ECLI:NL:RBLIM:2025:8727 - Rechtbank Limburg - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK LIMBURG
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11603196 \ CV EXPL 25-1410
Vonnis van 3 september 2025
in de zaak van
STEDIN NETBEHEER B.V., te Rotterdam, eisende partij, gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats] , gedaagde partij, in persoon procederend.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 11 maart 2025;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. Stedin is een netbeheerder in de zin van artikel 10 lid 3 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1 sub e jo. artikel 2 lid 1 van de Gaswet en beheert het elektriciteits- en gasnetwerk in, onder andere, de regio Utrecht. Zij is in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het transport van elektriciteit en gas over het elektriciteits- en gasnet en het aan- en afsluiten van afnemers op het net. Het is Stedin wettelijk niet toegestaan om zelf op te treden als leverancier van elektriciteit en/of gas.
2.2. De energieleverancier stelt Stedin op de hoogte van het afsluiten en van het eindigen van een energiecontract met een afnemer. Deze informatie-uitwisseling verloopt landelijk via het register van Energie Data Services Nederland (hierna: EDSN).
2.3. [gedaagde] heeft vanaf 1 juli 2023 de woning aan het adres [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde) gehuurd.
2.4. [gedaagde] heeft met Essent een overeenkomst gesloten met betrekking tot de levering van elektriciteit op het adres van het gehuurde, met als ingangsdatum 6 juli 2023.
2.5. In het EDSN-register is voor de elektriciteits- en gasaansluitingen in het gehuurde vanaf 7 juli 2023 een actieve levering van elektriciteit via energieleverancier Essent geregistreerd en vanaf 25 februari 2024 een actieve levering van gas via energieleverancier Budget Thuis B.V..
2.6. Stedin heeft [gedaagde] per brief van 9 juni 2024 aansprakelijk gesteld voor de kosten van elektriciteit en gas die zij in de periode van 24 juni 2023 tot 25 februari 2024 op het adres van het gehuurde heeft geleverd zonder dat sprake was van een contract tussen [gedaagde] en een energieleverancier.
2.7. Per factuur van 23 juni 2024 heeft Stedin aan [gedaagde] een bedrag van € 1.132,62 in rekening gebracht. Dit bedrag bestaat uit kosten voor het verbruik van elektriciteit, kosten voor het verbruik van gas, aansluit- en transportkosten, overheidsheffingen en btw.
2.8. [gedaagde] is niet tot betaling van deze factuur overgegaan, ook niet nadat Stedin hem diverse aanmaningen heeft doen toekomen.
3 Het geschil
3.1. Stedin vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 1.354,90, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.132,62 vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van algehele betaling en de proceskosten. Het bedrag van € 1.354,90 is als volgt opgebouwd: € 1.132,62 kosten van afgenomen gas en elektriciteit € 52,39 wettelijke rente tot 11 maart 2025 € 169,89 buitengerechtelijke incassokosten
€ 1.354,90
3.2. Stedin legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] in de periode waarin hij nog geen overeenkomst met een energieleverancier had afgesloten wel elektriciteit en gas heeft verbruikt via het net van Stedin. Stedin heeft hierdoor schade geleden omdat zij de afgenomen energie heeft moeten inkopen terwijl daar geen betaling, via een energieleverancier, tegenover stond. Stedin heeft de kosten van de verbruikte elektriciteit en het verbruikte gas per factuur van 23 juni 2024 aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] is niet tot betaling van deze factuur overgegaan, ook niet na diverse aanmaningen van Stedin, waardoor hij in verzuim is geraakt.
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van Stedin, met veroordeling van Stedin in de kosten van deze procedure. Stedin voert daartoe aan dat zijn huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde pas op 1 juli 2023 is ingegaan en dat hij dus ook pas vanaf die datum aansprakelijk kan zijn voor het energieverbruik op het betreffende adres. Hij heeft bovendien meteen bij het aangaan van de huurovereenkomst een energiecontract met Essent gesloten, aldus [gedaagde] .
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. De centrale vraag van dit geschil is of [gedaagde] als afnemer verplicht is te betalen voor de door Stedin op het adres van het gehuurde geleverde elektriciteit over de periode 24 juni 2023 tot 7 juli 2023 en voor het geleverde gas over de periode 24 juni 2023 tot 25 februari 2024.
4.2. De kantonrechter stelt voorop dat een afnemer een persoon is met een aansluiting op het net (artikel 1 lid 1 sub c van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 1 lid 1 sub o van de Gaswet). Omdat de energie-aansluiting zich over het algemeen in een woning bevindt, is de eigenaar van die woning in principe degene die een aansluiting op het net heeft. Als de eigenaar de woning echter verhuurt aan een derde, kan hij daarmee de aansluiting aan die derde ter beschikking stellen, door overeen te komen dat de huurder zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van een energiecontract. De eigenaar kan in dat geval niet langer worden aangemerkt als afnemer.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] sinds 1 juli 2023 een huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde heeft gesloten. In die huurovereenkomst is niet overeengekomen dat de verhuurder van [gedaagde] zou zorgen voor de levering van elektriciteit en gas in het gehuurde. [gedaagde] moest dus zelf een leveringsovereenkomst voor elektriciteit en gas met een energieleverancier afsluiten. [gedaagde] is vanaf de ingangsdatum van de huurovereenkomst dus zelf afnemer geworden ten aanzien van de elektriciteits- en gasaansluitingen die behoren tot het gehuurde.
4.4. De kantonrechter begrijpt dat Stedin haar vordering baseert op de ongerechtvaardigde verrijking uit artikel 6:212 BW nu zij gas en elektriciteit heeft geleverd zonder dat daarvoor betaald is. Daardoor is zij verarmd. Naast de verarming van Stedin moet sprake zijn van een verrijking van [gedaagde] . [gedaagde] heeft niet betwist dat hij sinds 1 juli 2023 ook daadwerkelijk elektriciteit en gas heeft verbruikt in het gehuurde. Daarmee is zijn verrijking naar het oordeel van de kantonrechter vast komen te staan en moet hij de schade van Stedin vergoeden.
4.5. De hoogte van de kosten van het verbruik heeft [gedaagde] evenmin betwist. Wel heeft hij aangevoerd dat hij niet aansprakelijk is voor de verbruikskosten in de periode van voor dat hij afnemer is geworden, dus van vóór 1 juli 2023. Nu Stedin niet aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] ook vóór die datum al toegang tot het gehuurde had en daar elektriciteit en gas heeft verbruikt, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] al vóór 1 juli 2023 als afnemer aansprakelijk was voor de elektriciteits- en gasaansluitingen in het gehuurde en het daarop geregistreerde verbruik.
4.6. Uit de overeenkomst die [gedaagde] met Essent heeft gesloten volgt dat hij sinds de ingangsdatum van die overeenkomst, 6 juli 2023, een overeenkomst had voor de afname van elektriciteit. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] alleen aansprakelijk kan zijn voor de kosten van de zonder energiecontract door Stedin geleverde elektriciteit van 1 tot en met 5 juli 2023. Nu geen stukken zijn overgelegd waaruit het exacte verbruik vanaf 1 juli 2023 kan worden afgeleid zal de kantonrechter de gemiddelde kosten toewijzen. De kantonrechter leidt uit de door Stedin overgelegde specificatie van de factuur van 23 juni 2024 af dat de kosten voor het verbruik van elektriciteit, de aansluitvergoeding, het vastrecht, de meterhuur, het transport, de energiebelasting en de btw, over de periode van 24 juni 2023 tot 7 juli 2023 in totaal € 13,04 bedroegen. Dat komt neer op een bedrag van gemiddeld € 1,00 per dag. Zoals hiervoor al is overwogen kan [gedaagde] alleen aansprakelijk zijn voor de kosten met betrekking tot het verbruik van elektriciteit vanaf 1 juli 2023 en daarom zal hij worden veroordeeld om de kosten van het elektriciteitsverbruik van 1 tot 6 juli 2023 te voldoen, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 5,00 (= 5 dagen x € 1,00).
4.7. Voor wat betreft de levering van gas is de situatie anders. [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij al sinds aanvang van de huurovereenkomst een overeenkomst heeft gesloten met een energieleverancier voor wat betreft het gasverbruik in het gehuurde. Uit de door Stedin overgelegde registratie uit het EDSN-register blijkt dat zo’n overeenkomst, gesloten met Budget Thuis B.V., pas sinds 25 februari 2024 is geregistreerd, hetgeen [gedaagde] niet heeft weersproken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de kosten van het zonder energiecontract door Stedin geleverde gas van 1 juli 2023 tot 25 februari 2024. Nu geen stukken zijn overgelegd waaruit het exacte verbruik vanaf 1 juli 2023 kan worden afgeleid, zal de kantonrechter de gemiddelde kosten toewijzen. De kantonrechter leidt uit de door Stedin overgelegde specificatie van de factuur van 23 juni 2024 af dat de kosten voor het verbruik van gas, de aansluitvergoeding, het vastrecht, de meterhuur, het transport, de energiebelasting en de btw, over de periode van 24 juni 2023 tot 25 februari 2024 in totaal € 1.119,58 bedroegen. Dat komt neer op een bedrag van gemiddeld € 4,56 per dag. Zoals hiervoor al is overwogen kan [gedaagde] alleen aansprakelijk zijn voor de kosten van het verbruik van elektriciteit vanaf 1 juli 2023 en daarom zal hij worden veroordeeld om de kosten met betrekking tot het gasverbruik van 1 juli 2023 tot 25 februari 2024 te voldoen, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 1.089,84 (239 dagen x € 4,56).
4.8. Gelet op het voorgaande zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.094,84 aan hoofdsom. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vervaldatum van de factuur van Stedin.
4.9. Stedin vordert tevens een vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De kantonrechter zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-integraal, maar met toepassing van de wettelijke tarieven uit het Besluit, die geacht worden redelijk te zijn. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan. Nu een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (in de zin van artikel 6:2 BW) om het toepasselijke wettelijke tarief te bepalen aan de hand van de gevorderde hoofdsom. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke kosten dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij de toegewezen hoofdsom van € 1.094,84. Dit betekent dat, in overeenstemming met de tarieven uit het Besluit, een bedrag van € 164,23 aan buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen.
4.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van Stedin worden begroot op:
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Stedin te betalen een bedrag van € 1.094,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 24 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan Stedin te betalen een bedrag van € 164,23 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 970,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025.
LC