ECLI:NL:RBLIM:2025:7332 - Rechtbank Limburg - 11 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummers: C/03/342071 / JE RK 25-877 C/03/342314 / JE RK 25-951
Datum uitspraak: 11 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over verzoeken tot verlenging van ondertoezichtstelling en verlenging van machtigingen tot uithuisplaatsing
in de zaken van:
de gecertificeerde instellingWILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING &JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen: de GI, gevestigd in Amsterdam,
over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2023 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2025 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, [de vader], hierna te noemen: de vader, hierna gezamenlijk te noemen: de ouders, beiden wonend in [woonplaats 1] , advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend in Heerlen.
in de zaak betreffende [minderjarige 1] worden ook als belanghebbenden aangemerkt:
[de pleegmoeder] , hierna te noemen: de pleegmoeder, en [de pleegvader] , hierna te noemen: de pleegvader, hierna gezamenlijk te noemen: de pleegouders, beiden wonend in [woonplaats 2] ,
1 Het verloop van de procedure
1.1. Het procesverloop blijkt uit de verzoekschriften met bijlagen van de GI, ontvangen op 22 en 30 mei 2025.
1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
-
een vertegenwoordigster van de GI;
-
de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
-
de pleegvader.
1.3. De pleegmoeder is opgeroepen maar niet verschenen.
1.4. Ter mondelinge behandeling heeft de kinderrechter met toepassing van artikel 29a lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan, waarbij aan de verschenen belanghebbenden de beslissing en de belangrijkste gronden van de beslissing zijn medegedeeld. Deze beschikking vormt de volledige schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak van de kinderrechter.
2 De feiten
2.1. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een netwerkpleeggezin, zijnde de grootouders vaderszijde.
2.3. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 juli 2024 is [minderjarige 1] met ingang van die datum onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, dus tot uiterlijk 16 juli 2025.
2.4. Bij de hiervoor genoemde beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 juni 2024 is met ingang van die datum een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van zes maanden, dus tot 16 januari 2025. Daarbij is de beslissing op de resterende verzochte duur van drie maanden aangehouden tot aan de nadere mondelinge behandeling. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 januari 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin verleend voor de resterende verzochte duur van drie maanden, dus tot uiterlijk 16 april 2025.
2.5. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 april 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 16 juli 2025.
2.6. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 27 januari 2025 is het (toen nog) ongeboren kind [minderjarige 2] met ingang van die datum onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, dus tot uiterlijk 27 januari 2026. Bij dezelfde beschikking is ten aanzien van het (toen nog) ongeboren kind [minderjarige 2] met ingang van de datum van de geboorte (zijnde [geboortedatum 2] 2025), een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin verleend voor de duur van zes maanden, dus tot uiterlijk 8 augustus 2025.
3 Het verzoek
3.1. De GI verzoekt ten aanzien van [minderjarige 1] de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin te verlengen voor de duur van een jaar. Ten aanzien van [minderjarige 2] verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. Ter onderbouwing van het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] stelt de GI dat [minderjarige 1] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ernstige ontwikkelingsbedreiging is met name gelegen in het ontbreken van voldoende veiligheid in de thuissituatie van de ouders. [minderjarige 1] heeft in het bijzijn van de ouders een been- en ribbreuk opgelopen. Uit politieonderzoek is gebleken dat dit toegebracht letsel is geweest, maar niet is vastgesteld wie voor het toebrengen van dat letsel verantwoordelijk is (geweest). Het is desondanks een ingrijpende gebeurtenis voor [minderjarige 1] met blijvende gevolgen. Zolang onduidelijk is hoe het letsel destijds is ontstaan en hoe soortgelijke situaties in de toekomst kunnen worden voorkomen, kan de GI er niet van uitgaan dat [minderjarige 1] fysiek veilig is in de thuissituatie van haar ouders. De ouders ontkennen de zorgen en hebben steeds ontkend dat zij verantwoordelijk zijn geweest voor het letsel bij [minderjarige 1] . Om de veiligheid en het welzijn van [minderjarige 1] te waarborgen, is het noodzakelijk dat ouders werken aan hun persoonlijke problematiek. Dit omvat het ontwikkelen van vaardigheden om rustig en beheerst te reageren, ook in stressvolle en uitdagende situaties. Het doel is dat ouders meer evenwicht bereiken in hun eigen leven, zodat zij op een stabiele en zorgzame manier invulling kunnen geven aan hun rol als opvoeder. Daarnaast is het belangrijk dat ouders aan zichzelf werken om