Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:7717 - WIA-uitkering: geen toegenomen beperkingen door EMDR-behandeling of medicatie - 17 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:771717 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een aanvraag voor een WIA-uitkering wegens toegenomen klachten terecht is afgewezen. Eiser maakt niet aannemelijk met medische stukken dat zijn EMDR-behandeling of medicatiegebruik leidt tot een objectieve toename van beperkingen ten opzichte van de eerder vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/6693

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: [gemachtigde] ).

  1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in verband met toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na beëindiging van eisers WIA-uitkering. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de afwijzing door het UWV op juiste gronden plaatsvond.

Procesverloop

  1. Met het besluit van 31 oktober 2023 heeft het UWV besloten dat eiser op de datum in geding geen WIA-uitkering krijgt.

2.1. Met het bestreden besluit van 14 augustus 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV hierbij gebleven.

2.2. Eiser heeft beroep ingediend. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV. Beoordeling door de rechtbank

Feiten 3. Eiser is werkzaam geweest als operator voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 25 juni 2015 ziek gemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten en werd volledig arbeidsongeschikt beschouwd per einde wachttijd. Na een herbeoordeling is de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 23 november 2021 opgesteld en is eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Met het besluit van 11 juni 2021 is eisers WIA-uitkering beëindigd per 12 augustus 2021. Eiser heeft tegen dat besluit beroep en hoger beroep ingediend. In de hoger beroepsprocedure is een medisch expertiserapport uitgebracht. In die procedure is vast komen te staan dat eiser de diagnose PTSS[1] heeft. Eiser is niet in het gelijk gesteld en in rechte is komen vast te staan dat zijn WIA-uitkering terecht is beëindigd. Op 7 juli 2022 heeft eiser het UWV verzocht om een herbeoordeling vanwege toegenomen beperkingen voortvloeiend uit dezelfde ziekteoorzaak.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3.1. In het kader van de herbeoordeling heeft de verzekeringsarts de dossiergegevens bestudeerd en eiser gezien tijdens een spreekuur. Naast het dossieronderzoek heeft de verzekeringsarts het door eiser ingebrachte behandelplan van 10 juni 2022 en de eindrapportage van 16 augustus 2022 van de psycholoog bij GGZ Evergreen bestudeerd. Ook is er informatie opgevraagd door de verzekeringsarts bij de behandelend psycholoog [naam psycholoog] (brief van 30 augustus 2023). De bevindingen van de verzekeringsarts zijn opgenomen in zijn rapport van 24 oktober 2023. De verzekeringsarts concludeert dat een medische verslechtering in maart 2022 niet te objectiveren is en dat de FML van 23 november 2021 nog aan de orde is. De FML is geactualiseerd en vastgelegd in een FML van 24 oktober 2023. Vervolgens heeft het UWV met het besluit van 31 oktober 2023 besloten dat eiser per 18 maart 2022 geen WIA-uitkering krijgt, omdat zijn WIA-uitkering al langer dan vijf jaar geleden is gestopt.

3.2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

3.3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft dossieronderzoek verricht, het bezwaarschrift en het verslag van de telefonische hoorzitting bestudeerd. Deze heeft kennisgenomen van het behandelplan en de eindrapportage van Evergreen GGZ en van de informatie van de psycholoog [naam psycholoog]. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens in zijn rapport van 8 augustus 2024 geconcludeerd dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel en/of de vastgestelde belastbaarheid van eiser niet wijzigt ten opzichte van hetgeen de verzekeringsarts heeft geconcludeerd. Hierna is het UWV tot het bestreden besluit gekomen.

Wat vindt eiser?

