Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:7253 - Rechtbank Gelderland - 28 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:725328 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/3029

in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),

en

(gemachtigde: [gemachtigde 2]).

  1. Deze uitspraak gaat over de aan de gemeente Lingewaard verleende omgevingsvergunning voor het kappen van drie wilgen op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] aan de natuurplas Plakse Wei in [plaats]. Eisers zijn het niet eens met de omgevingsvergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.

Procesverloop

  1. Het college heeft op 19 oktober 2023 aan de gemeente Lingewaard een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van drie wilgen. Met de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024 heeft het college de omgevingsvergunning in stand gelaten.

2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.

2.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eisers hebben nadere stukken ingediend.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college samen met [persoon A]. Het beroep is gelijktijdig op zitting behandeld met de zaak ARN 23/7626 (over de afwijzing van het handhavingsverzoek). Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over? 3. Naar aanleiding van de uitspraak van rechtbank Gelderland van 10 augustus 2023[1] heeft de gemeente Lingewaard op 28 september 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisering van drie zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning gekapte wilgen op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] in [plaats]. De aanvraag ziet op de activiteit “het uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden”.[2]

3.1. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan “Park Lingezegen”. Het perceel heeft hierin de bestemming “Natuur”. Op grond van artikel 13.3.1 onder b van het bestemmingsplan is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden met de bestemming “Natuur” de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:“het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.”

3.2. Het college heeft op 19 oktober 2023 de omgevingsvergunning verleend, omdat met de kap van de drie wilgen volgens het college geen sprake is van een blijvende afbreuk aan de natuur- en landschapswaarden. De omgevingsvergunning ziet op de in de hieronder weergegeven afbeelding wilgen met nummers 2, 4 en 7:

Afbeelding uit rapport NLadviseurs

3.3. In de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024 heeft het college de omgevingsvergunning, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Zijn eisers belanghebbenden? 4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers belanghebbende zijn bij de omgevingsvergunning. Een belanghebbende bij een besluit kan tegen dat besluit beroep instellen.[3] Een belanghebbende is degene van wie het belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.[4] Op de zitting is vast komen te staan dat eisers op een afstand van circa 50 meter wonen van het perceel waar de wilgen zijn gekapt. Eisers hadden zicht op de gekapte wilgen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers belanghebbende zijn bij de omgevingsvergunning.

4.1. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers ook procesbelang hebben. In beginsel bestaat er geen procesbelang meer als de bomen al gekapt zijn. Nu het eisers te doen is om een herplantplicht, is er toch sprake van procesbelang.[5]

Heeft het college aan het juiste bestemmingsplan getoetst? 5. Het college heeft de omgevingsvergunning getoetst aan het bestemmingsplan “Park Lingezegen”. De aanvraag om een omgevingsvergunning is op 29 september 2023 ingediend. Op 11 mei 2023 is het bestemmingsplan “Tweede herziening Park Lingezegen” vastgesteld en op 22 juni 2023 is dit bestemmingsplan in werking getreden. Dit betekent dat op het moment van indienen van de aanvraag het bestemmingsplan “Tweede herziening Park Lingezegen” van toepassing was. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat het college de aanvraag aan het verkeerde bestemmingsplan getoetst heeft. Het college heeft dit in de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024 niet hersteld. Het beroep is daarom gegrond.

5.1. Op de zitting heeft het college een kaartje overgelegd waaruit blijkt dat dat wilgen 2 en 7 binnen de bestemming “Wonen” vallen. Wilg 4 valt grotendeels binnen de bestemming “Natuur”.

Afbeelding ter zitting overgelegd

5.2. De rechtbank gaat in de hiernavolgende beoordeling uit van het bestemmingsplan “Tweede herziening Park Lingezegen” (het bestemmingsplan) als toetsingskader.

Is er sprake van een vergunningplicht voor wilg 2 en wilg 7? 6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of er sprake is van een vergunningplicht voor wilg 2 en wilg 7, omdat deze in het bestemmingsplan binnen de bestemming “Wonen” vallen. In de woonbestemming is geen vergunningstelsel opgenomen voor de activiteit “het uitvoeren van een werk en/of werkzaamheden”. Op het perceel is ook de gebiedsaanduiding “wetgevingszone – verbod vellen houtopstanden” van toepassing. Op grond van artikel 23.3.2, onder a geldt ter plaatse van deze aanduiding een verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen. Dit verbod geldt niet als het gaat om een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.

6.1. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de wilgen zijn gekapt om de groei van het overige groen ter plaatse te bevorderen. Dat valt volgens het college onder de verzorgingsmaatregel als bedoelt in artikel 23.3.2, onder c, van het bestemmingsplan. De boomdeskundige van het college heeft tijdens een inspectiebezoek op 10 oktober 2023 geconstateerd dat het ter plaatse aanwezige groen zich heeft hersteld.