beslissingen te vermijden die de fysieke en sociaal-emotionele gezondheid van de kinderen kunnen schaden. Ook moeten zij leren om gemaakte afspraken na te komen, zodat er voorspelbaarheid en stabiliteit in [minderjarige 1] ’s leven ontstaat. Op dit moment vindt het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] twee keer per week gedurende vier uren plaats, volledig begeleid door ’t Prunelleke en het Axiehuis. Met [minderjarige 2] hebben de ouders twee keer per week gedurende twee uur contact begeleid door ’t Prunelleke. De moeder lijkt zich moeilijk te kunnen inleven in de belevingswereld van [minderjarige 2] . Ze ziet wat [minderjarige 2] laat zien, maar handelt daar niet vanzelfsprekend op. Wanneer [minderjarige 1] niet bij de omgang aanwezig is, blijkt de moeder iets beter te kunnen afstemmen op [minderjarige 2] . Beide ouders hebben een eigen visie over de opvoeding en zitten daardoor niet altijd op een lijn. Het lukt de ouders niet altijd om daarover goed te communiceren of begrip te tonen voor de visie van de andere ouder. De GI maakt zich zorgen over de bereidheid van de moeder om mee te werken aan geboden hulpverlening. Bij de vader zijn er verder zorgen over de emotie-regulatie. De GI heeft de ouders meermaals aangeboden om de mogelijkheden voor een opname in een gezinshuis te onderzoeken. De ouders staan hiervoor niet open. Zolang de ouders geen hulpverlening accepteren om hun draagkracht te versterken is er geen mogelijkheid tot (volledige) terug thuisplaatsing van de kinderen. De GI is van mening dat de aanvaardbare termijn voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] is verstreken. De GI heeft dan ook de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht onderzoek laten doen naar het gezag van de ouders over [minderjarige 1] . De GI heeft het afgelopen jaar onvoldoende gezien dat de ouders daadwerkelijk gemotiveerd zijn om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen. De GI heeft ter zitting in aanvulling op het voorgaande naar voren gebracht dat alsnog een gezinsopname niet mogelijk is. Het is te laat. Pleegzorg heeft de screening van het netwerkpleeggezin afgerond en de uitslag daarvan is negatief, in die zin dat het huidige pleeggezin niet de juiste plek is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dat zal met zich mee brengen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een andere plek zullen worden geplaatst.
4 Het standpunt van de belanghebbenden
4.1. De ouders voeren verweer en concluderen primair tot afwijzing van de verzoeken. Subsidiair stellen zij zich op het standpunt dat zij begrijpen dat een verlenging van de maatregelen onder de huidige omstandigheden onvermijdelijk is, maar verzoeken zij de maatregelen in duur te beperken. De ouders hebben tot op heden een zeer beperkt contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , qua duur en frequentie zoals door de GI gesteld. Meermaals hebben de ouders bij de GI te kennen gegeven dat zij meer contact met beide kinderen wensen, maar daar wordt door de GI afwijzend op gereageerd. Het Axiehuis begeleidt het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] en ’t Prunelleke begeleidt het contact tussen de ouders en [minderjarige 2] . Hoewel de ouders vinden dat zowel het contact met [minderjarige 1] als met [minderjarige 2] goed verloopt, wordt door beide bij de omgang betrokken instanties verschillend gerapporteerd. Daar waar het Axiehuis een grotendeels positief verslag uitbrengt van de omgang, is ’t Prunelleke kritischer. In deze procedure lijkt echter niet alle verslaglegging over de omgang voorhanden te zijn zodat het beeld dat naar voren komt, niet helemaal klopt met de werkelijkheid. De verslagen van het Axiehuis die alleen maar positief zijn, worden door de GI niet gebruikt. De ouders zijn van mening dat het goed gaat en dat de contacten fors uitgebreid moeten worden zodat een goed beeld kan worden gevormd over de mogelijkheden van de ouders om voor de kinderen te zorgen. Dat is onmogelijk binnen het zeer korte tijdsbestek waarin nu het contact plaatsvindt. Van de ouders wordt aan de ene kant verwacht dat zij laten zien dat zij in staat zijn om voor de kinderen te zorgen, maar aan de andere kant krijgen zij daarvoor geen eerlijke kans. Over de stelling van de GI dat de ouders niet hun medewerking hebben willen verlenen aan een gezinsopname verklaren de ouders dat dit niet helemaal juist is. De ouders erkennen dat zij in eerste instantie een gezinsopname hebben geweigerd om praktische overwegingen. De vader is immers gedurende de week weg van huis vanwege zijn werk. Een opname van de vader in een gezinshuis is dan ook niet mogelijk terwijl de vader zijn werk behoudt. De ouders hebben de GI een tegenvoorstel gedaan, namelijk dat de vader in het weekend voor de duur van vier dagen aaneensluitend bij de moeder en de kinderen aansluit in het kader van een gezinsopname, zodat hij doordeweeks kan blijven werken. Dit tegenvoorstel is door de GI niet serieus overwogen en dat betreuren de ouders. Bovendien is pas later aan de ouders verteld dat een gezinsopname in Limburg eventueel binnen de mogelijkheden ligt. De ouders hebben, anders dan de GI stelt, echt wel meegedacht aan mogelijke oplossingen.
