ECLI:NL:RBLIM:2025:8342 - Rechtbank Limburg - 3 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/338540 / HA RK 25-15
Beschikking van 3 juli 2025
in de zaak van
1 VERENIGING VAN EIGENAARS MAASAPPARTEMENTEN GEBOUW A,
GELEGEN AAN HET HAVENKWARTIER TE HERTEN,
- VERENIGING VAN EIGENAARS MAASAPPARTEMENTEN GEBOUW B,
GELEGEN AAN HET HAVENKWARTIER TE HERTEN,
- VERENIGING VAN EIGENAARS MAASAPPARTEMENTEN GEBOUW D,
GELEGEN AAN HET HAVENKWARTIER TE HERTEN, allen gevestigd te Herten, verzoekende partijen, hierna samen te noemen: de VvE’s, advocaat: mr. R.T.L.J. Jongen,
tegen
[verweerder], gevestigd te Sint Odiliënberg, verwerende partij, hierna te noemen: [verweerder] , advocaat: mr. L.W.J.P.F. Einig.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift met bijlage 1 t/m 19, ter griffie ontvangen op 29 januari 2025
-
het verweerschrift met bijlage 1 t/m 4, ter griffie ontvangen op 8 april 2025
-
de pleitnota van de VvE's van 16 april 2025
-
het emailbericht van 14 mei 2025 van mr. R.T.L.J. Jongen, namens de VvE’s
-
het emailbericht van 15 mei 2025 van mr. L.W.J.P.F. Einig, namens [verweerder]
1.2. de mondelinge behandeling op 16 april 2025, waarbij zijn verschenen:
mr. L.W.J.P.F. Einig.
1.3. De beschikking is bepaald op vandaag.
2 De feiten
2.1. [verweerder] heeft het project in de jachthaven in Herten bekend als ‘Maasresidentie Roermond’ gerealiseerd. Het project bestaat uit vier appartementsgebouwen (hierna respectievelijk te noemen: “Gebouw A”, “Gebouw B”; “Gebouw C”; en “Gebouw D”) en patiowoningen.
2.2. De VvE’s zijn de opdrachtgevers in de onderliggende aanneemovereenkomsten en behartigen de belangen van de respectievelijke appartement(s)recht(en) van Gebouw A, Gebouw B en Gebouw D.
2.3. Onderhavige procedure ziet op de woonblokken A, B en D.
2.4. De gebouwen zijn respectievelijk op 30 november 2018, 11 februari 2019, en 25 februari 2019 opgeleverd.
3 Het verzoek en het verweer
3.1. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek zal bevelen. De VvE’s van de appartementsgebouwen stellen daartoe - kort samengevat - dat [verweerder] tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst, omdat volgens hen het gevelpleisterwerk ondeugdelijk is.
3.2. [verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. [verweerder] meent - kort samengevat - dat de VvE’s geen vorderingsrecht toekomt en zij daarom geen belang bij het verzoek hebben op grond van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
4 De beoordeling
4.1. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek zal bevelen.
4.2. Met ingang van 1 januari 2025 is het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aangepast als gevolg van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Voordat een zaak aanhangig is, kan een belanghebbende partij op grond van artikel 196 Rv de rechter verzoeken een of meer voorlopige bewijsverrichtingen te bevelen, waaronder een voorlopig deskundigenonderzoek. De vereisten waaraan een dergelijk verzoek moet voldoen staan in artikel 197 Rv. Een dergelijk onderzoek biedt een partij die een procedure overweegt de mogelijkheid om zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden, die met een deskundigenbericht bewezen kunnen worden. Op basis daarvan kan door deze partij dan beter worden beoordeeld of het raadzaam is de procedure te starten of voort te zetten.
