Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:9357 - Rechtbank Limburg - 7 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:93577 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie en jeugd

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/341086 / FA RK 25-874

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 7 augustus 2025 op grond van artikel 29a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),

in de zaak van:

[de vader], hierna te noemen: de vader, wonend in [woonplaats 1] , advocaat: mr. V.C.C. Luijten, kantoorhoudend in Heerlen,

en:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonend in [woonplaats 2] , advocaat: mr. P.J.A. van de Laar, kantoorhoudend in Eindhoven,

De rechtbank merkt mede als belanghebbenden aan:

[de grootmoeder] , hierna te noemen: de grootmoeder, [de grootvader] , hierna te noemen: de grootvader, hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders, wonend in [woonplaats 3] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal bij deze zaak betrokken worden: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht, hierna te noemen: de raad.

Tegenwoordig zijn:

Na uitroeping van de zaak verschijnen:

Partijen lichten hun standpunten toe en reageren vervolgens op elkaars stellingen. Vervolgens doet de voorzieningenrechter op grond van artikel 29a lid 1 Rv in het bijzijn van alle partijen en [minderjarige] mondeling uitspraak, waarvan dit proces-verbaal een weergave is voor wat betreft de beslissing en de gronden van de beslissing.

1 De gronden

1.1. [minderjarige] woont al jaren bij zijn grootouders die als waren zij zijn ouders voor hem hebben gezorgd en hem hebben opgevoed. Die plek werd door zijn beide ouders geaccepteerd en [minderjarige] kreeg van zijn ouders ook de emotionele toestemming om daar te mogen wonen. Zijn vader was om de week ook een week aaneengesloten bij de grootouders en heeft steeds een belangrijke rol gespeeld in het leven van [minderjarige] . Ook de moeder heeft een belangrijke rol gespeeld en niet alleen in de tijd dat [minderjarige] om het weekend en in de vakanties bij zijn moeder was. Op de plek bij en in dat huis van zijn grootouders in [woonplaats 2] heeft [minderjarige] zich altijd thuis gevoeld en ook nu zou hij nog het liefste bij zijn grootouders blijven wonen.

1.2. Uit het onderzoek van de raad en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen, volgt dat de grootouders om gezondheidsredenen niet langer gedegen kunnen zorgen voor hun kleinzoon [minderjarige] . Helaas is gebleken dat de grootmoeder te maken kreeg met dementie klachten en dat de zorg van de grootvader voor zijn echtgenote ging toenemen. Thans is ook de zorg voor grootvader toegenomen omdat hij in april 2025 een TIA heeft gehad. Beide grootouders hebben zelf steeds meer zorg nodig. Zij kunnen niet langer mee voor de opgroeiende kleinzoon [minderjarige] blijven zorgen.

1.3. Dat betekent dat het noodzakelijk is geworden dat [minderjarige] elders gaat wonen. Elders wonen, betekent in de gegeven situatie van twee gezaghebbende ouders, bij zijn vader of bij zijn moeder. Zijn vader woont al jaren in Zeeland ( [woonplaats 1] ) en zijn moeder in Limburg (gemeente [woonplaats 2] ).

1.4. Duidelijk is geworden dat de ouders van [minderjarige] het daarover niet eens kunnen worden en dat een minnelijke regeling door de kinderrechter op de zitting niet kan worden gerealiseerd.

1.5. Dit betekent dat de kinderrechter de knoop moet doorhakken en daarbij moet bepalen bij wie [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft en, in het geval van zijn vader, of het gegeven alle feiten en omstandigheden in zijn belang is dat hij verhuisd naar zijn vader in Zeeland of dat het in zijn belang is dat hij bij zijn moeder gaat wonen.

1.6. De rechtbank betrekt bij deze beslissing en belangenafweging het volgende: [minderjarige] is bijna 16 jaar en heeft, ook in het gesprek met de kinderrechter, glashelder aangegeven dat hij bij zijn vader wil wonen als hij niet langer bij zijn grootouders kan blijven wonen. [minderjarige] wil het liefst in de buurt van zijn grootouders wonen (zodat hij ze regelmatig kan zien en bezoeken) en dezen wonen inmiddels in [woonplaats 3] .