4.2. De pleegvader verklaart, naar de kinderrechter begrijpt mede namens de pleegmoeder die op dit moment de zorg voor de kinderen draagt, tijdens de mondelinge behandeling dat hij vindt dat de ouders het goed doen. De ouders kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] goed voorzien van de basisbehoeften. Natuurlijk moeten de ouders nog dingen leren, maar dat moet iedereen. De GI is voornamelijk negatief over de ouders, terwijl er ook veel dingen goed gaan. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn twee vrolijke kinderen. Een uitbreiding van het contact tussen de ouders en de kinderen is passend. De pleegvader verklaart mede namens de pleegmoeder dat zij graag voor de kinderen zorgen, maar dat de kinderen thuis bij hun ouders horen te zijn. Verder benadrukt de pleegvader het te betreuren dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar een andere plek dan de pleegouders zullen moeten.
5 De beoordeling
Voeging
5.1. Vanwege hun verknochtheid worden de zaken op de voet van artikel 285 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gevoegd behandeld en wordt in beide zaken één beschikking gegeven.
De verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1]
5.2. Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1:255 BW, kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling telkens verlengen voor de duur van ten hoogste twaalf maanden, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts dient de verwachting gerechtvaardigd te zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
5.3. De kinderrechter is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat [minderjarige 1] nog ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] is er met name in gelegen dat er sprake is van veel onzekerheid in haar leven op dit moment en het gegeven dat zij al sinds haar eerste levensjaar niet bij haar ouders kan opgroeien. Dit is gelegen in het gegeven dat [minderjarige 1] in de thuissituatie van de ouders letsel heeft opgelopen waarvan de toedracht tot op heden niet bekend is. In dit verband stellen de ouders dat het strafrechtelijk onderzoek is afgerond en dit heeft geleid tot een sepot van de vervolging van de ouders. Daarmee blijft vooralsnog overeind staan de vraag of [minderjarige 1] veilig bij de ouders kan opgroeien en dat betekent dat zal moeten worden onderzocht of ouders die veiligheid kunnen bieden. [minderjarige 1] heeft op dit moment nog een zeer beperkt contact met de ouders waardoor de ouders slechts zeer beperkt verzorgingstaken kunnen uitvoeren. Hierdoor ontbreekt ook voldoende zicht op de kwaliteit van de opvoedvaardigheden van de ouders. Ook daarop moet zicht worden gekregen in de contacten die de ouders met [minderjarige 1] hebben. Verder weegt mee dat [minderjarige 1] en de ouders nog maar kort met elkaar in gezinsverband hebben geleefd en op dit moment nog maar beperkt contact hebben met elkaar waardoor ook moet worden gekeken naar de hechtingsrelatie tussen de ouders en [minderjarige 1] ; juist waar de eerste levensjaren daarvoor cruciaal zijn. Het is met andere woorden vooralsnog onduidelijk welke rol de ouders in het leven van [minderjarige 1] zullen gaan spelen. Deze onzekerheid in combinatie met de aspecten veiligheid, opvoedingsvaardigheden en hechtingsrelatie leidt er naar het oordeel van de kinderrechter toe dat de conclusie gerechtvaardigd is dat [minderjarige 1] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
5.4. Het verplichtend kader van de ondertoezichtstelling acht de kinderrechter nog noodzakelijk. De kinderrechter overweegt daartoe dat nog onvoldoende is gebleken dat de ouders de zorgen (h)erkennen. De ouders vinden immers dat [minderjarige 1] eigenlijk gewoon naar huis kan. Het is naar het oordeel van de kinderrechter belangrijk dat de GI betrokken blijft en regie kan voeren over nodige hulpverlening voor de ouders en [minderjarige 1] zodat zicht kan worden gekregen op de (on)mogelijkheden van ouders om voor hun dochtertje [minderjarige 1] te zorgen. Daarbij wijst de kinderrechter met klem de ouders op de noodzaak van medewerking aan volwassen hulpverlening voor beide ouders zoals het gerechtshof ’s Hertogenbosch in de beschikking van 22 mei 2025 onder 3.8. heeft overwogen en waarbij de kinderrechter zich aansluit. De ouders dienen gebruik te maken van de hulp die de GI hen kan bieden (daar moeten ze wel zelf om vragen) om de juiste hulp te krijgen die ertoe kan bijdragen dat zij een structuur in hun leven kunnen ontwikkelen en hun draagkracht en draaglast in balans kunnen krijgen; die beide punten kunnen van groot belang zijn om op verantwoorde wijze voor hun kinderen te kunnen zorgen.