4.3. Uitgangspunt volgens het tweede lid van artikel 196 Rv is dat de rechter het verzoek tot een voorlopig deskundigenonderzoek toewijst, tenzij zich een van de vijf in het tweede lid genoemde afwijzingsgronden voordoet. Tot die afwijzingsgronden behoort het geval waarin de rechter van oordeel is dat:
4.4. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van de VvE’s om een voorlopig deskundigenonderzoek in strijd met de goede procesorde en hebben de VvE’s thans onvoldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW bij toewijzing van het verzoek, zodat het moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.5. Uit het hiervoor onder hoofdstuk 1 weergegeven procedureverloop volgt dat het onderhavige verzoekschrift ter griffie van deze rechtbank is ontvangen op 29 januari 2025. Vervolgens is op 6 februari 2025 de dagvaarding in de bodemprocedure ter griffie ontvangen. De dagvaarding is op 3 februari 2025 aan [verweerder] betekend voor de rolzitting van 19 februari 2025. Ten tijde van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift stond de hoofdzaak voor conclusie van antwoord op 28 mei 2025. Vanwege het onderhavige verzoekschrift is de hoofdzaak aangehouden.
4.6. Met de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht heeft de wetgever de mogelijkheid om tijdens de hoofdprocedure om voorlopige bewijsverrichtingen te verzoeken uitgesloten, met als doel het bevorderen dat eventuele nadere verzoeken om informatie of bewijs te verkrijgen in een lopende procedure, gezamenlijk met de inhoudelijke behandeling worden beoordeeld en dat daarmee wordt voorkomen dat verschillende, elkaar doorkruisende procedures over nagenoeg hetzelfde feitencomplex ontstaan. Dat betekent dat een voorlopige bewijsverrichting kan worden verzocht voorafgaande aan een procedure. Een verzoek tot voorlopige bewijsverrichtingen kan dus niet meer tijdens een al lopende procedure worden gedaan. In die fase zijn partijen aangewezen op verzoeken aan de behandelend rechter om bewijs te mogen leveren. Deze beperking hangt samen met de gedachte dat partijen alle voor de procedure relevante informatie zo veel mogelijk voorafgaande aan de procedure verzamelen en meteen bij aanvang van de procedure aan de rechter voorleggen.
4.7. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige procedure het verzoekschrift feitelijk een klein aantal dagen eerder is ingediend dan de dagvaarding in de bodemprocedure. Formeel is er daarmee geen mogelijkheid het verzoek niet ontvankelijk te verklaren. In het zeer geringe tijdsverschil tussen het aanhangig maken van het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek en het aanhangig maken van de hoofdzaak in deze procedure ziet de rechtbank een gebrek aan doelmatig procesgedrag aan de zijde van verzoekers, terwijl voor dit procesgedrag evenmin een reden is aangevoerd zoals bijvoorbeeld de noodzaak bewijs veilig te stellen, dan wel het sauveren van een termijn. Nu de hoofdzaak al inhoudelijk wordt behandeld, ontstaat met een eventuele toewijzing van het verzochte voorlopige deskundigenonderzoek immers ook het risico op een doorkruising van de hoofdzaak terwijl de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht nu juist beoogd heeft dat bewijsverrichtingen waar mogelijk lopen via de rechter aan wie de hoofdzaak is toebedeeld.
4.8. De VvE’s hebben geen reden gesteld, noch is uit het dossier een reden gebleken om een aparte procedure (naast de hoofdzaak) te voeren. Bij de grenzen die de goede procesorde stelt, wordt ook gekeken naar de betrokken belangen van de partijen. Daartoe behoort ook het belang van de wederpartij op een doelmatige en voortvarende rechtspleging.
4.9. Het voorgaande brengt mee dat onder deze omstandigheden het verzoek tot het gelasten van een verzoek voorlopig deskundigenonderzoek hangende de hoofdzaak in strijd is met de eisen van een goede procesorde, dan wel verzoeker onvoldoende belang heeft om thans een voorlopig deskundigenonderzoek te houden. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten zal afwijzen.
4.10. De rechtbank ziet in het bovenstaande tevens aanleiding de VvE’s te veroordelen in de kosten van deze procedure. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst het verzoek af,
5.2. veroordeelt de VvE’s in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 2.120,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de VvE’s niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3. verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.V.L. Heuts en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2025.
TG