Uitspraak inhoud

Team Insolventie

verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode

rekestnummer: 452297 FT RK 25/523

uitspraakdatum: 3 juli 2025

beschikking op de ingekomen verzoekschrift met bijlagen van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [verzoekster] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , advocaat: mr. B.P.J.M.L. Vliexs, kantoorhoudende te Nijmegen, hierna te noemen: [verzoekster] .

1 De procedure

1.1. [verzoekster] heeft op 22 april 2025 ter griffie van deze rechtbank een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) gedeponeerd.

1.2. Op 28 mei 2025 heeft [verzoekster] een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot het afkondigen van een afkoelingsperiode voor een periode van twee maanden.

1.3. Het verzoek is op 23 juni 2025 middels een videoverbinding behandeld. Namens [verzoekster] is [bestuurder] verschenen, vergezeld van [naam 1] , werkzaam bij [financiële dienstverleningsonderneming] B.V., en mr. B.P.J.M.L Vliexs, voornoemd. Namens de curator van [schuldeiser] B.V. (hierna: [schuldeiser] ) is verschenen mr. [naam 2] .

1.4. Voorafgaand aan de zitting heeft de curator van [schuldeiser] een zienswijze met bijlagen overgelegd.

1.5. [verzoekster] heeft voorafgaand aan de zitting nadere stukken overgelegd, namelijk een balans en winst- en verliesrekening per 1 juni 2025, een jaarrekening 2023 en een liquiditeitsprognose juli – oktober 2025.

1.6. De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak vastgesteld op 8 juli 2025 of zoveel eerder als mogelijk is.

2 Het verzoek en de onderbouwing daarvan

Achtergrond

2.1. [verzoekster] is een beleggingsmaatschappij die zich bezighoudt met de verkrijging, de vervreemding, het beheer en de verhuur van onroerend goed. [verzoekster] is sinds eind 2022 eigenaresse van tien appartementen in [vestigingsplaats] . Deze appartementen zijn tot op heden nog niet geheel afgebouwd. [verzoekster] had de intentie om de appartementen na het afbouwen daarvan, te verhuren en daarmee inkomsten te genereren.

2.2. [schuldeiser] is door [verzoekster] ingeschakeld om voornoemde appartementen af te bouwen en is hiermee begin 2023 gestart. Op enig moment is een geschil ontstaan tussen [verzoekster] en [schuldeiser] als gevolg waarvan [verzoekster] haar betalingsverplichting heeft opgeschort en [schuldeiser] een retentierecht is gaan uitoefenen op de appartementen van [verzoekster] . Bij vonnis van 25 oktober 2024 van de Raad van Arbitrage is [verzoekster] , onder meer, veroordeeld om een bedrag van € 293.674,32 aan [schuldeiser] te betalen. [verzoekster] is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Dit hoger beroep heeft tot op heden nog niet gediend.

2.3. De schuldenlast van [verzoekster] bestaat, naast de vordering van [schuldeiser] , voor een groot deel uit rentekosten en aflossingen die [verzoekster] verschuldigd is aan haar financiers, voornamelijk hypotheekhouders. [hypotheekhouder] (hierna: [hypotheekhouder] ) is als hypotheekhouder als hoogste gerangschikt.