5.5. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de GI vindt dat de aanvaardbare termijn (dit is de periode van onzekerheid die [minderjarige 1] kan overbruggen, over de vraag of zij bij haar ouders kan opgroeien, zonder ernstige schade op te lopen voor haar ontwikkeling) is verstreken en de raad kennelijk betrokken is in het kader van een onderzoek naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel, overweegt de kinderrechter dat zolang de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan in een eventuele procedure tot gezagsbeëindiging, niet vast staat dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Dit leidt ertoe, mede gelet op hetgeen is overwogen, dat de verwachting vooralsnog gerechtvaardigd dat de ouders binnen een gelet op de persoon en ontwikkeling van [minderjarige 1] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
5.6. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlenging, toewijzen. Wat betreft de verzochte duur van een jaar overweegt de kinderrechter dat hij deze duur zal beperken. Dit doet de kinderrechter met name vanwege proceseconomische redenen en om de belangrijkere reden dat op termijn van een half jaar moet kunnen worden onderzocht en beoordeeld door de kinderrechter wat de GI heeft gedaan en wat de ouders hebben laten zien en wat dit betekent voor de met een eventuele verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen samenhangende vragen (zie hierna de overwegingen over de uithuisplaatsing van de kinderen). De kinderrechter is bekend met de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , die tot 27 januari 2026 loopt. De kinderrechter is van oordeel dat het in het belang van het proces en ter beoordeling van de noodzaak van eventuele verlenging van de maatregelen, dat de ondertoezichtstellingen van beide kinderen gelijk lopen. Zo kunnen eventuele verdere procedures gelijk worden behandeld vanwege de nauwe samenhang en dat is in het belang van ouders, [minderjarige 1] , de GI en goede rechtspraak. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengen tot 27 januari 2026 en het meer verzochte afwijzen.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
5.7. Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.8. De kinderrechter is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat het in het belang van de verzorging en opvoeding van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de machtigingen tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin worden verlengd. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige 1] woont al enige tijd niet meer bij de ouders en [minderjarige 2] is sinds haar geboorte uit huis is geplaatst. Sinds de uithuisplaatsingen van de kinderen bij de pleegouders hebben de ouders nog maar een zeer beperkt contact gehad met de kinderen waardoor onvoldoende zicht is verkregen op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. Bovendien zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog zeer jong en zitten zij in een cruciale hechtingsfase waardoor het aannemelijk is dat de pleegouders bij wie zijn nu verblijven hun primaire hechtingsfiguren zijn geworden. Een (onmiddellijke) thuisplaatsing van beide kinderen is reeds daarom niet in hun belang. Wel is de kinderrechter van oordeel dat aan de ouders alsnog de kans moet worden geboden om te laten zien dat zij, zoals zij stellen, wel over voldoende opvoedcapaciteiten beschikken en dat beide dochtertjes veilig bij hen kunnen opgroeien. De GI neemt in dit verband het standpunt in dat een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en/of [minderjarige 2] niet mogelijk is zolang er geen duidelijkheid komt over hoe [minderjarige 1] het letsel in de thuissituatie bij de ouders heeft opgelopen en dat bovendien de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1] is verstreken. Allereerst benadrukt de kinderrechter dat het niet uit te sluiten is dat mogelijk nooit duidelijk zal worden wat precies is voorgevallen