ECLI:NL:RBGEL:2025:7529 - Kantonrechter oordeelt VOF als werkgever op basis van gerechtvaardigd vertrouwen van werknemer - 29 augustus 2025
Uitspraak
Essentie
In kort geding oordeelt de kantonrechter dat een VOF, en niet een later genoemde B.V., als werkgever moet worden beschouwd. Het gerechtvaardigd vertrouwen van de werknemer, gebaseerd op de informatie bij het sluiten van de overeenkomst, is doorslaggevend voor het vaststellen van de contractspartij.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11751626 \ VV EXPL 25-44
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2025
in de zaak van
[eiser] wonende te [woonplaats 1] eisende partij hierna te noemen: [eiser] gemachtigde: mr. W.G.A. van Hoogstraten,
tegen
1 [gedaagde 1]
gevestigd te [vestigingsplaats]
- [gedaagde 2]
wonende te [woonplaats 2],
- [gedaagde 3]
wonende te [woonplaats 2],
- [gedaagde 4]
wonende te [woonplaats 2],
- [gedaagde 5]
wonende te [woonplaats 2],
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 6],
gevestigd te [vestigingsplaats] gemachtigde (voor gedaagden sub 1 t/m 6): mr. J. Smael
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde 7] B.V
gevestigd te [vestigingsplaats] niet verschenen
Gedaagden sub 1 t/m 5 worden hierna gezamenlijk aangeduid als [gedaagden sub 1 t/m 5]., of, waar nodig, individueel bij naam. Gedaagde sub 6 wordt hierna [gedaagde 6] genoemd en gedaagde sub 7 [gedaagde 7].
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding inclusief producties 1 t/m 11;- de producties 1 t/m 7 van [gedaagden sub 1 t/m 5] en [gedaagde 6];
-
de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2025. [eiser] is verschenen met zijn gemachtigde mr. W.G.A. van Hoogstraten. Namens [gedaagden sub 1 t/m 5]. en [gedaagde 6] is verschenen [naam 1] (vennoot van de vof en indirect bestuurder van [gedaagde 6]) en hij werd bijgestaan door mr. J. Smael. Laatstgenoemde heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om pleitaantekeningen voor te dragen. Namens [gedaagde 7] is niemand verschenen/ is er geen verweer gevoerd.
De griffier heeft aantekeningen gehouden van hetgeen met de aanwezige partijen is besproken.
1.2. Vervolgens is de datum van de uitspraak bepaald.
2 De feiten
2.1. In januari 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde 4] en [naam 2] op het kantoor van [gedaagden sub 1 t/m 5]. in [vestigingsplaats]. Na dat gesprek heeft [eiser] een vel papier meegekregen waarop vermeld staat:
info@[naam 3].nl
gebroeders [gedaagde 4] 06-(..) [naam 2] 06-(..)
Maandloon € +/- 2100,= 40 uur per week
Dumper A 30 Proeftijd 1 maand jaarcontract
2.2. Vanaf 1 februari 2022 heeft [eiser] als dumperchauffeur werkzaamheden verricht in een groeve in België.
2.3. Vervolgens zijn er problemen in de loonbetaling ontstaan. [gedaagden sub 1 t/m 5]. is daarover aangeschreven door de broer van [eiser] bij brief van 28 april 2022 en door [eiser] zelf bij de brieven van 10 november 2023 en 28 juni 2024.
2.4. De arbeidsovereenkomst is beëindigd per 30 juni 2024.
2.5. [eiser] heeft [gedaagden sub 1 t/m 5]. bij brief van 28 februari 2025 aangemaand binnen 7 dagen een bedrag van € 46.072 te betalen. [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft hier niet op gereageerd.
2.6. [eiser] heeft zich vervolgens tot zijn gemachtigde gewend. Laatstgenoemde heeft bij brief van 2 april 2025 [gedaagden sub 1 t/m 5]. gesommeerd binnen 5 dagen € 46.071,97 netto te betalen, onder aanzegging van de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten en het starten van een kort geding indien betaling uit zou blijven.
2.7. [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft het achterstallige salaris niet betaald.
3 Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen aan hem te betalen: I. het netto equivalent van € 47.297,25 bruto, betreffende het (achterstallige) loon over de periode februari 2022 t/m juni 2024; II. het netto equivalent van € 23.648,63 aan wettelijke verhoging (artikel 7:625 BW); III. € 7.696,20 aan reiskostenvergoeding; IV. € 16.245 aan verblijfskostenvergoeding; V. € 2.085,88 aan buitengerechtelijke kosten; VI. de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de onder I, II en V genoemde bedragen; VII. de proceskosten, inclusief de nakosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Tussen [eiser] en [gedaagden sub 1 t/m 5]. is een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [eiser] werkzaamheden heeft verricht in een groeve in België. Ondanks aanmaning heeft [eiser] over de periode februari 2022 t/m juni 2024 niet het volledige loon betaald gekregen. Als gevolg daarvan is [gedaagden sub 1 t/m 5]. de wettelijke verhoging, wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd.