6.2. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat er sprake is van een verzorgingsmaatregel. Het voorgaande betekent dat er geen vergunningplicht geldt en het college daarom voor wilg 2 en wilg 7 geen omgevingsvergunning kon verlenen. Het college had de aanvraag voor deze twee wilgen daarom positief moeten weigeren. De rechtbank gaat hierna in op de beroepsgronden en beoordeelt vervolgens welke conclusie hieraan moet worden verbonden. Heeft het college de natuur- en landschapswaarden bij de besluitvorming betrokken? 7. Eisers betogen dat het college niet in kaart heeft gebracht welke natuur- en landschapswaarden er gewaarborgd moeten worden. Er ontbreekt volgens eisers een deskundigenadvies bij de omgevingsvergunning. De verwijzing naar het terreinbezoek van 10 oktober 2023 is niet voldoende, omdat hieruit niet kan worden vastgesteld welke natuur- en landschapswaarden betrokken zijn in de besluitvorming.

7.1. Voor wilg 4 geldt dat op grond van artikel 15.4.1 van de bestemming “Natuur” het verboden is om zonder omgevingsvergunning te worden gekapt. Op grond van artikel 15.4.2 mag de omgevingsvergunning alleen en moet worden geweigerd indien: “door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk worden gedaan aan de natuur- en landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.”

7.2. Het college stelt zich op het standpunt dat hij, bij de beoordeling of aan de natuur- en landschapswaarden geen blijvende afbreuk wordt gedaan, het volgende heeft betrokken:

De boomdeskundige van het college heeft dit geconstateerd tijdens het inspectiebezoek ter plaatse op 10 oktober 2023. Door de dichte en gelaagde beplantingsstructuur is er volgens het college geen sprake van een blijvende afbreuk aan de natuur- en landschapswaarden in deze beplantingszone.

7.3. Het college heeft beoordelingsruimte bij het bepalen of er sprake is van blijvende afbreuk aan de natuur- en landschapswaarden in het betreffende gebied en daarmee dus ook bij het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen. De rechtbank toetst of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.[6]

7.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende inzichtelijk gemaakt waarom er volgens hem geen sprake is van een blijvende afbreuk aan de natuur- en landschapswaarden door het kappen van wilg 4. Eisers hebben geen deskundig tegenadvies overgelegd waaruit anderszins blijkt. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft het college een herplantplicht moeten opleggen? 8. Eisers betogen dat het college het besluit gebaseerd heeft op het advies van NLadviseurs van 21 februari 2021. In dit rapport is expliciet een herplantplicht in overweging gegeven om de natuur- en landschapswaarden te waarborgen. Het college wijkt van dit advies af door geen herplantplicht op te leggen.

8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat een herplantplicht niet nodig is. Herplant is bedoeld om de natuur- of landschapswaarden te herstellen of te bevorderen. De kap van de drie wilgen heeft geen blijvende afbreuk gedaan van deze waarden, waardoor herplant volgens het college niet nodig is. Daarnaast zorgt de concurrerende werking van de aanwezige begroeiing ervoor dat succesvolle aanplant van nieuwe bomen binnen de bosstrook niet mogelijk is. Als er moet worden overgegaan tot herplant van bomen, dan moet daarvoor het nu aanwezige groen worden verwijderd. Dat gaat volgens het college juist ten koste van de natuur- en landschapswaarden. De betreffende wilgen werden gekapt omdat ze met hun omvang ervoor zorgden dat de onderlaag, bestaande uit andere boom- en struiksoorten, in conditie afnam. De onderlaag heeft zich inmiddels sterk hersteld en hiermee is de soortensamenstelling, wat een natuurwaarde is, bevorderd.

8.2. Op grond van artikel 15.4.2 van het bestemmingsplan kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden als verwacht wordt dat de gevolgen van de kap blijvend afbreuk doen aan de natuur- en landschapswaarden. De rechtbank is van oordeel dat het college hierin beoordelingsruimte toekomt. Onder 7.4. heeft de rechtbank overwogen dat het college voldoende gemotiveerd heeft waarom het college vindt dat er geen sprake is van blijvende afbreuk aan de natuur- en landschapswaarden. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet tot de conclusie mocht komen dat er geen herplantplicht opgelegd wordt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat de beslissing op bezwaar is gebaseerd op het verkeerde bestemmingsplan en dit besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024.

9.1. Op grond van het van toepassing zijnde bestemmingsplan is voor wilg 2 en wilg 7 geen omgevingsvergunning vereist. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 19 oktober 2023 te herroepen en te bepalen dat de aanvraag voor wilg 2 en wilg 7 wordt afgewezen, omdat er geen vergunning nodig is (een ‘positieve weigering’).

9.2. Voor wat betreft wilg 4 is de rechtbank van oordeel dat het college alsnog toereikend gemotiveerd heeft waarom de omgevingsvergunning verleend kon worden. De rechtbank laat daarom de rechtsgevolgen van dit onderdeel van de beslissing op bezwaar in stand. Dit betekent dat de omgevingsvergunning voor het kappen van wilg 4 in stand blijft.

9.3. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De gemachtigde van eiseres heeft een beroepschrift ingediend en de zitting bijgewoond. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 26 maart 2024;

  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar, voor zover dit ziet op wilg 4, in stand blijven;

  • herroept voor het overige het primaire besluit van 19 oktober 2023 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;

  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:RBGEL:2023:4572.

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1597.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3048.


Voetnoten

ECLI:NL:RBGEL:2023:4572.

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2021:1597.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3048.