1.7. De stem van [minderjarige] is, temeer omdat ouders het niet eens worden, van groot gewicht voor de kinderrechter; ook omdat [minderjarige] weet wat hij wil en zichtbaar de laatste jaren gegroeid is in zijn ontwikkeling, bijna 16 jaar is en dus ook serieus moet worden genomen door de kinderrechter. [minderjarige] denkt goed na over zijn leven, zijn toekomst en ziet het verhuizen naar Zeeland als een kans om opnieuw te beginnen na het vertrek bij zijn grootouders. [minderjarige] geeft verder aan dat naast grootouders en zijn vader, ook zijn broer [naam 1] , broertje [naam 2] die daar (Zeeland) nu wonen en dat die personen belangrijk zijn in zijn leven. [minderjarige] weet wat de gevolgen zijn van een verhuizing, zoals dat hij het derde jaar van school op een nieuwe (techniek-) school nog een keer moet doorlopen. Hij kent de school van het [naam 3] onderwijs in [woonplaats 3] en na een bezoek aan deze school bevalt deze hem goed. [minderjarige] moet in Zeeland nieuwe vrienden maken en is daar op bedacht en ook al mee bezig in [woonplaats 3] .

1.8. [minderjarige] wil het contact met zijn moeder behouden en weet dus ook en is ook van plan om om het weekend naar zijn moeder te reizen, al dan niet met zijn vader, want hij vindt de band met zijn moeder belangrijk. [minderjarige] wenst niet bij zijn moeder te wonen; hij heeft sinds jongs af aan nooit bij zijn moeder gewoond.

1.9. De al jaren (sedert 2022) bestaande zorgregeling van [minderjarige] met zijn moeder blijft bij een verhuizing naar Zeeland in stand en kan nog steeds worden uitgevoerd. De vader heeft toegezegd dat hij [minderjarige] zal brengen naar en ophalen bij de moeder zolang [minderjarige] nog niet alleen met het openbaar vervoer op en neer kan reizen. De kinderrechter houdt vader aan die niet vrijblijvende toezegging die hij op de zitting heeft herhaald. Indien onverhoopt mocht blijken dat de vader zich hier niet aan houdt, heeft de moeder de mogelijkheid om de vader terzake door de kinderrechter een dwangmiddel te laten opleggen; thans heeft de moeder een dergelijke maatregel niet gevraagd.

1.10. Dat het contact tussen de moeder en [naam 1] na zijn vertrek naar zijn vader naar Zeeland is verbroken, roept bij de moeder de angst op dat dat ook bij [minderjarige] kan gebeuren. Evenwel kan dat niet op zijn merites worden beoordeeld omdat de relatie moeder – [naam 1] en de ontwikkelingen daarin na zijn verhuizing niet zijn onderzocht en daar ook geen duidelijk beeld (van onder meer de oorzaak) is gekregen.

1.11. Dat de moeder [minderjarige] bij een verblijf bij vader in Zeeland door de grote afstand tot Limburg niet langer kan ondersteunen bij bepaalde bezoeken aan artsen en dergelijke is een gegeven maar niet van doorslaggevend gewicht. Verwacht mag worden dat de vader die taak op zich neemt en dat [minderjarige] of vader de moeder daarover wel informeert. Schoolgesprekken in Zeeland; daar moet de moeder ook op digitale wijze aan kunnen deelnemen mits zij dat aan de school in kwestie ook verzoekt.

1.12. Er is overleg geweest tussen de ouders in november 2024 en dat overleg heeft niet tot een door beide ouders gedragen oplossing van de situatie van [minderjarige] geleid; helaas was dat ook niet te verwachten omdat deze ouders op cruciale momenten in het leven van hun kinderen niet in staat zijn tot overeenstemming te komen en samen de belangen van elk kind leidend te laten zijn bij de te nemen beslissingen. In feite zijn de ouders niet in staat tot communicatie en overleg over hun zoon [minderjarige] ; niet te verwachten is dat dat de komende 2 jaar zal veranderen. Geen van de ouders ziet dat gebeuren, niemand zet daartoe een stap en het jarenlange patroon tussen ouders zit muurvast.

1.13. Dat de vader de afgelopen periode zonder overleg met de moeder overhaaste stappen heeft genomen en grootouders naar [woonplaats 3] heeft verhuisd en [minderjarige] in [woonplaats 3] heeft laten inschrijven, heeft niet bijgedragen aan rust en duidelijkheid voor [minderjarige] ; de vader had dit achterwege moeten laten. Temeer, omdat de vader uit eerdere juridische procedures over [naam 1] wist dat hij bij gebreke van toestemming van de moeder, niet eenzijdig ingrijpende stappen mag zetten die het leven van zijn zoon [minderjarige] veranderen. Evenwel leidt dat niet tot een andere uitkomst van de belangenafweging voor [minderjarige] , moeder en vader. Overigens is wel invoelbaar dat (los van de wijze waarop en het tempo waarin de vader heeft bewerkstelligd dat de grootouders in Zeeland zijn komen wonen) de vader, ingegeven door de zorg die vader voor zijn ouders had en zijn wens om zijn ouders meer te kunnen bijstaan en ondersteunen, zo heeft gehandeld als is gebeurd.

