proceskosten worden als volgt berekend. Verzoeker heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Deze gemachtigde heeft een proceshandeling verricht: het indienen van een verzoekschrift. Deze proceshandeling levert één punt op met een waarde van € 875,-. Dat betekent dat de totale proceskosten die de minister moet vergoeden € 875,- bedragen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Omdat de minister de werking van het dwangsombesluit heeft opgeschort totdat op het bezwaar is beslist, betaalt de griffier het griffierecht aan verzoeker terug.[6]

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.

Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.

Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.

Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.

Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.


Voetnoten

Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.

Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.

Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.

Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.

Dat staat in artikel 8:82, vierde lid, aanhef en onder a, van de Awb.