Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Zutphen

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/1246

in de zaak tussen

**[eiser] (eiser) uit [plaats 1]en[eiseres] B.V. (eiseres),**bewindvoerder van [eiser], te [plaats 2], (gemachtigde: [gemachtigde 1]),

en

(gemachtigde: [gemachtigde 2]).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag tot toekenning van bijzondere bijstand door het college aan eisers voor de bewindvoerders- en mentorschapskosten en de (eenmalige) forfaitaire vergoeding in verband met de verhuizing van eiser. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de aanvraag mocht afwijzen. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

  1. Het college heeft met het besluit van 8 november 2023 de aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres (voor wie [persoon A] is verschenen), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college deelgenomen. Eiser was niet bij de zitting aanwezig. Het onderzoek is op de zitting gesloten.

2.3. Op 8 juli 2025 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en besloten om de zaak te verwijzen naar een meervoudige kamer.[1] Partijen hebben toestemming gegeven om af te zien van een tweede zitting. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 juli 2025 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Omdat het vermogen van eiser onder bewind is gesteld en een mentor is aangesteld, is de rechtbank van oordeel dat eiser onbekwaam is om in rechte te staan, zoals bedoeld in artikel 8:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat eiser desondanks in staat moeten worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen, zoals bedoeld in het tweede lid, is de rechtbank niet gebleken. Het beroep van eiser zal om die reden dan ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. De rechtbank stelt vast dat het navolgende tussen partijen niet in geschil is.

4.1. Bij beschikking van 27 september 2013 van de kantonrechter is eiseres benoemd tot bewindvoerder van eiser. Eiseres is bij beschikking van 6 januari 2016 van de kantonrechter ook benoemd tot mentor van eiser. Eiser is maandelijks bewindvoerders- en mentorschapskosten verschuldigd aan eiseres.

4.2. Eiser ontvangt een Wajong-uitkering. Eiser woont sinds oktober 2023 in een instelling te [plaats 1]. Daarvoor is maandelijks een eigen bijdrage aan het CAK[2] verschuldigd.

4.3. Op 5 oktober 2023 heeft eiseres voor eiser een aanvraag voor bijzondere bijstand voor periodieke kosten van bewindvoering en mentorschap en voor een eenmalige forfaitaire vergoeding in verband met de verhuizing van eiser naar de gemeente Harderwijk ingediend bij het college.

4.4. Bij besluit van 8 november 2023 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van eiser hoger is dan 150% van de voor hem geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.[3]

4.5. In het bestreden besluit is het college gebleven bij de afwijzing van de aanvraag. Het inkomen van eiser overstijgt de door het college gehanteerde inkomensgrens (150% van de toepasselijke bijstandsnorm). Het gevoerde beleid om in dat geval aan eisers geen bijzondere bijstand voor de periodieke bewindvoerders- en mentorschapskosten toe te kennen is niet onredelijk. Ook de eenmalige verhuiskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat eisers daarover financiële afspraken kunnen maken, zoals gespreide betaling.

Standpunt van eiseres

  1. Volgens eiseres betrekt het college op grond van zijn beleid ten onrechte het hele inkomen van eiser bij de vaststelling van de draagkracht. Het college wijkt hiermee af van het bepaalde in van artikel 31 van de Participatiewet (Pw) over wat tot de middelen moet worden gerekend. Artikel 4.2.2, derde lid, van de beleidsregels Participatiewet Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2023 (hierna: de beleidsregels) is dan ook in strijd met de hogere regelgeving en moet om die reden onverbindend worden verklaard.

Toetsingskader

  1. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld moet worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.[4]

Draagkrachtberekening

  1. Het geding spitst zich toe op de laatste vraag uit het toetsingskader, namelijk of betrokkene de gevraagde bewindvoerders- en mentorschapskosten kan voldoen uit zijn inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de (voor hem geldende) bijstandsnorm.

7.1. De rechtbank stelt voorop dat het college bij de toepassing van artikel 35, eerste lid van de Pw beleidsvrijheid heeft om te bepalen welk deel van de middelen van de belanghebbende bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking worden genomen.