dat heeft geleid tot het letsel bij [minderjarige 1] ; die situatie mag er niet toe leiden dat de ouders geen enkele kans meer wordt geboden om te laten zien dat zij hun dochtertjes zelf kunnen opvoeden en verzorgen. Wat betreft de aanvaardbare termijn verwijst de kinderrechter naar hetgeen daarover hierboven is overwogen en geoordeeld. Voor zover de GI stelt dat de ouders zich niet meewerkend hebben opgesteld in het onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de ouders in de vorm van een gezinsopname van beide ouders en beide kinderen, hebben de ouders dit naar het oordeel van de kinderrechter gemotiveerd betwist. Hoewel zij erkennen dat zij daarvoor eerst niet openstonden, hebben zij ter zitting onbetwist verklaard dat zij op een later moment aan de GI een tegenvoorstel hebben gedaan, dat de GI heeft afgewezen. Het tegenvoorstel van de ouders houdt in dat de moeder met beide kinderen zal verblijven in een gezinsopname-huis waarbij de vader in het weekend gedurende vier aaneengesloten dagen zal aansluiten. Aldus kunnen de ouders hun woning blijven behouden omdat de vader ook zijn werk en inkomen kan behouden; bij een volledige deelname van de vader aan een 24/7 opname zou vader zowel zijn werk als de woning verliezen; daaraan meewerken kan in redelijkheid niet van de ouders worden verwacht. De kinderrechter heeft de GI daarom meegegeven dit tegenvoorstel van de ouders alsnog in overweging te nemen nu de daarvoor achterliggende redenen van de ouders begrijpelijk zijn. Bovendien wordt bij deze constructie zoveel mogelijk de werkelijkheid benaderd van de situatie dat ouders voor de kinderen zorgen omdat ook dan vader een deel van de week wegens zijn werk aan die zorg niet kan bijdragen. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat hij ook begrijpt dat de GI gebonden is aan voorwaarden/regels die gelden bij een gezinsopname maar dat maatwerk, gelet op de op het spel staande belangen van de ouders en de kindjes, geboden is. Los hiervan dienen alle betrokkenen zich ervoor in te spannen dat de contacten met de kinderen worden uitgebreid, indien dit in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Te meer nu het Axiehuis kennelijk positief rapporteert over de contacten tussen de ouders en [minderjarige 1] . Alleen bij een uitgebreider contact waarbij de ouders ook (meer) verzorgingstaken zullen moeten uitvoeren, kan een goed beeld worden verkregen over de opvoedcapaciteiten van de ouders. Indien de ouders het daarover met de GI niet eens worden (het is immers de GI die daarover de regie heeft in het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) dient de GI een gemotiveerde schriftelijke aanwijzing over de beperking van de contacten te nemen en is het de verantwoordelijkheid van de ouders om met hun advocaat gebruik te maken van mogelijke rechtsmiddelen in dat verband. Daarbij kan ook worden onderzocht of de mogelijkheid van begeleide omgang middels cameratoezicht tot de mogelijkheden behoort en op enig moment kan worden ingezet.
5.9. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI om de machtigingen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, zijnde de grootouders vaderszijde, te verlengen, toewijzen. Voor [minderjarige 2] geldt dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd voor de duur zoals verzocht, namelijk de duur van de voor haar geldende ondertoezichtstelling. Wat betreft [minderjarige 1] overweegt de kinderrechter dat deze wordt verlengd voor de duur van de in deze beschikking verlengde ondertoezichtstelling, namelijk tot 27 januari 2026 en dat het meer verzochte zal worden afgewezen.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , met ingang van 16 juli 2025 tot uiterlijk 27 januari 2026;
6.2. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, zijnde de grootouders vaderszijde, met ingang van 16 juli 2025 voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 27 januari 2026;
6.3. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin, zijnde de grootouders vaderszijde, met ingang van 8 augustus 2025 voor de duur van voor de ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 27 januari 2026;
6.4. verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5. wijst het meer of anders verzochte af.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: