Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:7446 - Rechtbank Gelderland - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:744610 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Arnhem

Zaaknummer: 11387657 \ EL EXPL 24-40

Vonnis van 10 september 2025

in de zaak van

[eiser in conventie], te [woonplaats] , eiseres in conventie, verweerster in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: [eiser in conventie] , gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces,

tegen

DEXIA NEDERLAND B.V., te Amsterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: Dexia, gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding,- de incidentele vordering ex. artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens houdende akte uitlaten producties in conventie.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 Kern van de zaak

2.1. [eiser in conventie] heeft via een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst hield het volgende in. [eiser in conventie] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eiser in conventie] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst(en) werden de aandelen verkocht en moest [eiser in conventie] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eiser in conventie] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eiser in conventie] geleden schade helemaal moet vergoeden.

2.2. Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door [eiser in conventie] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3 De feiten

3.1. [eiser in conventie] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:

3.2. Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:

3.3. Volgens opgave van Dexia heeft [eiser in conventie] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 5.158,38 aan maandtermijnen en geen bedrag aan restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eiser in conventie] een bedrag van € 459,37 aan dividenden ontvangen en € 128,56 aan fiscaal voordeel genoten.

3.4. De gemachtigde van [eiser in conventie] , Leaseproces, heeft bij brief van 10 augustus 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.

4 Het geschil

4.1. [eiser in conventie] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  • voorwaardelijk, namelijk voor zover Dexia het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen een afschrift van het aanvraagformulier en de ondertekende overeenkomst aan [eiser in conventie] te verstrekken,

  • onvoorwaardelijk:

 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser in conventie] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,  voor recht zal verklaren dat [eiser in conventie] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij gehouden is die schade te vergoeden,  Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te bewerkstelligen dat de registratie van [eiser in conventie] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering wordt ongedaan gemaakt, op straffe van een dwangsom € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,  Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser in conventie] van al datgene dat zij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente,  voor recht zal verklaren dat [eiser in conventie] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,  Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eiser in conventie] , met wettelijke rente,  Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.

4.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

  • in het incident:

[eiser in conventie] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser in conventie] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,

  • in de hoofdzaak:

4.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident

algemeen 5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser in conventie] .

5.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.[1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.

5.3. Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:

verjaring

5.4. Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser in conventie] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring.[2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.

tussenpersoon

5.5. [eiser in conventie] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select (hierna: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022[3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.

5.6. De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser in conventie] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser in conventie] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser in conventie] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser in conventie] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser in conventie] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.

5.7. [eiser in conventie] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende: [eiser in conventie] heeft op advies van een financieel adviseur van Spaar Select een Profit Effect van Bank Labouchere afgesloten. [eiser in conventie] besloot telefonisch contact op te nemen met Dexia voor advies. [eiser in conventie] had namelijk recent een erfenis ontvangen waarmee ze wilde beleggen. Dexia verwees [eiser in conventie] door naar Spaar Select. Een medewerker van Spaar Select stelde vervolgens voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eiser in conventie] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [eiser in conventie] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser in conventie] . Zo is met de adviseur gesproken over het inkomen van [eiser in conventie] , namelijk een bijstandsuitkering. Ook werd gesproken over de gezinssituatie van [eiser in conventie] , namelijk over haar kinderen en dat ze net een scheiding achter de rug had. [eiser in conventie] besprak ook met de adviseur dat ze recent een erfenis had ontvangen. De ene helft hiervan had [eiser in conventie] beschikbaar gesteld voor haar kinderen. Met de andere helft wilde [eiser in conventie] gaan beleggen, om zo vermogen op te bouwen voor haar pensioen. [eiser in conventie] maakte zich namelijk zorgen over haar dreigende pensioengat. De adviseur gaf aan dat hij een geschikt product kon adviseren waarmee [eiser in conventie] een aanvulling zou kunnen sparen op haar pensioen. De adviseur adviseerde [eiser in conventie] om een Profit Effect af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 3.200,00. De adviseur adviseerde de hoogte van de voortuitbetaling aan de hand van het bedrag dat [eiser in conventie] beschikbaar had voor haar doelstelling, namelijk de helft van de erfenis. Volgens de adviseur zou [eiser in conventie] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser in conventie] een aanvulling op haar pensioen zou sparen om het dreigende pensioengat op te vullen. De adviseur heeft [eiser in conventie] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Volgens de adviseur zou met het Profit Effect op een veilige manier belegd worden. Als [eiser in conventie] op deze risico’s gewezen was, had zij het Profit Effect nooit afgesloten. [eiser in conventie] had geen kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eiser in conventie] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Profit Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. [eiser in conventie] heeft, conform het advies van de adviseur een Profit Effect overeenkomst afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 3.191,59. Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser in conventie] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eiser in conventie] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eiser in conventie] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden.

5.8. [eiser in conventie] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht

  • een kopie van de overeenkomst van 18 januari 2001 met contractnummer [contractnummer] , voorzien van de tekst: “Adviseur: ATP00307-Spaar Select B.V.

5.9. Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eiser in conventie] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dexia heeft de door [eiser in conventie] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser in conventie] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon.[4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser in conventie] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.

wetenschap Dexia

5.10. [eiser in conventie] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon Spaar Select een op de persoon van [eiser in conventie] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser in conventie] , had zij behoren te weten dat [eiser in conventie] door de tussenpersoon is geadviseerd.[5]

aansprakelijkheid Dexia 5.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser in conventie] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser in conventie] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser in conventie] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.[6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.

vorderingen van [eiser in conventie] 5.12. De door [eiser in conventie] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conventie] heeft gehandeld door [eiser in conventie] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conventie] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conventie] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen.

5.13. [eiser in conventie] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 4.570,45. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag. De wettelijke rente is verschuldigd over voormeld bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.

5.14. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser in conventie] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.

BKR-registratie

5.15. Dexia zal - voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser in conventie] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven - worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser in conventie] geen verplichtingen uit de overeenkomst meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom zal worden bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00.

de voorwaardelijke vordering van [eiser in conventie]

5.16. vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eiser in conventie] in het gelijk zal worden gesteld. Zij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen.

de incidentele vordering van Dexia

5.17. Dexia vordert dat [eiser in conventie] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:

  • degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,

  • het moet gaan om bepaalde bescheiden,

  • aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.

5.18. Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a geen inzage van het intakeformulier kan worden verlangd. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser in conventie] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser in conventie] , althans haar gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser in conventie] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.

5.19. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser in conventie] worden begroot op € 82,00.

vorderingen Dexia

5.20. Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.

proceskosten

5.21. Omdat [eiser in conventie] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eiser in conventie] worden begroot op:

5.22. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.

5.23. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6 De beslissing

De kantonrechter

in het incident van Dexia

6.1. wijst de vordering af,

6.2. veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser in conventie] , tot op heden begroot op € 82,00,

in conventie

6.3. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser in conventie] heeft gehandeld door [eiser in conventie] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser in conventie] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser in conventie] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,

6.4. verklaart voor recht dat [eiser in conventie] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,

6.5. verklaart voor recht dat [eiser in conventie] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,

6.6. veroordeelt Dexia om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 4.570,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in rov. 5.13.,

6.7. veroordeelt Dexia - voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser in conventie] een A-codering aan het Bureau Kredietregistratie heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser in conventie] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomst meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00,

6.8. veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,

6.9. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,

6.10. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,

6.11. wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

6.12. wijst de vorderingen af,

6.13. veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser in conventie] gevallen, tot op heden begroot op nihil.

62956/560

In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.

Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.

Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.


Voetnoten

In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.

Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.

Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.