Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Zutphen

Zaaknummer: C/05/456325 / ZJ RK 25-738 Datum uitspraak: 5 september 2025

Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad), regio Gelderland, locatie Arnhem,

over

[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2025 in [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] (hierna: de moeder), wonend op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat: mr. J.M. Poortinga uit Putten.

De kinderrechter merkt als informanten aan:

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoekschrift[1] met bijlagen, ontvangen op 3 september 2025.

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 september 2025. Daarbij waren aanwezig:

2 De feiten

2.1. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.2. [minderjarige] verblijft met haar moeder in een moeder-kindhuis.

2.3. De kinderrechter heeft op 2 september 2025 het mondelinge spoedverzoek[2] om de voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] afgewezen en bepaald dat het verzoek versneld op zitting wordt behandeld.

3 Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsvervangende omgeving (op de zitting heeft de Raad bevestigd dat hiermee bedoeld is: voorziening voor pleegzorg) te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Raad geeft de voorkeur aan een neutraal crisispleeggezin boven een plaatsing bij de oma, omdat op dit moment rust en stabiliteit voor [minderjarige] erg belangrijk is. Zij is een kwetsbare baby en tussen de oma en de moeder zijn spanningen gesignaleerd vanuit het moeder-kindhuis. De Raad maakt zich zorgen dat [minderjarige] de spanningen van de onderlinge relatie tussen de oma en de moeder meekrijgt. Het moeder-kindhuis deelt die zorg.

4 Het standpunt van de moeder

De moeder geeft aan dat zij het liefste zelf voor [minderjarige] wil zorgen, ook al zei zij eerder dat ze dat niet wilde. De moeder wil ook hulp daarbij en hulp voor zichzelf. Bovendien is er door een medewerker van het moeder-kindhuis ook tot de moeder doorgedrongen, waardoor zij nu meer aansluiting zoekt bij [minderjarige] . Er is sinds anderhalve dag sprake van contactgroei tussen de moeder en [minderjarige] . Zij is pas twee weken oud en ook de moeder is nog jong en heeft een heel heftige bevalling gehad. Gezien deze omstandigheden moet met de ontwikkeling van de contactgroei tussen de moeder en [minderjarige] rekening worden gehouden. De moeder wil daarom primair dat de verzoeken wordt afgewezen. Zij wil (en mag dan ook) bij de oma en stiefopa gaan wonen met [minderjarige] . Subsidiair vraagt de moeder om alleen de voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken. Meer subsidiair wil de moeder, als de verzoeken zouden worden toegewezen, dat [minderjarige] bij de oma en stiefopa wordt geplaatst in plaats van bij een onbekend pleeggezin. De oma en stiefopa geven aan dat zij het liefste willen dat de moeder voor [minderjarige] zorgt, maar zolang dat niet kan willen zij die zorg op zich nemen. Ook is de moeder welkom om bij hen te komen wonen met [minderjarige] . De oma geeft aan dat de relatie tussen haar en de moeder niet altijd even goed was, maar dat dit de laatste tijd beter gaat.

5 De beoordeling

Wat is de beslissing van de kinderrechter?

5.1. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] zoveel als mogelijk door haar moeder wordt verzorgd en opgevoed. Voor zover de moeder dit niet kan of wil, is het belangrijk dat [minderjarige] alsnog zo ‘thuis mogelijk’ opgroeit. In dit geval prefereert de kinderrechter daarom een plaatsing bij de oma. De risico’s die de Raad en het moeder-kindhuis naar voren hebben gebracht beoordeelt de kinderrechter anders. Hierna wordt de beslissing toegelicht.

Voorlopige ondertoezichtstelling

5.2. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling is voldaan.[3] Er is een ernstig vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. De voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om die bedreiging weg te nemen. [minderjarige] is een baby van twee weken oud. De moeder heeft meermaals aangegeven dat zij niet voor [minderjarige] kan of wil zorgen. Pas op de zitting van 4 september 2025 kwam zij hierop terug en gaf zij aan dat zij zelf voor [minderjarige] wil zorgen. Volgens het moeder-kindhuis heeft de moeder de afgelopen week erg zorgelijke uitspraken gedaan met de strekking dat zij [minderjarige] niet wil. Bij de moeder is sprake geweest van een onvrijwillige zwangerschap en een erg zware bevalling. Ook heeft de moeder een licht verstandelijke beperking. In het moeder-kindhuis is gezien dat de moeder onvoldoende aandacht geeft aan [minderjarige] en te weinig contact maakt. De moeder uit zich ook verbaal agressief naar de begeleiding van het moeder-kindhuis. Op enig moment is de moeder zelfs weggelopen van het moeder-kindhuis en heeft zij [minderjarige] daar achtergelaten. Het onduidelijke toekomstperspectief en de gemoedstoestand van de moeder maken dat de kinderrechter een ernstig vermoeden heeft dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Via een voorlopige ondertoezichtstelling komt er meer zicht op [minderjarige] en kan onderzocht worden of een reguliere ondertoezichtstelling nodig is, wat voor hulp in de tussentijd al opgestart moet worden en wat voor veiligheidsafspraken er gemaakt moeten worden.

Uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin (bij de oma en stiefopa)

5.3. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst.[4] De contactgroei tussen de moeder en [minderjarige] beoordeelt de kinderrechter als nog te pril om [minderjarige] volledig aan de moeder toe te vertrouwen. De Raad heeft verzocht om [minderjarige] in een crisispleeggezin te plaatsen. Volgens de Raad is er een risico op complexe gezinsdynamieken tussen de oma en de moeder, waar [minderjarige] mogelijk last van zal hebben. Daarom wil de Raad vanaf een neutrale plek kunnen monitoren hoe het met [minderjarige] gaat en wat de rol van de moeder en de oma kan zijn. De kinderrechter weegt de omstandigheden vanuit hechtingsperspectief anders en zal een machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma en stiefopa verlenen (netwerkpleeggezin).

5.4. De kinderrechter vindt het belangrijk dat [minderjarige] zo min mogelijk wordt overgeplaatst, terwijl overplaatsing bij een crisispleeggezin een gegeven is. In tegenstelling tot een crisispleeggezin zullen de moeder en de oma wel constante factoren in het leven van [minderjarige] zijn. De kinderrechter acht het daarom van belang dat [minderjarige] zich aan hen kan hechten. De moeder en de oma zijn bovendien al beginnende hechtingsfiguren voor [minderjarige] . Ondanks de toezegging van de Raad is het in de praktijk lang niet altijd haalbaar dat een ouder frequent contact kan hebben met het kind wanneer het kind bij een pleeggezin verblijft. Bovendien kan bij de oma mogelijk wél het lange termijn perspectief van [minderjarige] bepaald worden, indien dit niet bij de moeder zou blijken te liggen. Een machtiging tot uithuisplaatsing bij de oma brengt bovendien waarborgen met zich die tegemoet komen aan de zorgen die de Raad en het moeder-kindhuis hebben. Met een machtiging tot uithuisplaatsing krijgt de GI de bevoegdheid om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te beperken.[5] Dit kan nodig zijn als blijkt dat de moeder bij de oma thuis toch voor spanning zorgt bij [minderjarige] en dit schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] is. Ook is door de oma toegelicht dat zij en de stiefopa in staat zijn om de moeder buiten de deur te houden en, zo nodig, de politie in te schakelen. Om die redenen vindt de kinderrechter dat er voorlopig voldoende waarborgen zijn voor een plaatsing bij de oma.

5.5. Het uitgangspunt is dat [minderjarige] voorlopig samen met haar moeder bij de oma en stiefopa zal verblijven, waarbij de kinderrechter er voor nu vanuit gaat dat de oma de primaire verzorger en opvoeder zal zijn.

Duur en uitvoerbaarheid bij voorraad

5.6. De voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin (bij de oma en stiefopa) gelden voor de duur van drie maanden. Ook verklaart de kinderrechter de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing blijft gelden, ook als iemand in hoger beroep gaat en het gerechtshof nog niet anders heeft beslist.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 5 september 2025 tot 5 december 2025;

6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (te weten bij de oma en stiefopa) met ingang van 5 september 2025 tot 5 december 2025;

6.3. verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

Dit verzoekschrift is opgesteld naar aanleiding van een mondeling spoedverzoek dat op 2 september 2025 aan de piketrechter is gedaan.

Artikel 800 lid 3 Rv.

Artikel 1:257 BW.

Artikel 1:265b lid 1 BW.

Artikel 1:265f BW.


Voetnoten

Dit verzoekschrift is opgesteld naar aanleiding van een mondeling spoedverzoek dat op 2 september 2025 aan de piketrechter is gedaan.

Artikel 800 lid 3 Rv.

Artikel 1:257 BW.

Artikel 1:265b lid 1 BW.

Artikel 1:265f BW.