Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/1159

1. [verzoekster sub 1] B.V. gevestigd in [vestigingsplaats] verzoekster sub 1

**2. [verzoeker sub 2] , uit [woonplaats] ,**verzoeker

**3. [verzoekster sub 3] B.V.,**gevestigd in [vestigingsplaats] , verzoekster sub 3

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij; voor verzoekster sub 3 treedt als gemachtigde tevens op: mr. L. de Vis), tezamen ook: verzoekers

(gemachtigde: mr. J. Keur).

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd in Nijmegen (MOB) Stichting Animal Rights, gevestigd in Den Haag (SAR), (gemachtigde: mr. D. Delibes-Vermeulen)

Procesverloop

1. Op 8 oktober 2020 is namens de rechtsvoorganger van verzoekster sub 1 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het bouwen en veranderen van een inrichting, te weten de varkenshouderij aan het [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de revisievergunning). De varkenshouderij wordt sinds 28 augustus 2020 gedreven door verzoekster sub 1, die daarmee als aanvrager geldt. Verzoeker is sinds deze datum de bestuurder van verzoekster sub 1.

1.1. De aanvraag van verzoekster sub 1 op grond van de Wabo[1] ziet onder meer op het bouwen en plaatsen van een mestzak, het aanleggen van een grondwal en op een revisievergunning voor het veranderen van een varkenshouderij. Verder ziet de aanvraag op het mogen houden van meer biggen en (kraam)zeugen en minder vleesvarkens en op het in werking hebben van onder meer een brijvoerinstallatie.

1.2. In het besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft het college de gevraagde revisievergunning geweigerd en de in 2006 voor de varkenshouderij verleende omgevingsvergunningen milieu en de daarop gevolgde gewijzigde vergunningen ingetrokken op grond van artikel 2.20, eerste lid van de Wabo en artikel 5.19, vierde lid, onder b van de Wabo, in samenhang met artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob).

1.3. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld[2] en gelijktijdig een verzoek om een voorlopige voorziening bij deze rechtbank ingediend. SAR en MOB hebben hierop een reactie gegeven. Het college heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat op 21 december 2023 in het beroep uitspraak zou worden gedaan. Deze datum heeft de rechtbank niet gehaald door omstandigheden die niet met deze zaak te maken hebben.

1.5. De rechtbank doet vandaag uitspraak in het beroep. De voorzieningenrechter doet daarom vandaag ook uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.

1.6. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb kan een voorlopige voorziening alleen worden verkregen hangende de bodemprocedure.

3. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het bestreden besluit wordt geschorst onder veroordeling van het college in de proceskosten en griffierechten.

4. Bij uitspraak van vandaag van de meervoudige kamer van deze rechtbank is het hiervoor vermelde door verzoekers ingestelde beroep gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Daarbij is het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de intrekking en de weigering van de vergunningen van verzoekers.

5. Gelet hierop is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

7. Gelet op de uitkomst in de bodemzaak is het verzoekschrift terecht ingediend. Verzoekers krijgen daarom een vergoeding van hun proceskosten tot een bedrag van

€ 837,-.

8. Ook moet het college het griffierecht van verzoekers vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Nu: de Omgevingswet. Op grond van het overgangsrecht, te weten de artikelen 4.3 en 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet, is op de onderhavige procedure het oude recht van toepassing.

Zaaknummer UTR 23/1160.


Voetnoten

Nu: de Omgevingswet. Op grond van het overgangsrecht, te weten de artikelen 4.3 en 4.5 van de Invoeringswet Omgevingswet, is op de onderhavige procedure het oude recht van toepassing.

Zaaknummer UTR 23/1160.