3.4. Eiser stelt dat de PTSS klachten al aanwezig waren in 2021 bij de beëindiging van zijn WIA-uitkering in 2021. Eiser voert verder aan dat hij met de start van de EMDR[2] behandeling per 18 maart 2022 een toename van zijn klachten heeft. De EMDR behandeling werkt verstorend en leidt tot een toename van klachten zoals slapeloosheid en vermoeidheid en een afgenomen concentratie.[3] Hij stelt voorts dat er een toename in zijn beperkingen is in persoonlijk functioneren omdat hij is behandeld met medicatie, zoals antidepressiva, antipsychotica en stemmingsverbeteraars. Hij is niet in staat arbeid te verrichten waarbij een verhoogd risico op verwondingen bestaat. En hij kan geen voertuigen beroepsmatig besturen omdat de bijwerkingen van de medicijnen slaperigheid, duizeligheid, vermoeidheid, minder onthouden, moeite om je aandacht ergens bij te houden en hoofdpijn veroorzaken. Eiser stelt ook dat deze behandeling ook andere beperkingen meebrengt dan die het UWV heeft aangenomen binnen sociaal en persoonlijk functioneren in de FML van 23 november 2021.

Wat vindt het UWV?

3.5. Het UWV legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat de klachten die eiser nu benoemt al bekend waren en zijn meegenomen in de FML van 23 november 2021. Ook stelt het UWV dat er uit de ingebrachte medische informatie niet blijkt dat er een toename is van beperkingen. Het UWV baseert dat op de rapporten van de verzekeringsartsen.

Juridisch kader

3.6. Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering[4] is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de eerste dag na afloop van de wachttijd.

Wat vindt de rechtbank?

3.7. Volgens vaste rechtspraak[5] wordt de vraag of er op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA (alsnog) aanspraak bestaat op een WIA-uitkering beoordeeld aan de hand van de volgende stappen: Is er sprake van toegenomen beperkingen? Vloeien deze voort uit dezelfde ziekteoorzaak (causaliteitsvereiste)? Heeft de toename van deze beperkingen uit dezelfde oorzaak plaatsgevonden binnen vijf jaar na weigering, herziening of intrekking? Is ook deze vraag bevestigend beantwoord dan moet - ten slotte - aan de hand van een arbeidskundige beoordeling de vraag worden beantwoord of er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid.

3.8. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluiten omtrent de mate van toename van de beperkingen mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.[6]

3.9. Voor de beantwoording van de vraag of de beperkingen van eiser zijn toegenomen moet een vergelijking worden gemaakt van de medische beperkingen die golden ten tijde van de beëindiging van de uitkering en de medische beperkingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van het verzoek om toekenning van uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. De medische beperkingen ten tijde van de beëindiging zijn vastgelegd in de FML van 23 november 2021. Deze staat in rechte vast. Na vergelijking met de FML van 24 oktober 2023 moet dit leiden tot een antwoord op de vraag of er sprake is van een toename van de beperkingen.

Is er op datum in geding een toename van de beperkingen door de EMDR behandeling?

3.10. De rechtbank overweegt dienaangaande allereerst dat de uitspraak van de CRvB van 21 juni 2023 niet toepasbaar is op eiser. Immers, daar heeft de arts afdoende gemotiveerd dat bij een gelijkblijvende situatie het de start van de EMDR-therapie was, die maakt dat de klachten waren toegenomen. Eiser heeft, naast wat door de verzekeringsarts bij het primaire besluit is betrokken bij de beoordeling, geen verklaring van een arts ingebracht met die strekking. De verzekeringsarts heeft de klachten vergeleken met de klachten die al bekend waren en waarvoor beperkingen zijn opgenomen. Ook benoemt de verzekeringsarts dat de behandeling werd ingezet, omdat er tot aan dat moment nauwelijks behandeling aan de orde was geweest. Bij de beoordeling door de verzekeringsarts stelt deze vast dat een EMDR behandeling op zich verstorend kan werken, maar dat niet is gebleken dat dit het geval is geweest bij eiser. Anamnestisch zijn de klachten en het niveau van functioneren vrijwel identiek aan die ten tijde van de laatste beoordeling. Het gegeven dat de behandeling bestond uit tien sessies van een uur en eiser vermijdend gedrag liet zien wordt meegewogen door de verzekeringsarts bij haar conclusie dat een medische verslechtering in 2022 niet te objectiveren is. De verzekeringsarts baseert haar rapport onder meer op eigen onderzoek, dossierstudie en de informatie uit de (bezwaar)procedure, onder meer van de psycholoog van GGZ Evergreen en [naam psycholoog]. De verzekeringsarts b&b benoemt in haar rapport van 8 augustus 2024 welke informatie de verzekeringsarts tot zich heeft genomen en dat zij de mening dat de EMDR behandeling geen verstorende invloed had op eiser, deelt. De verzekeringsarts b&b overweegt dat in de stukken staat dat eiser tijdens de EMDR behandeling vermijdend gedrag had en hij niet vertelde wat er in hem opkwam. De EMDR behandeling had daardoor niet voldoende effect en de behandeling van [naam psycholoog] is begeleidend van aard, aldus de verzekeringsartsen. Ook overweegt de verzekeringsarts b&b dat de behandeling die bestond uit tien behandelsessies van een uur niet kwalificeert als langdurige therapie in de zin van de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid”. Dit medisch standpunt is niet weerlegd met medische stukken Het standpunt van eiser dat de EMDR behandeling ook andere beperkingen meebrengt dan die het UWV heeft aangenomen binnen sociaal en persoonlijk functioneren in de FML van 23 november 2021 is naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet nader onderbouwd met medische stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht geen toename van beperkingen door de EMDR behandeling heeft aangenomen.

Is er op datum in geding een toename van de beperkingen door medicatiegebruik en omdat de draagkracht van eiser laag is?

3.11. De stelling van eiser dat hij een toename in beperkingen in persoonlijk functioneren heeft die wordt veroorzaakt door gebruik van medicatie zoals antidepressiva, antipsychotica en stemmingsverbeteraars heeft eiser niet met medisch objectiveerbare onderbouwd, zoals bijvoorbeeld met andersluidende medische informatie van behandelaars. Ook dat eisers draagkracht laag is en de kans op succesvolle re-integratie op de arbeidsmarkt niet groot is, is niet nader onderbouwd met medische stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht geen toename van beperkingen door medicatiegebruik of op grond van draagkracht van eiser heeft aangenomen.

3.12. De rechtbank constateert dat de verzekeringsarts een analyse heeft gemaakt van de beperkingen op datum in geding en neergelegd in een actuele FML van 24 oktober 2023. Deze FML is vergeleken met de FML van 23 november 2021 en de verzekeringsarts b&b is tot de conclusie gekomen dat dat deze de FML van de verzekeringsarts kan volgen. De rechtbank acht ten aanzien van het verrichte onderzoek door de verzekeringsartsen niet aannemelijk gemaakt door eiser dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. De rechtbank neemt in haar overwegingen mee dat beide verzekeringsartsen benoemen dat de eerste vraag is of sprake is van toegenomen beperkingen en dat beide verzekeringsartsen aandacht besteden aan het ziektebeeld en de klachtbeleving van eiser. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser op een spreekuur is gezien, dat er zorgvuldig dossieronderzoek is geweest en dat er consistent is gerapporteerd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt door middel van medische stukken dat de gegeven beoordeling onjuist zou zijn.

3.13. Nu de rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden geen toename van beperkingen heeft aangenomen, komt de rechtbank aan de beoordeling van de andere vragen in r.o. 3.7. niet toe.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het UWV heeft op goede gronden geen toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak aangenomen bij eiser. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Ook bestaat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.D.Z.R. Mohamed Hoesein, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.A.J. van der Wielen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Posttraumatische stress stoornis

Eye Movement Desensitization and Reprocessing.

Eiser verwijst hiervoor naar Centrale Raad van Beroep (CRvB) 21 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1218.

Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.

Zie bijvoorbeeld CRvB 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683 en CRvB 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:572.

Zie bijvoorbeeld CRvB 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2114.


Voetnoten

Posttraumatische stress stoornis

Eye Movement Desensitization and Reprocessing.

Eiser verwijst hiervoor naar Centrale Raad van Beroep (CRvB) 21 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1218.

Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.

Zie bijvoorbeeld CRvB 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683 en CRvB 29 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:572.

Zie bijvoorbeeld CRvB 29 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2114.