ECLI:NL:RBGEL:2025:7448 - Rechtbank Gelderland - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11348851 \ EL EXPL 24-35
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
[eiser in hoofdz. en inc.], te [woonplaats] , eiseres in conventie in de hoofdzaak en in het incident, verweerder in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: [eiser in hoofdz. en inc.] , gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V., te Amsterdam, gedaagde in conventie in de hoofdzaak en in het incident, eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: Dexia, gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, tevens houdende de incidentele vordering ex. artikel 843a Rv,- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de incidentele vordering ex. artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 Kern van de zaak
2.1. [eiser in hoofdz. en inc.] heeft via een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst hield het volgende in. [eiser in hoofdz. en inc.] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eiser in hoofdz. en inc.] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eiser in hoofdz. en inc.] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eiser in hoofdz. en inc.] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eiser in hoofdz. en inc.] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2. Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser in hoofdz. en inc.] geleden schade helemaal moet vergoeden.
3 De feiten
3.1. [eiser in hoofdz. en inc.] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
3.2. Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
3.3. Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in hoofdz. en inc.] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 9.870,15 aan maandtermijnen en geen bedrag wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser in hoofdz. en inc.] geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten.
3.4. De gemachtigde van [eiser in hoofdz. en inc.] , Leaseproces, heeft bij brief van 14 september 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.
4. Het geschil in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
4.1. [eiser in hoofdz. en inc.] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen de aanvraagformulieren behorende bij de overeenkomst aan [eiser in hoofdz. en inc.] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in hoofdz. en inc.] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, voor recht zal verklaren dat [eiser in hoofdz. en inc.] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij gehouden is die schade te vergoeden, Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser in hoofdz. en inc.] van al datgene dat [eiser in hoofdz. en inc.] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente, voor recht zal verklaren dat [eiser in hoofdz. en inc.] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is, Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser in hoofdz. en inc.] , met wettelijke rente, Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
[eiser in hoofdz. en inc.] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser in hoofdz. en inc.] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer ‘ [contractnummer] ’ niets meer aan [eiser in hoofdz. en inc.] is verschuldigd, [eiser in hoofdz. en inc.] zal veroordelen in de proceskosten.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de incidenten
Algemeen 5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in hoofdz. en inc.] .
5.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.
5.3. Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
Verjaring
5.4. Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser in hoofdz. en inc.] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring.
Tussenpersoon
5.5. [eiser in hoofdz. en inc.] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022
5.6. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser in hoofdz. en inc.] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser in hoofdz. en inc.] anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser in hoofdz. en inc.] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser in hoofdz. en inc.] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser in hoofdz. en inc.] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7. [eiser in hoofdz. en inc.] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: [eiser in hoofdz. en inc.] heeft op advies van een financieel adviseur van [bedrijf] een AEX Plus Effect overeenkomst van Bank Labouchere afgesloten. [eiser in hoofdz. en inc.] is in 2001 door [bedrijf] benaderd. Een financieel adviseur van [bedrijf] is bij [eiser in hoofdz. en inc.] thuis gekomen om de financiële situatie te bespreken. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van [bedrijf] geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser in hoofdz. en inc.] . Zo is met de adviseur gesproken over het werk, het inkomen en (de verbouwing van) de koopwoning van [eiser in hoofdz. en inc.] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser in hoofdz. en inc.] om vermogen voor in de toekomst op te bouwen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist. De adviseur adviseerde [eiser in hoofdz. en inc.] om een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere met een maandelijkse inleg van ongeveer NLG 250,00 af te sluiten. De adviseur gaf aan dat [eiser in hoofdz. en inc.] met dit bedrag aanzienlijk vermogen kon opbouwen voor in de toekomst en dit tegelijkertijd een bedrag was dat [eiser in hoofdz. en inc.] , gezien haar inkomen, maandelijks niet zou missen. De adviseur gaf aan dat [eiser in hoofdz. en inc.] een enorm rendement kon behalen met het AEX Plus Effect product. Een laag rendement is 8-10% en een hoger rendement valt zeker te verwachten, aldus de adviseur. De adviseur heeft zijn verhaal ondersteund aan de hand van rekenvoorbeelden. Na afloop van het gesprek heeft de adviseur de voorbeelden weer meegenomen, waardoor [eiser in hoofdz. en inc.] deze niet kan overleggen in de procedure. De adviseur heeft [eiser in hoofdz. en inc.] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eiser in hoofdz. en inc.] op deze risico’s gewezen was, had zij het AEX Plus Effect product nooit afgesloten. [eiser in hoofdz. en inc.] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser in hoofdz. en inc.] het advies van de adviseur opgevolgd en een AEX Plus Effect product van Bank Labouchere met een maandelijkse inleg van NLG 250,00 afgesloten. De aanvraag voor het AEX Plus Effect product is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser in hoofdz. en inc.] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser in hoofdz. en inc.] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt.
