Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/3984

[eiser], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [verblijfplaats] , eiser

en

**de Minister van Justitie en Veiligheid, Dienst Justitiële Inrichtingen,**verweerder (gemachtigde: J.A.M. de Jong).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op eisers verzoek om een beperkt beveiligde afdeling-traject (BBA-traject).

Overwegingen

**1.**De rechtbank is kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van eisers beroep. Daarom doet zij uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom zij kennelijk onbevoegd is. Onder ‘kennelijk’ wordt verstaan dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.

2. Eiser is gedetineerde in Penitentiaire Inrichting [verblijfplaats] (PI [verblijfplaats] ).[1] Hij heeft aangevoerd dat verweerder te laat heeft gereageerd op zijn brief van 13 juni 2023 waarin eiser verzoekt om een BBA-traject te beginnen. Op 27 juli 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. Eiser verzoekt de rechtbank om de omvang van een dwangsom te bepalen en deze aan eiser toe te kennen. Ook verzoekt eiser dat de rechtbank verweerder opdraagt alsnog te beslissen op zijn verzoek.

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 Awb.

4. De hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb, waaronder de hierboven genoemde artikelen, zijn echter niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen en de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Dit volgt uit artikel 1:6, aanhef en onder a en c, van de Awb. De PI [verblijfplaats] is een dergelijke inrichting.[2]

5. De ratio van artikel 1:6 Awb is blijkens de Memorie van Toelichting te voorkomen dat het systeem van het materiële en formele strafrecht – het penitentiaire recht daaronder begrepen – te zeer zou worden doorkruist. Een vermenging van rechtssferen zou, gelet op het feit dat de strafrechtelijke regelgeving uitputtend is bedoeld, ongewenst zijn.[3]

6. Uit het hierboven uiteengezette blijkt dat de in overweging 3 genoemde artikelen inzake in beroep gaan bij de bestuursrechter niet van toepassing zijn op het al dan niet beslissen op eisers verzoek door verweerder. Daarom is de rechtbank kennelijk onbevoegd kennis te nemen van dit beroep.[4]

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Ait-Imchi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Artikel 1, aanhef en onder e., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Artikel 3, eerste lid, van de Pbw.

Zie de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020, waarin verwezen wordt naar Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 4. Vergelijk de uitspraak van Rechtbank Groningen van 12 januari 2001, ECLI:NL:RBGRO:2001:AA9923.

Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020.


Voetnoten

Artikel 1, aanhef en onder e., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Artikel 3, eerste lid, van de Pbw.

Zie de uitspraak van Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020, waarin verwezen wordt naar Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 4. Vergelijk de uitspraak van Rechtbank Groningen van 12 januari 2001, ECLI:NL:RBGRO:2001:AA9923.

Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2020.