ECLI:NL:RBGEL:2025:8266 - Rechtbank Gelderland - 22 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.096399-25 Datum uitspraak : 22 september 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1946 in [geboorteplaats] , wonende aan [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Telefoonweg, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij ter plaatse bekend is, - niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Telefoonweg) en/of naar het verkeer op de direct voor hem gelegen voetgangersoversteekplaats en/of - in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij genoemde weg en/of voornoemde voetgangersoversteekplaats kon overzien en waarover deze vrij waren en/of - in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, zonder te stoppen en/of te remmen, de op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers niet voor heeft laten gaan en/of - (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers, ten gevolge waarvan die voetgangers ten val zijn gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Telefoonweg, terwijl hij ter plaatse bekend is, - niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Telefoonweg) en/of naar het verkeer op de direct voor hem gelegen voetgangersoversteekplaats en/of - in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij genoemde weg en/of voornoemde voetgangersoversteekplaats kon overzien en waarover deze vrij waren en/of - in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, zonder te stoppen en/of te remmen, de op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers niet voor heeft laten gaan en/of - (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers, ten gevolge waarvan die voetgangers ten val zijn gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Ede als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Telefoonweg, voetgangers, die op een voetgangersoversteekplaats overstaken of die kennelijk op het punt stond over te steken, niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op vrijdag 22 november 2024, omstreeks 19:08 uur, reed verdachte met zijn personenauto vanaf de parkeerplaats aan het Kuiperplein over de Telefoonweg in de richting van de Molenstraat te Ede. De heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] staken op dat moment de voetgangersoversteekplaats op de Telefoonweg ter hoogte van fietsenwinkel [fietsenwinkel] over. Verdachte liet hen niet voorgaan en er ontstond een aanrijding.
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, waarbij bewezen kan worden dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden. Het letsel van mevrouw [slachtoffer 1] is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het enige dat verdachte kan worden verweten is dat hij beide slachtoffers niet tijdig heeft opgemerkt. Verdachte heeft echter geen aanvullende verkeersfout gemaakt, waardoor niet kan worden geoordeeld dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Gelet op alle omstandigheden dient verdachte volgens de raadsvrouw ook te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW. Uit vaste rechtspraak volgt dat het bij de beoordeling hiervan gaat om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst van die gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
Op het moment van het verkeersongeval was het donker (nacht als bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990). Het was bewolkt en droog weer. Het wegdek was nat. De verkeerstekens op het wegdek waren zichtbaar voor de betrokken weggebruikers en het zicht op de verkeersborden werd niet gehinderd door vaste obstakels in de omgeving. Op bewakingscamera’s is te zien dat de auto van verdachte de plaats van het ongeval naderde met een duidelijk lagere snelheid dan het overige passerende verkeer. Niet is te zien dat op het moment dat verdachte met zijn auto de voetgangersoversteekplaats over reed en tot stilstand kwam remlichten in werking traden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het hem niet is opgevallen dat de slachtoffers overstaken. Tijdens het ongeval was het donker en was het vochtig weer. Hij had niet gedronken en reed zo’n 25 km/uur. Hij kende de weg want hij reed daar vaker. Ook wist hij dat daar voetgangersoversteekplaatsen waren en dat er een verkeersbord was geplaatst.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte een verkeersfout heeft gemaakt, te weten dat hij tijdens het naderen van de voetgangersoversteekplaats geen voorrang heeft verleend aan de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] . Verdachte heeft hen niet opgemerkt en toen zij de weg overstaken was hij niet meer in staat zijn auto tijdig tot stilstand te brengen. Verdachte had de voetgangers voorrang moeten verlenen en door dat niet te doen heeft hij een verkeersovertreding begaan.
