ECLI:NL:RBGEL:2025:7391 - Rechtbank Gelderland - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/453445 / KG ZA 25-219
Vonnis in kort geding van 9 september 2025
in de zaak van
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats] , eisende partij, hierna te noemen: VVE, advocaat: mr. T.A. Bode,
tegen
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , advocaat: mrs. J.F. van Nouhuys en T.A.E. ten Berge.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding met de producties 1 tot en met 12
-
de akte overlegging producties 1 tot en met 3 van [gedaagde]
-
de akte overlegging aanvullende producties 13 en 14 van de VvE
-
de mondelinge behandeling van 26 augustus 2025
-
de pleitaantekeningen van de VvE
-
de pleitaantekeningen van [gedaagde] .
2 De feiten
2.1. [gedaagde] is eigenaar van het appartement aan [adres 1] . Haar bestuurder, [naam 1] , en zijn echtgenote bewonen het appartement. Het appartement maakt deel uit van een gebouw dat bij akte van 24 juli 2018 (hierna: de splitsingsakte) is gesplitst in appartementsrechten.
2.2. In artikel 17 van de splitsingsakte staat dat (onder meer) de gevels, balkonconstructie en het dak van het gebouw tot de gemeenschappelijke delen behoren. Artikel 22 van de splitsingsakte bepaalt dat iedere op-, aan-, onder- of bijbouw zonder voorafgaande toestemming van de vergadering van eigenaars van de VvE (hierna: de vergadering) verboden is. In artikel 23 van het splitsingsreglement staat dat eigenaren zonder toestemming van de vergadering geen wijzigingen mogen aanbrengen aan het architectonisch uiterlijk of de constructie van het gebouw.
2.3. [gedaagde] heeft in mei 2020 een aanbouw op het dakterras van haar appartement geplaatst. Zij heeft daarvoor vooraf niet om toestemming van de vergadering gevraagd. De nadien door [gedaagde] verzochte toestemming aan de vergadering is niet verleend en ook het verzoek van [gedaagde] om een vervangende machtiging als bedoel in artikel 5:121 BW is door de kantonrechter afgewezen, welke beslissing door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is bekrachtigd.
2.4. Tijdens een vergadering van de VvE op 13 april 2022 is aan het bestuur een procesvolmacht verstrekt om [gedaagde] in rechte te betrekken om te bewerkstelligen dat de door haar geplaatste aanbouw op het dakterras wordt verwijderd.
2.5. In een door de VvE aanhangig gemaakte bodemprocedure heeft de rechtbank Gelderland bij vonnis van 12 juli 2023 (zaaknummer C/05/409341 / HA ZA 22-441, hierna verder: het vonnis) geoordeeld dat [gedaagde] in strijd heeft gehandeld met de splitsingsakte en is [gedaagde] veroordeeld om binnen 90 dagen de aanbouw te verwijderen en verwijderd te houden en het dakterras terug te brengen naar de oorspronkelijke staat op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 30.000,00.
2.6. Bij deurwaardersexploot van 31 oktober 2024 zijn het vonnis en de beschikkingen aan [gedaagde] betekend en is zij gesommeerd om aan het vonnis te voldoen.
2.7. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van de deurwaarder, gedateerd 7 april 2025, waarin staat dat de deurwaarder vanaf de straatzijde heeft geconstateerd dat de aanbouw nog steeds niet is verwijderd. Bij deurwaardersexploot van diezelfde datum heeft de VvE aan [gedaagde] het bevel gedaan tot betaling van € 30.000,00 aan verbeurde dwangsommen. [gedaagde] heeft dit bedrag aan dwangsommen betaald.
2.8. Tijdens een vergadering van de VvE op 14 april 2025 is aan het bestuur een procesvolmacht verstrekt om [gedaagde] in rechte te betrekken om uitvoering van het vonnis af te dwingen. [gedaagde] heeft een verzoek ingediend bij de kantonrechter tot vernietiging van dat besluit wegens strijd met de splitsingsakte.
2.9. Bij brief van 22 juli 2025 heeft [gedaagde] de VvE bericht dat de aanbouw op het dakterras is verwijderd en verzocht het kort geding in te trekken. In antwoord daarop heeft de VvE aan [gedaagde] bij e-mailbericht van 30 juli 2025 meegedeeld dat [gedaagde] grotendeels heeft voldaan aan het vonnis, maar dat er nog wandpanelen aanwezig zijn. Namens de VvE wordt ook opgemerkt dat [gedaagde] een keukenblok/buitenkeuken op het dakterras heeft gerealiseerd, waarvoor nooit toestemming is gevraagd, maar dat (het bestuur van) de VvE dit onderdeel voor nu buiten beschouwing zal laten. De VvE is bereid het kort geding in te trekken onder de voorwaarden dat de houten wandpanelen alsnog verwijderd worden, [gedaagde] een bedrag aan proceskosten aan de VvE vergoedt en het verzoekschrift tot vernietiging van het VvE-besluit intrekt. Bij e-mailbericht van 18 augustus 2025 heeft [gedaagde] aan de VvE bericht dat de deur ook is verwijderd, zodat de volledige aanbouw conform het vonnis is verwijderd, maar dat zij niet akkoord gaat met de overige twee voorwaarden van de VvE voor intrekking van het kort geding.
3 Het geschil
3.1. De VvE stelt dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis en dat zij het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd. De aanbouw is niet volledig verwijderd en het dakterras is niet hersteld in de oorspronkelijke staat. Er staan onder meer nog een wandpaneel en een keukenblok. Op deze wijze wordt geen uitvoering gegeven aan het vonnis. Er wordt nog steeds inbreuk gemaakt op de uitstraling van gebouw, waarmee [gedaagde] niet handelt ‘in de geest van het vonnis’ en dus niet aan de veroordeling heeft voldaan. De oorspronkelijk vastgestelde dwangsom is niet voldoende effectief gebleken en is kennelijk een onvoldoende prikkel voor [gedaagde] tot nakoming van het vonnis. Daarom is een verhoging van de dwangsommen gerechtvaardigd, noodzakelijk en proportioneel, aldus de VvE.
3.2. De VvE vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de in het vonnis opgelegde dwangsom verhoogt naar € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] niet aan de in dat vonnis gegeven veroordeling voldoet, tot een maximum van € 500.000,00 is bereikt, met veroordeling van [gedaagde] in proceskosten en nakosten.
3.3. [gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de VvE omdat de VvE niet over een procesvolmacht beschikt, dan wel tot afwijzing van de vordering omdat [gedaagde] heeft voldaan aan het vonnis.
4 De beoordeling
Procesvolmacht
4.1. De VvE stelt zich op het standpunt dat zij over een geldige procesvolmacht beschikt. Op 13 april 2022 heeft de vergadering haar bestuur een procesvolmacht verleend voor het voeren van een dagvaardingsprocedure tot verwijdering van de aanbouw. Die volmacht ziet niet alleen op de gerechtelijke procedure tot verwijdering van de aanbouw, maar ook op de tenuitvoerlegging van het daaruit volgende vonnis, waaronder een verhoging van de dwangsommen. In de vergadering van 14 april 2025 heeft het bestuur zekerheidshalve verzocht om een (nieuwe) procesvolmacht om [gedaagde] in rechte te betrekken om de rechtbank te verzoeken de dwangsommen te verhogen. Tegen dat besluit heeft [gedaagde] een verzoekschrift tot vernietiging bij de kantonrechter ingediend. [gedaagde] betwist dat de procesvolmacht die eerder is verleend in de vergadering van 13 april 2022 ziet op opvolgende rechtsvorderingen, zoals dit kort geding.
4.2. Op 14 april 2025 is door de vergadering aan (het bestuur van) de VvE een procesvolmacht verleend voor de onderhavige procedure. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om vooruit te lopen op het oordeel van de kantonrechter en zal vooralsnog uitgaan van de rechtsgeldigheid van dat besluit. De vraag of de procesvolmacht van 13 april 2022 zich ook uitstrekt tot de onderhavige procedure behoeft daarom geen bespreking. Gelet op het voorgaande is de VvE ontvankelijk in haar vorderingen.
Spoedeisend belang
4.3. Het spoedeisend belang van de VvE volgt genoegzaam uit haar stellingen en is door [gedaagde] niet betwist.
De veroordeling in het vonnis
4.4. In dit kort geding gaat het om de vraag of [gedaagde] heeft voldaan aan de veroordeling in het vonnis van de rechtbank van 12 juli 2023 om “de aanbouw te verwijderen en verwijderd te houden en het dakterras terug te brengen naar de oorspronkelijke staat”. De voorzieningenrechter heeft daarbij niet de taak om de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Het dictum van een uitspraak moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. Doel en strekking van de veroordeling zijn daarbij het richtsnoer, met dien verstande dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.5. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan de stelling van de VvE dat ook van belang is wat de kantonrechter en het gerechtshof over de aanbouw hebben geoordeeld. In die procedures lag een andere vraag ter beoordeling voor, waarvoor een ander toetsingskader gold. In het vonnis is de veroordeling tot verwijdering van de aanbouw toegewezen omdat [gedaagde] geen toestemming had voor het plaatsen van de aanbouw en dus in strijd had gehandeld met de splitsingsakte. Architectonische afwegingen lagen daaraan niet ten grondslag.
4.6. In rov. 2.4. van het vonnis staat: “De aanbouw bestaat uit een frame dat aan de luifel en de vloer van het dakterras is bevestigd, waarin een houten constructie is geplaatst, voorzien van een doek en afgetimmerd met houten plankdelen.” Vaststaat dat dit frame en de houten constructie zijn verwijderd, evenals een wandpaneel dat als deur diende. [naam 1] heeft namens [gedaagde] ter zitting verklaard dat de lat met scharnieren zal worden vervangen en dat hij nog een nieuwe lamp moet ophangen. Hij heeft verder toegelicht dat er weliswaar nog een ander houten wandpaneel op het dakterras staat (voor een raam om de doorkijk te verhinderen), maar dat dat paneel losstaat en niets te maken heeft met de aanbouw. Ook heeft hij toegelicht dat het door de VvE genoemde keukenblok geen buitenkeuken is, maar een soort losstaand meubel, dat evenmin onderdeel uitmaakt van de aanbouw en waarin onder meer tuinkussens opgeslagen liggen.
4.7. De voorzieningenrechter overweegt dat voor zover de VvE stelt dat met de aanbouw ook het wandpaneel voor het raam en het ‘keukenblok’ wordt bedoeld, die stelling niet opgaat. De in het vonnis gegeven beschrijving van de aanbouw laat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen andere uitleg toe dan dat daarmee uitsluitend het frame met de houten constructie wordt bedoeld, dat aan de luifel en de vloer van het dakterras was bevestigd. Voor zover de VvE stelt dat in de veroordeling van [gedaagde] om het dakterras terug te brengen in de oorspronkelijke staat ook besloten ligt dat het wandpaneel en keukenblok moeten worden verwijderd, gaat ook die stelling niet op. In het vonnis staat dat [gedaagde] door het plaatsen van de aanbouw in strijd heeft gehandeld met de splitsingsakte en dat dat onrechtmatig is (rov. 4.4.). Of zij al dan niet instemming van de aannemer had was daarbij niet relevant (rov. 4.5.) De daarop volgende overweging ‘de vordering tot verwijdering en het verwijderd houden van de aanbouw en tot het terugbrengen van (de gemeenschappelijke delen van) het dakterras in de oorspronkelijke staat zal daarom worden toegewezen’ (rov. 4.6.), laat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen andere uitleg toe dan dat daarmee niet meer werd bedoeld dan dat het frame met houten constructie verwijderd diende te worden, met herstel van de luifel en de vloer van het dakterras in de staat zoals die was voordat het frame en de houten constructie werden geplaatst. Dat er nog een lat met deurscharnieren moet worden vervangen en er een nieuwe lamp op het lichtpunt moet worden aangesloten, rechtvaardigt niet de conclusie dat [gedaagde] daarin nalatig is geweest.
4.8. De slotsom van het voorgaande is dat [gedaagde] heeft voldaan aan de veroordelingen in het vonnis van 12 juli 2023, zodat geen grond aanwezig is voor verhoging van de dwangsom. De vordering van de VvE zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.9. Vaststaat dat [gedaagde] pas na het uitbrengen van de kort gedingdagvaarding de aanbouw heeft verwijderd en het dakterras in de oorspronkelijke staat heeft teruggebracht. Daar staat tegenover dat de VvE ervoor heeft gekozen het kort geding desondanks doorgang te laten vinden en in het ongelijk wordt gesteld. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de proceskosten te compenseren zoals hierna te vermelden.
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering van de VvE af,
5.2. compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
771