Het verzoek

2.4. [verzoekster] verzoekt de rechtbank om tot het afkondigen van een afkoelingsperiode over te gaan. In het verzoekschrift en ter zitting heeft [verzoekster] aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat zij momenteel in een toestand verkeert waarin het, zonder herstructurering, redelijkerwijs aannemelijk is dat zij insolvent zal raken. [verzoekster] is voor het genereren van inkomsten momenteel afhankelijk van de afbouw en vervolgens verkoop en/of verhuur van de tien appartementen in [vestigingsplaats] . Als gevolg van het slepende conflict met [schuldeiser] en het door [schuldeiser] uitgeoefende retentierecht zijn deze appartementen tot op heden niet afgebouwd waardoor [verzoekster] niet tot verkoop en/of verhuur kan overgaan en hierdoor geen inkomsten genereert. Daarom kan [verzoekster] niet aan haar aflossingsverplichtingen richting de hypotheekhouders voldoen. De hoogste gerangschikte hypotheekhouder, [hypotheekhouder] , heeft, aldus [verzoekster] , aangekondigd de executie van de appartementen - waarop het retentierecht van [schuldeiser] rust en waarop [schuldeiser] executoriaal beslag heeft gelegd - te willen overnemen ex artikel 509 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.5. Volgens [verzoekster] is een afkoelingsperiode van twee maanden noodzakelijk om de door haar gedreven onderneming voort te kunnen zetten ter voorbereiding van, en onderhandeling over een akkoord. De appartementen worden in die periode afgebouwd door een derde en verkoop- en verhuurklaar gemaakt. Voor deze kosten is een financiering beschikbaar. Een akkoord waarbij alle crediteuren tot 100% worden voldaan, kan worden aangeboden na verkoop van zes van de tien appartementen, aldus [verzoekster] . Bovendien heeft [hypotheekhouder] toegezegd dat bij een geslaagd WHOA-traject, zij bereid is om nadien aanvullende financieringen te verstrekken ter versterking van de financiële positie van [verzoekster] . Ter onderbouwing heeft [verzoekster] gewezen op de door haar in het geding gebrachte financiële stukken.

3 Zienswijze

3.1. [schuldeiser] is bij vonnis van deze rechtbank op [datum] failliet verklaard en zij heeft bij monde van haar curator in haar zienswijze gesteld dat de houding van [verzoekster] in het conflict tussen beide partijen uiteindelijk een belangrijke oorzaak is geweest van dit faillissement. Daarnaast heeft [schuldeiser] – kort samengevat - over het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode aangevoerd dat het verzoek zeer summier is en onvoldoende onderbouwd. Zo heeft [verzoekster] onvoldoende aangetoond dat zij verkeert in de zogenoemde ‘WHOA-toestand’. Naar het vermoeden van [schuldeiser] is eerder sprake van een situatie van insolventie nu [verzoekster] niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichting die voortvloeit uit het vonnis van de Raad van Arbitrage van 25 oktober 2024. Verder heeft [schuldeiser] gewezen op de, naar haar mening, ondoorzichtige financiële situatie van [verzoekster] en het ontbreken van gedeponeerde jaarrekeningen in de jaren 2020 tot en met 2024. Voorts heeft [schuldeiser] aangevoerd dat het door [verzoekster] overgelegde crediteurenoverzicht onjuiste informatie bevat, onder meer over de hoogte van de vordering van [schuldeiser] . Deze is voor een te laag bedrag daarin opgenomen. Ook heeft [schuldeiser] verklaard dat de curator zich niet neerlegt bij ontbinding van de aannemingsovereenkomst met [verzoekster] . De curator onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de appartementen alsnog af te (laten) bouwen. Tot slot heeft [schuldeiser] gewezen op haar positie als retentor en haar voorrang op de verkoop- en/of executieopbrengst van de appartementen van [verzoekster] .

4 De beoordeling

Eerste verzoek

4.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderhavige verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode het eerste verzoek is dat door [verzoekster] aan de rechtbank wordt voorgelegd na het deponeren van de startverklaring. Dat betekent dat de rechtbank nu moet vaststellen welk soort akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw door [verzoekster] is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of aan haar de rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomt om van de verzoeken kennis te nemen.

4.2. Volgens de gedeponeerde startverklaring kiest [verzoekster] voor een besloten akkoordprocedure.

Rechtsmacht

4.3. De rechtbank is gelet op het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw jo artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) jo artikel 1:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) bevoegd deze procedure te openen, nu [verzoekster] in Nederland is gevestigd. De rechtbank Gelderland is relatief bevoegd. De besloten akkoordprocedure en de bevoegdheid van de rechtbank liggen hiermee voor de volledige duur van de akkoordprocedure vast.