Uit de enkele omstandigheid dat verdachte deze voetgangers niet heeft gezien, hoewel deze wel voor hem waarneembaar moeten zijn geweest en verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, kan echter nog niet volgen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor is nodig dat ten minste sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam handelen. Handelen dat slechts als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is dus onvoldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen. De rechtbank is evenwel niet gebleken van andere relevante verwijtbare gedragingen van de zijde van verdachte. Zo staat vast dat verdachte niet onder invloed was van alcohol en dat hij niet te hard heeft gereden. Ook is niet gebleken dat hij door iets of iemand werd afgeleid. Hoewel de gevolgen voor de slachtoffers ernstig en ingrijpend zijn, acht de rechtbank de enkele verkeersovertreding van verdachte in de gegeven omstandigheden naar haar aard en ernst op zichzelf onvoldoende om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW, zoals subsidiair ten laste gelegd. Ten tijde van het ongeval was het donker en het wegdek was nat. Verdachte was ter plaatse bekend en wist dat daar een voetgangersoversteekplaats was. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte vanwege deze omstandigheden juist extra alert moeten zijn en meer voorzichtigheid moeten betrachten bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats waar de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] de weg overstaken. Het gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt; doordat verdachte de heer [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] niet heeft opgemerkt heeft hij hen aangereden, ten gevolge waarvan zij letsel hebben opgelopen.
3 De bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Telefoonweg, terwijl hij ter plaatse bekend is, - niet of in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken naar het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (de Telefoonweg) en/of naar het verkeer op de direct voor hem gelegen voetgangersoversteekplaats en/of- in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij genoemde weg en/of voornoemde voetgangersoversteekplaats kon overzien en waarover deze vrij waren en/of- in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van voormeld reglement, zonder te stoppen en/of te remmen, de op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers niet voor heeft laten gaan en/of- (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de op die voetgangersoversteekplaats bevindende voetgangers, ten gevolge waarvan die voetgangers ten val zijn gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
5 De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
7 De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden.
Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft bepleit om te volstaan met een voorwaardelijke werkstraf. Tegen de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid bestaat geen bezwaar, nu verdachte inmiddels zijn rijbewijs vrijwillig bij de gemeente heeft ingeleverd.
De beoordeling door de rechtbank De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg door niet of in ieder geval onvoldoende op te letten in het verkeer. Bij het naderen van een voetgangersoversteekplaats heeft hij twee voetgangers, die daar overstaken, niet gezien en heeft hij hen geen voorrang verleend, waardoor een aanrijding ontstond. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook die van de overige verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Dit valt verdachte te verwijten. Uit een schriftelijke slachtofferverklaring van 11 juli 2025 blijkt dat het verkeersongeval voor beide slachtoffers een grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op hun leven.
Het is de rechtbank echter ook duidelijk dat het hele gebeuren een grote impact heeft gehad op verdachte. Hij heeft dit ongeval ook niet gewild. Voorts blijkt uit de justitiële documentatie van 10 juli 2025 dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
De straf wordt vooral bepaald door de mate van schuld die verdachte draagt aan het ontstaan van het ongeval en de mate waarin hij al dan niet verwijtbaar heeft gehandeld. De rechtbank komt dan ook tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW. Daarbij let de rechtbank op wat doorgaans in min of meer gelijksoortige zaken wordt opgelegd.
Alles overziend vindt de rechtbank dat in dit geval oplegging van een geldboete voldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de persoon van verdachte. Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 750,00. Voor het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid ziet de rechtbank geen aanleiding, ook gelet op het feit dat verdachte zijn rijbewijs inmiddels vrijwillig heeft ingeleverd.
9 De toegepaste wettelijke bepalingen
De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
-
23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht;
-
5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
10 De beslissing
De rechtbank:
spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op een geldboete van € 750,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijftien (15) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M.H. Pennings, voorzitter, mr. Y.H.M. Marijs en mr. J.L. Wesstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 september 2025.
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024550267, gesloten op 29 maart 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 12, proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] , p. 48.
Geneeskundige verklaring, p. 118.
Geneeskundige verklaring, p. 121.
Proces-verbaal FO Verkeer, p. 27.
Proces-verbaal FO Verkeer, p. 28-29 en 34-35.
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2025.