3.3. [gedaagden sub 1 t/m 5]. en [gedaagde 6] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. Voor toewijzing van een vordering in kort geding is een spoedeisend belang vereist. Hiervan is sprake als, gelet op de belangen van partijen, een onverwijlde voorziening geboden is en de afloop van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [eiser] stelt dat hij een loonvordering op [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft. Een loonvordering is naar haar aard spoedeisend en [gedaagden sub 1 t/m 5]. en [gedaagde 6] hebben het bestaan van de loonvordering op enige partij op zichzelf niet betwist. [gedaagden sub 1 t/m 5]. en [gedaagde 6] zijn echter wel van mening dat de spoedeisendheid door tijdsverloop is komen te ontbreken. [eiser] heeft ter zitting daartegen ingebracht dat hij de afgelopen jaren uiterst zuinig heeft geleefd en daarbij heeft ingeteerd op zijn reserves waardoor hij net aan zijn financiële verplichtingen heeft kunnen voldoen. Op korte termijn zal er echter meer geld binnen moeten komen om het hoofd boven water te houden. [gedaagden sub 1 t/m 5]. en [gedaagde 6] hebben de financiële positie van [eiser] niet (gemotiveerd) weersproken. Daarnaast staat vast dat [eiser] gedurende (ongeveer) twee jaar te weinig loon heeft ontvangen, terwijl hij wel tot de laatste dag heeft doorgewerkt. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden sub 1 t/m 5]. en [gedaagde 6] in redelijkheid niet aan [eiser] kunnen tegenwerpen dat het spoedeisend belang door tijdsverloop is komen te ontbreken, omdat hij – door zelf noodzakelijke financiële maatregelen te nemen – financieel net heeft kunnen rondkomen door op het absolute minimum te leven. De kantonrechter acht [eiser] daarom ontvankelijk in zijn vordering.
Contractspartij
4.2. [eiser] stelt dat hij de arbeidsovereenkomst heeft gesloten met [gedaagden sub 1 t/m 5]. en verwijst ter onderbouwing van die stelling naar productie 1 bij dagvaarding (het gespreksverslag van het gesprek in januari 2022 als hiervoor weergegeven onder 2.1). Tussen partijen staat vast dat zij over de zaken hebben gesproken die daarin staan vermeld, dus dat het maandloon van [eiser] (ongeveer) € 2.100 netto is, dat hij 40 uur zou gaan werken in de functie van dumpwagenchauffeur en dat hij de werkzaamheden in een groeve in België zou gaan uitvoeren. Daarbij zijn de contactgegevens van [gedaagden sub 1 t/m 5]. vermeld. [gedaagden sub 1 t/m 5]. voert aan dat zij tijdens het gesprek duidelijk aan [eiser] heeft meegedeeld dat hij in dienst zou treden bij [gedaagde 6] en dat zij hem heeft gefeliciteerd als eerste werknemer van [gedaagde 6]. In dat kader stelt [gedaagden sub 1 t/m 5]. dat zij op enig (niet nader gespecificeerd) moment een arbeidsovereenkomst (productie 5) aan [eiser] heeft overhandigd, waarin [gedaagde 6] als werkgever vermeld staat. [eiser] heeft uitdrukkelijk betwist dat tijdens het gesprek in januari 2022 is gesproken over (het bestaan van) [gedaagde 6] en uit het gespreksverslag (productie 1) blijkt daar ook niets van. Voorts heeft [eiser] uitdrukkelijk betwist dat hij de arbeidsovereenkomst (productie 5) heeft ontvangen en uit het overgelegde document blijkt dat deze niet is ondertekend.
4.3. Gelet op het voorgaande zijn er geen (concrete) aanwijzingen gebleken die erop duiden dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst bekend was of had moeten zijn met het bestaan van [gedaagde 6], laat staan dat hij ermee bekend was dat hij bij [gedaagde 6] in dienst zou treden. Dat het contract voor de werkzaamheden in België op naam van [gedaagde 6] is gesloten en dat [eiser] de jaaropgave 2022 van [gedaagde 6] heeft ontvangen, maakt dat oordeel niet anders, nu deze documenten niet zien op (het moment van) de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst van [eiser]. Hetgeen nu vaststaat over hetgeen op dat moment is vastgelegd (zie weer productie 1) is het e-mailadres van de v.o.f. en de namen en telefoonnummers van twee van haar vennoten, waarbij niet in geschil is dat deze personen ([gedaagde 4] en [naam 2]) de feitelijke werkzaamheden binnen de v.o.f. verrichtten. Vader [naam 4] deed af en toe iets ten behoeve van de v.o.f., zo begrijpt de kantonrechter, en moeder [naam 4] had daarin geen feitelijke rol.
4.4. Het voorgaande in samenhang beschouwd is de kantonrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden dat [eiser] in dienst is getreden bij (de vof van) [gedaagden sub 1 t/m 5]. dan wel dat hij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. [gedaagden sub 1 t/m 5]. zal in de procedure daarom als contractspartij van [eiser] worden beschouwd.
4.5. Dit betekent dat de vorderingen ten opzichte van de overige gedaagden (dus [gedaagde 6] en [gedaagde 7]) zullen worden afgewezen. [gedaagde 7] is inmiddels gefailleerd, maar gelet op het voorgaande dient schorsing van de procedure geen doel. Gelet op de onduidelijkheid over het werkgeverschap ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen deze partijen te compenseren.
Loonvordering
4.6. [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft de periode waarover [eiser] loon vordert niet betwist. Daarmee staat vast dat aan [eiser] het loon toekomt over 29 maanden. [eiser] kan daarnaast aanspraak maken op de vakantietoeslag. De berekening die de gemachtigde van [eiser] onder punt 17 in de dagvaarding heeft gemaakt, komt de kantonrechter niet juist voor. De berekening onder punt 16 zal daarom als uitgangspunt worden genomen. Nu [gedaagden sub 1 t/m 5]. de hoogte van de betaalde bedragen niet heeft betwist, zal [gedaagden sub 1 t/m 5]. worden veroordeeld een bedrag van € 35.409 nettoloon inclusief vakantiegeld aan [eiser] te betalen.
Reis- en verblijfskostenvergoedingen
4.7. [eiser] stelt dat de reis- en verblijfskostenvergoedingen zijn gebaseerd op de cao Beroepsgoederen vervoer, maar niet is gebleken dat deze cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van [eiser]. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de schoonzus van [eiser] verklaard dat [eiser] na het gesprek in januari 2022 op bezoek kwam en toen aangaf dat hij met [gedaagden sub 1 t/m 5]. had afgesproken dat hij die kosten ‘vergoed zou krijgen’. [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft echter uitdrukkelijk betwist dat hier afspraken over zijn gemaakt en uit het gespreksverslag (productie 1 bij dagvaarding) blijkt dit ook niet. Daarbij heeft [eiser] zelf verklaard dat hij met Marco of [naam 2] mee kon rijden naar België en dat daar een verblijf voor hem geregeld was. Nu er geen grondslag is gebleken voor deze vergoedingen, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Wettelijke verhoging en rente
4.8. Aangezien [gedaagden sub 1 t/m 5]. het loon te laat heeft betaald is zij eveneens de wettelijke verhoging verschuldigd zoals bepaald in artikel 7:625 BW. [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die nopen tot matiging van de wettelijke verhoging.
4.9. De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt, nu de verschuldigdheid ervan niet (gemotiveerd) is betwist, toegewezen over het achterstallige salaris en de wettelijke verhoging vanaf 7 april 2025 (zoals door [eiser] gevorderd).
Buitengerechtelijke kosten
4.10. [eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten. [gedaagden sub 1 t/m 5]. heeft de verschuldigdheid ervan niet (gemotiveerd) betwist. Gelet op de toewijsbare hoofdsom wordt een bedrag van € 1.796,20 aan buitengerechtelijke kosten toegewezen. De meegevorderde rente wordt toegewezen vanaf datum van de dagvaarding.
Proceskosten
4.11. [gedaagden sub 1 t/m 5]. is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
Hoofdelijke veroordeling
4.12. Iedere vennoot van de v.o.f. is hoofdelijk verbonden voor schulden van de vennootschap (artikel 18 Wetboek van Koophandel). Gelet daarop wordt de veroordeling (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.13. Deze uitspraak wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dit vordert en [gedaagden sub 1 t/m 5]. hier geen (kenbaar en gemotiveerd) verweer tegen heeft gevoerd.
5 De beslissing
De kantonrechter
Ten aanzien van [gedaagde 6] en [gedaagde 7]
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. compenseert de proceskosten zo dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
Ten aanzien van [gedaagden sub 1 t/m 5].
5.3. veroordeelt [gedaagden sub 1 t/m 5]. hoofdelijk om aan [eiser] te betalen het bruto equivalent van een bedrag van € 35.409 netto inclusief vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% (artikel 7:625 BW) en de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 april 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.4. veroordeelt [gedaagden sub 1 t/m 5]. hoofdelijk om aan [eiser] te betalen € 1.796,20 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf 14 juli 2025 tot de dag van volledige betaling;
5.5. veroordeelt [gedaagden sub 1 t/m 5]. hoofdelijk tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] van € 1.580,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden sub 1 t/m 5]. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
40140 \ 560