Startverklaring en ontvankelijkheid

4.4. [verzoekster] heeft op 22 april 2025 een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd ter griffie van deze rechtbank en [verzoekster] kan dan ook worden ontvangen in haar verzoek.

4.5. Het onderhavige verzoek is gebaseerd op de tweede afdeling van titel IV van de Faillissementswet (Homologatie van een onderhands akkoord, artikel 369 e.v. Fw).

De verdere beoordeling

4.6. Het verzoek van [verzoekster] tot het afkondigen van een afkoelingsperiode is gebaseerd op de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Daarom moet redelijkerwijs aannemelijk zijn dat [verzoekster] in de toestand verkeert waarin zij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden. Bij de beoordeling of sprake is van deze zogenoemde ‘WHOA-toestand’ zijn twee facetten van belang, namelijk dat (1) [verzoekster] nog in staat is om aan haar lopende verplichtingen te voldoen, maar dat (2) geen realistisch vooruitzicht bestaat dat een toekomstige insolventie kan worden afgewend als haar schulden niet worden geherstructureerd. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze WHOA-toestand zich hier voordoet. Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode moet daarom worden afgewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

4.7. [verzoekster] heeft een liquiditeitsprognose in het geding gebracht over de periode juli tot en met september 2025 en aan de hand daarvan heeft zij betoogd dat zij gedurende een afkoelingsperiode in staat is om aan haar lopende verplichtingen te voldoen. Uit deze liquiditeitsprognose en de toelichting daarop van [verzoekster] ter zitting blijkt dat de maandelijkse uitgaven, die met name bestaan uit aflossingen aan haar financiers, gedekt zijn door de verkoop van een aantal appartementen van [verzoekster] . Per maand, zo begrijpt de rechtbank, wordt één appartement verkocht. Naast de betrokken financiers is in de liquiditeitsprognose ook rekening gehouden met de vordering van [schuldeiser] . Hierop wordt maandelijks een bedrag van € 27.500,- afgelost. De rechtbank overweegt dat, gelet op de positie van [schuldeiser] , deze liquiditeitsprognose echter op drijfzand is gebouwd. Het nakomen van haar lopende verplichtingen heeft [verzoekster] immers afhankelijk gesteld van de verkoop van een deel van haar appartementen. Nog daargelaten dat er geen consensus is tussen [verzoekster] en [schuldeiser] over de hoogte van de vordering van [schuldeiser] , het in termijnen betalen daarvan en de afwikkeling van de aanneemovereenkomst, kan [verzoekster] gedurende een af te kondigen afkoelingsperiode niet overgaan tot verkoop van de appartementen zonder daarbij rekening te houden met het retentierecht van [schuldeiser] . Een afkoelingsperiode heeft weliswaar tot gevolg dat [schuldeiser] (en [hypotheekhouder] ) de executie van de appartementen niet kan vervolgen, het retentierecht blijft wel op deze appartementen rusten. Omdat de verkoopopbrengst als eerste [schuldeiser] als retentor toekomt, kan [verzoekster] niet overgaan tot verkoop van de appartementen ter dekking van haar maandelijkse kosten zonder dat zij met [schuldeiser] tot een vergelijk komt. [schuldeiser] biedt hiertoe, zo blijkt uit haar zienswijze, weinig tot geen ruimte. Deze patstelling heeft als gevolg dat [verzoekster] haar liquiditeitsprognose (bij voorbaat) niet kan nakomen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom van een situatie waarin [verzoekster] nog in staat is om aan haar lopende verplichtingen te voldoen, niet gebleken.

4.8. Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat [verzoekster] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WHOA-toestand van toepassing is, is er geen ruimte voor toewijzing van het door haar ingediende verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5 De beslissing

De rechtbank:

  • wijst het verzoek af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Steverink, voorzitter, mr. M.D.E. Leppens en mr. M. Aukema, rechters, en in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken door mr. J.H. Steverink op 3 juli 2025.