5.8. [eiser in hoofdz. en inc.] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
-
een kopie van de overeenkomst van 19 februari 2001 met contractnummer [contractnummer] , voorzien van het adviseursnummer: ATP01128- [bedrijf] ,
-
een kopie van een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
4 juli 2017 met als beschrijving de werkzaamheden van [bedrijf] (ten tijde van het aangaan van de overeenkomst): ‘Assurantietussenpersonen. Het bezorgen van assurantiën, hypotheken en financieringen, het beheren en financieren van ondernemingen met gelijk of aanverwant doel.’
-
een kopie van een verklaring van 25 juni 2006 van een adviseur ( [naam 1] ) die heeft gewerkt bij [bedrijf] . De adviseur verklaart onder andere dat de werkwijze van de adviseurs van [bedrijf] was om de nadruk te leggen op de voordelen en dat de adviseurs meekregen dat er praktisch geen risico’s verbonden waren,
-
een kopie van een verklaring van 12 juli 2017 van een toenmalig mededirecteur en mede-eigenaar ( [naam 2] ) van [bedrijf] . Hij antwoordt op onder andere de volgende vraag van [naam 3] over de werkwijze van [bedrijf] : ‘In de verklaringen van onze cliënten komt naar voren dat de Labouchere-producten door uw kantoor zijn geadviseerd/aangeraden/aangeprezen, nadat een persoonlijk gesprek had plaats gevonden over de mogelijkheden en wensen. Is dat aannemelijk gezien de werkwijze van uw kantoor?’(vraag [naam 3] ). ‘Ja dat is aannemelijk. Daarnaast was er vanuit prospects vraag naar de produkten van Labouchere.’(antwoord [naam 2] ).
5.9. Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser in hoofdz. en inc.] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser in hoofdz. en inc.] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser in hoofdz. en inc.] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon.
Wetenschap Dexia
5.10. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser in hoofdz. en inc.] . Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser in hoofdz. en inc.] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eiser in hoofdz. en inc.] voor rekening van Dexia.
Aansprakelijkheid Dexia
5.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser in hoofdz. en inc.] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser in hoofdz. en inc.] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser in hoofdz. en inc.] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.
Vorderingen van [eiser in hoofdz. en inc.] 5.12. De door [eiser in hoofdz. en inc.] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in hoofdz. en inc.] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in hoofdz. en inc.] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
5.13. [eiser in hoofdz. en inc.] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 5.947,62. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd over voormeld bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.14. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser in hoofdz. en inc.] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
De incidentele vordering van [eiser in hoofdz. en inc.]
5.15. vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier behorende bij de overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eiser in hoofdz. en inc.] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
De incidentele vordering van Dexia
5.16. Dexia vordert dat [eiser in hoofdz. en inc.] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
-
degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
-
het moet gaan om bepaalde bescheiden,
-
aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.17. Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a geen inzage van het intakeformulier kan worden verlangd. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser in hoofdz. en inc.] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser in hoofdz. en inc.] , althans haar gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser in hoofdz. en inc.] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.18. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser in hoofdz. en inc.] worden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
5.19. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Proceskosten
5.20. Omdat [eiser in hoofdz. en inc.] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser in hoofdz. en inc.] worden begroot op:
5.21. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.22. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.
6 De beslissing
De kantonrechter
in het incident van [eiser in hoofdz. en inc.]
6.1. wijst de vordering af,
6.2. compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident van Dexia
6.3. wijst de vordering af,
6.4. veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser in hoofdz. en inc.] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.5. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in hoofdz. en inc.] heeft gehandeld door [eiser in hoofdz. en inc.] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in hoofdz. en inc.] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in hoofdz. en inc.] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.6. verklaart voor recht dat [eiser in hoofdz. en inc.] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.7. veroordeelt Dexia om aan [eiser in hoofdz. en inc.] te betalen een bedrag van € 5.947,62, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in rov. 5.13.,
6.8. veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.9. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.10. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.11. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.12. wijst de vorderingen af,
6.13. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser in hoofdz. en inc.] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
62956/560
In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.