Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:3501 - Rechtbank Midden-Nederland - 29 mei 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:350129 mei 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/2096

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college (gemachtigde: mr. M. Litjens)

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] uit [plaats] (vergunninghoudster).

Inleiding

1. Op 6 november 2023 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van een beukenboom aan de [adres] in [plaats] . Verzoeker is het hier niet mee eens en heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.

2. Op 22 maart 2024 heeft verzoeker bij de rechtbank Gelderland een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend omdat de kap van de boom inmiddels gepland stond op 25 maart 2024.

3. Vergunninghoudster was niet bereid om de uitspraak van de voorzieningenrechter af te wachten. Om onomkeerbare gevolgen te voorkomen heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland het besluit van 6 november 2023 daarom met de uitspraak van 25 maart 2024 geschorst. Vervolgens heeft de rechtbank Gelderland de zaak verwezen naar deze rechtbank voor verdere behandeling.

4. Vervolgens heeft het college op 3 april 2024 een beslissing genomen op het bezwaar van verzoeker. Met deze beslissing op bezwaar heeft het college de verleende omgevingsvergunning in stand gelaten.

5. De rechtbank heeft verzoeker met de brief van 8 april 2024 in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van 3 april 2024.[1]

6. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Na kennis te hebben genomen van de stukken ziet de voorzieningenrechter aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De voorzieningenrechter doet dus uitspraak buiten zitting.

7. Er kan alleen een voorlopige voorziening worden verzocht als tegen het desbetreffende besluit ook bezwaar- of beroepsprocedure loopt.[2] Dit wordt het connexiteitsvereiste genoemd.

8. Het verzoek om een voorlopige voorziening in deze zaak is ingediend tijdens de bezwaarprocedure bij het college. Daarna is, op xxx, een beslissing genomen op het bezwaar waarin het bezwaar van verzoeker ongegrond is verklaard. De bezwaarprocedure is daarmee geëindigd.

9. Verzoeker is vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar. De beroepstermijn is inmiddels ongebruikt verstreken. Het verzoek voldoet daarom niet aan het connexiteitsvereiste. Dit betekent dat verzoeker niet (meer) de mogelijkheid heeft om de voorzieningenrechter te verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen in deze zaak. Het verzoek wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.

10. Nu de termijn voor het instellen van beroep ongebruikt is verstreken vervalt ook de schorsing van de omgevingsvergunning die de rechtbank Gelderland met de uitspraak van 25 maart 2024 heeft opgelegd.[3] Dit betekent dat vergunninghoudster gebruik mag maken van de aan haar verleende omgevingsvergunning tot het kappen van de boom.

11. Omdat het beroep van verzoeker niet-ontvankelijk is bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Deze mogelijkheid volgt uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 8:85, tweede lid, onder a, van de Awb.


Voetnoten

Deze mogelijkheid volgt uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 8:85, tweede lid, onder a, van de Awb.