7.2. Als meest verstrekkende beroepsgrond heeft eiseres aangevoerd dat de kosten van bewindvoering en mentorschap in mindering moeten worden gebracht op het inkomen dat wordt betrokken bij de draagkrachtberekening. Daartoe heeft zij aangevoerd dat eiser door die kosten feitelijk niet zijn gehele inkomen kan aanwenden. Ter onderbouwing van haar betoog heeft eiseres aangevoerd dat de kosten voor het uitvoeren van bewind en mentorschap zijn aan te merken als verplichte inhoudingen als bedoeld in artikel 31, derde lid, onder d, van de Pw. Omdat eiser[5] op grond van een beschikking van de kantonrechter onder bewind staat, en een mentor voor hem is aangesteld, is eiser gehouden de door de wetgever in artikel 447 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 1:447 van het BW) verplicht gestelde bijdrage aan eiseres te voldoen. De hoogte daarvan wordt (jaarlijks) door de Minister vastgesteld.[6] Verder heeft eiseres aangevoerd dat deze inhoudingen vergelijkbaar zijn met de verplichte eigen bijdrage die eiser op grond van de Wet langdurige zorg aan het CAK verschuldigd is. Deze situatie is vergelijkbaar met die van een beslag, wat volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient te leiden tot een lagere vaststelling van de draagkracht.

7.3. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat als volgt toe.

7.3.1. Artikel 31, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bepaalt dat tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Uit artikel 31, derde lid, aanhef en onder d, van de Pw volgt dat de middelen in aanmerking worden genomen tot het bedrag dat resteert na aftrek van (d) andere ten laste van de belanghebbende komende verplichte inhoudingen.

7.3.2. Uit de (lange voor)geschiedenis van (thans) artikel 31 van de Pw volgt dat de wetgever steeds voor ogen heeft gehad dat voor de beoordeling van de bijstandsbehoevendheid dient te worden uitgegaan van de feitelijk besteedbare middelen.[7] De middelen worden allereerst in aanmerking genomen na aftrek van de daarover verschuldigde belasting en premies. Het karakter van de bijstand als laatste bestaansvoorziening brengt mee dat het op het moment van bijstandsverlening feitelijk aanwezige netto-inkomen het uitgangspunt vormt voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand. Met de invoering van de Pw is hierin geen verandering beoogd.

7.3.3. Anders dan eiseres stelt, is in het geval van het betalen van de bewindvoerders- en mentorschapskosten geen sprake van een verplichte inhouding in vorenbedoelde zin. Eiseres is op grond van het bepaalde in artikel 1:447 van het BW verplicht tot betaling van de bewindvoerders- en mentorschapskosten. In zoverre hebben deze kosten een verplicht karakter zodra een bewind of mentorschap is opgelegd. Zonder afbreuk te willen doen aan de noodzaak die er ten aanzien van eiser bestaat voor bewind en mentorschap overweegt de rechtbank dat hier geen sprake is van een wettelijke verplichting waaruit van rechtswege kosten voortvloeien. Evenmin is er sprake van een dwingendrechtelijke bepaling die bewind en mentorschap in het geval van eiser verplicht stelt. Artikel 1:431, eerste lid, van het BW bepaalt expliciet dat de kantonrechter een bewind __kan__instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.[8] Nu die wettelijke verplichting ontbreekt, kan niet worden gesteld dat de bewindvoerders- en mentorschapskosten moeten worden aangemerkt als ‘andere ten laste van de belanghebbende komende verplichtingen’.

7.3.4. Voor haar oordeel dat de inhouding moet voortvloeien uit een wettelijke verplichting daartoe zonder dat een betrokkene invloed kan uitoefenen op de vraag of hij die uit de wet- en regelgeving voortvloeiende (betalings)verplichting wil aangaan, vindt de rechtbank niet alleen steun in de in artikel 31, derde lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Pw genoemde situaties maar ook in vaste rechtspraak van de CRvB.[9] Volgens de CRvB is alleen dan van een verplichte inhouding sprake als de bewuste inhouding is gebaseerd op een dwingend voorgeschreven wettelijke bepaling of een op een wet in formele zin berustende regeling zoals een CAO[10].