1.14. Er is niet gebleken dat de vader niet in staat zou zijn goed voor [minderjarige] te zorgen. Uit het onderzoek van de raad zijn alleen de zorgen die de moeder daarover heeft naar voren gekomen zonder dat deze zorgen door andere informanten worden onderschreven. De vader heeft in de weken dat hij bij zijn ouders in [woonplaats 2] verbleef mede voor [minderjarige] gezorgd en over de opvoeding en verzorging door zijn grootouders zijn in die jaren nimmer grote zorgen door de moeder op tafel gelegd bij degenen die bij [minderjarige] betrokken zijn geweest. Na de afsluiting van de ondertoezichtstelling in 2023 waren er geen grote zorgen meer over [minderjarige] en dat beeld is nadien niet veranderd. De enige zorg die er bestaat, is dat ouders niet tot elkaar komen in zijn belang. [minderjarige] ervaart juist nu daardoor al te lange tijd stress en onduidelijkheid over zijn perspectief: waar woon ik, ga ik naar school en hoe ziet mijn toekomst er de komende jaren tot en na mijn 18e jaar uit. Deze situatie moeten ouders veranderen door zo spoedig mogelijk [minderjarige] te steunen in zijn keuze; temeer nu de kinderrechter is gebleken dat zijn keuze een verantwoorde keuze is en bijdraagt aan zijn ontwikkeling naar volwassenheid.

1.15. Waar de moeder nogmaals heeft onderstreept dat het met [minderjarige] verkeerd kan lopen omdat het in Zeeland met [naam 1] , zijn oudere broer, verkeerd is gelopen, is door de vader gemotiveerd betwist. Voor de kinderrechter is verre van duidelijk wat de ontwikkeling van [naam 1] is geweest en wat en wie daarin een rol heeft gespeeld, zodat reeds daarom de angst van de moeder over wat [minderjarige] mogelijk te wachten staat, niet kan worden meegewogen.

1.16. Als de ouders het belang van goede communicatie en samenwerking zien, hetgeen zij op de zitting hebben bevestigd, dienen zij (de vader voorop) zich tot het jeugdteam van de gemeente [woonplaats 3] te wenden om daarbij op korte termijn professionele hulp te krijgen

1.17. Ouders wordt opgeroepen om zich te concentreren op verzorgings- en opvoedingssituatie in het eigen huis en niet op die van de andere ouder. De strijd over het hoofd van [minderjarige] moet worden gestaakt. [minderjarige] houdt van beide ouders en moet niet langer knel geraken tussen zijn ouders omdat dat voor hem schadelijke gevolgen kan hebben.

1.18. Met de raad acht de kinderrechter het van belang dat de hulpverlening van [minderjarige] in Zeeland wordt voortgezet (met instemming van ouders) en dat (met instemming van ouders) Visio bekijkt wat zij vanuit Zeeland voor [minderjarige] kunnen blijven betekenen.

1.19. De kinderrechter vertrouwt erop dat de moeder haar toezegging op de zitting zal nakomen namelijk dat [minderjarige] kan worden ingeschreven op de techniek school van het [naam 3] onderwijs in [woonplaats 3] zodat hij daar het komende scholjaar naar toe kan gaan.

1.20. De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat het zwaarwegende belang van [minderjarige] dat eist. Hij moet met deze beslissing direct verder met zijn leven kunnen. Zonder die uitvoerbaarheid bij voorraad en bij een hoger beroep van de moeder valt [minderjarige] tussen wal en schip en heeft hij geen zekerheid over waar hij moet wonen, naar school moet gaan en dergelijke en zou de daarmee gepaard gaande stress en onzekerheid zijn ontwikkeling ernstig kunnen schaden en ook de zorgregeling met zijn moeder ernstig onder druk kunnen zetten. Dit alles moet worden voorkomen en wordt voorkomen met deze beslissing.

2 De beslissing

De rechtbank:

2.1. bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de vader in [woonplaats 1] heeft en dat in verband daarmee de vader toestemming van de kinderrechter krijgt (in plaats van de toestemming van de moeder) voor de verhuizing van [minderjarige] naar [woonplaats 1] op het adres [adres] ;

2.2. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

2.3. wijst het meer of anders door de vader verzochte af;

2.4. wijst het verzoek van de moeder af;

2.5. compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.