7.3.5. Voor wat betreft hetgeen eiseres heeft opgemerkt over het (executoriaal) beslag sluit de rechtbank aan bij hetgeen door de rechtbank Noord-Nederland in haar uitspraak van 19 juni 2025 is overwogen.[11] Volgens de rechtbank Noord-Nederland slaagt de verwijzing naar rechtspraak over de betekenis van executoriaal beslag voor de draagkracht niet. In die rechtspraak is geoordeeld dat door executoriaal beslag het inkomen dat feitelijk beschikbaar is om te voorzien in de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd wordt verminderd, en dat daarom bij de draagkrachtvaststelling geen rekening moet worden gehouden met het deel van het inkomen waarop beslag is gelegd.[12] De (in die procedure) aan de orde zijnde inhoudingen door de bewindvoerder verminderen echter niet het inkomen dat beschikbaar is voor het voldoen van de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd. Die situatie doet zich ook in deze procedure voor.

7.3.6. Hieruit volgt dat artikel 4.2.2., derde lid, van de beleidsregels anders dan eiseres heeft betoogd, niet in strijd is met artikel 31, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van de Pw. Er bestaat om die reden ook geen aanleiding om artikel 4.2.2, derde lid, van de beleidsregels onverbindend te verklaren.

7.3.7. Voorgaande betekent dat het college bij het vaststellen van het besteedbare inkomen en daarmee samenhangend de draagkracht van eiser geen rekening heeft hoeven houden met de door eiser aan eiseres verschuldigde bewindvoerders- en mentorschapskosten.

7.3.8. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het college de draagkracht van eiser niet juist zou hebben vastgesteld.

7.3.9. Het college heeft de aanvraag tot toekenning van bijzondere bijstand aan eiser voor de bewindvoerders- en mentorschapskosten dan ook mogen afwijzen.

7.4. Voor wat betreft de forfaitaire verhuiskostenvergoeding overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat reserveren vooraf of betaling in meerdere termijnen achteraf niet mogelijk was. De rechtbank betrekt hierbij dat eiseres in haar rol van bewindvoerder en mentor in de gelegenheid is geweest om te beoordelen of een verhuizing te voorzien was en hiervoor tijdig voldoende maatregelen te treffen. Ook deze aanvraag mocht het college afwijzen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. Het door eiseres ingestelde beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag tot toekenning van bijzondere bijstand mocht afwijzen. Eisers krijgen het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.A. van Schagen, leden, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Omdat de rechter die de enkelvoudige zitting heeft geleid geen deel uitmaakt van de meervoudige kamer heeft de rechtbank tegelijkertijd met de heropeningsbeslissing een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2025 toegezonden. Partijen zijn ook gewezen op de gewijzigde samenstelling.

CAK = Centraal Administratiekantoor.

Als bedoeld in artikel 4.2.2., derde lid, van de Beleidsregels Participatiewet Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2023.

Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1620.

Vanwege zijn geestelijke toestand.

Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Zie onder meer de Memorie van Toelichting op de Algemene bijstandswet, 22545, nummer 3, pagina 147; de Memorie van Toelichting op de Wet werk en bijstand, 28870, nummer 3, pagina 56;

Artikel 1:450, eerste lid, van het BW bepaalt dat met zoveel woorden voor bewind: Indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter te zijnen behoeve een mentorschap instellen.

Uitspraken van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4424 14 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5020, en 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:446.

CAO = Collectieve Arbeidsovereenkomst.

ECLI:NL:RBNNE:2025:2512, rechtsoverweging 4.5.2.

Uitspraak van 19 januari 2021 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2021:110.


Voetnoten

Omdat de rechter die de enkelvoudige zitting heeft geleid geen deel uitmaakt van de meervoudige kamer heeft de rechtbank tegelijkertijd met de heropeningsbeslissing een afschrift van het proces-verbaal van de zitting van 4 juni 2025 toegezonden. Partijen zijn ook gewezen op de gewijzigde samenstelling.

CAK = Centraal Administratiekantoor.

Als bedoeld in artikel 4.2.2., derde lid, van de Beleidsregels Participatiewet Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2023.

Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1620.

Vanwege zijn geestelijke toestand.

Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

Zie onder meer de Memorie van Toelichting op de Algemene bijstandswet, 22545, nummer 3, pagina 147; de Memorie van Toelichting op de Wet werk en bijstand, 28870, nummer 3, pagina 56;

Artikel 1:450, eerste lid, van het BW bepaalt dat met zoveel woorden voor bewind: Indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter te zijnen behoeve een mentorschap instellen.

Uitspraken van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ4424 14 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5020, en 25 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:446.

CAO = Collectieve Arbeidsovereenkomst.

ECLI:NL:RBNNE:2025:2512, rechtsoverweging 4.5.2.

Uitspraak van 19 januari 2021 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2021:110.