ECLI:NL:RBGEL:2025:6931 - Rechtbank Gelderland - 20 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1134
in de zaak tussen
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]),
en
**de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,**het UWV (gemachtigde: [gemachtigde 3]).
1. Deze uitspraak gaat over de definitieve vaststelling van de uitkering van eiseres op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (Wet IOW) en de terugvordering en invordering van de te veel betaalde IOW-uitkering. Eiseres is het daarmee niet eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de definitieve vaststelling van de IOW-uitkering, de terugvordering en de invordering.
Procesverloop
2. Met het besluit van 20 september 2023 heeft het UWV de uitkering van eiseres op grond van de Wet IOW over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 definitief vastgesteld en een brutobedrag van € 1.972,09 aan te veel betaalde uitkering van eiseres teruggevorderd. Met het besluit van 27 september 2023 heeft het UWV de te veel betaalde uitkering van € 1.972,09 van eiseres ingevorderd. Met het bestreden besluit van 17 januari 2024 op de bezwaren van eiseres is het UWV bij de besluiten gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Beoordeling door de rechtbank
Feiten 3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft tot en met 31 mei 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. In aansluiting daarop heeft het UWV eiseres met ingang van 1 juni 2019 een IOW-uitkering toegekend. Eiseres heeft daarnaast een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen, omdat zij zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft verleend. Eiseres heeft maandelijks aan het UWV doorgegeven hoeveel pgb zij ontving. Het inkomen dat eiseres aan pgb heeft ontvangen is voor 70% in mindering gebracht op de IOW-uitkering.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1. Met het besluit van 19 januari 2021 heeft het UWV bepaald dat de IOW-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 op voorschotbasis wordt betaald, omdat het UWV gebruik gaat maken van de inkomensgegevens van de Belastingdienst. De inkomsten worden dan per jaar verrekend. Met het besluit van 25 april 2022 heeft het UWV de IOW-uitkering van eiseres met ingang van 1 juni 2022 beëindigd, omdat eiseres op die dag de AOW-leeftijd
3.2. Met het besluit van 20 september 2023 heeft het UWV de IOW-uitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 definitief vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft het UWV een brutobedrag van € 1.972,09 aan te veel betaalde uitkering van eiseres teruggevorderd, omdat eiseres meer heeft ontvangen dan waar zij recht op had. Met het besluit van 27 september 2023 heeft het UWV de te veel betaalde uitkering van € 1.972,09 van eiseres ingevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Met het bestreden besluit heeft het UWV de bezwaren van eiseres tegen beide besluiten ongegrond verklaard, omdat voor het bepalen van de inkomsten de belastbare winst uit onderneming evenredig wordt toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Er kan slechts een juist beeld van de inkomsten worden verkregen door een langere periode in ogenschouw te nemen. Wat vindt eiseres?
3.3. Eiseres heeft aangevoerd dat het onjuist is dat het UWV de pgb-inkomsten heeft gekwalificeerd als inkomsten van een zelfstandige. Volgens eiseres wordt de IOW-uitkering ten onrechte van haar teruggevorderd, omdat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. Het UWV had alleen de pgb-inkomsten over de periode van 1 januari 2022 tot 1 juni 2022 bij de berekening moeten betrekken. De scheidslijn tussen resultaat uit overige werkzaamheden en loon is dun. Als wel sprake was geweest van een dienstbetrekking dan zouden alleen de inkomsten tot 1 juni 2022 zijn meegerekend. Eiseres heeft verder aangevoerd dat sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Zij heeft hiervoor verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 april 2024.
Wat vindt het UWV?
3.4. Volgens het UWV hadden de pgb-inkomsten inderdaad niet moeten worden gekwalificeerd als inkomsten van een zelfstandige, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Er bestaat echter geen aanleiding om het bestreden besluit te wijzigen, omdat het rechtsgevolg van het bestreden besluit niet wijzigt. Het gaat om inkomen waar in het kader van de IOW-uitkering rekening gehouden mee dient te worden. Het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden wordt evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Volgens het UWV leidt deze berekeningswijze in deze zaak niet tot een kennelijk onredelijk resultaat. Er is ook geen sprake van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Verder kan het UWV eiseres niet volgen dat ten onrechte is afgezien van een hoorzitting. In het schrijven van 4 december 2023 aan de gemachtigde van eiseres is het telefoononderhoud van 4 december 2023 bevestigd. Daaruit blijkt dat de gemachtigde van eiseres heeft afgezien van de mogelijkheid om haar bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting. Op het formulier hoorzitting dat op 12 december 2023 door het UWV is ontvangen, is niet alsnog door de gemachtigde van eiseres vermeld dat prijs werd gesteld op een hoorzitting, maar alleen dat telefonisch contact moest worden opgenomen als het bezwaar gedeeltelijk of geheel ongegrond zou worden verklaard.
Wat vindt de rechtbank?
3.5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.6. Eiseres heeft inkomsten uit overige werkzaamheden ontvangen naast haar IOW-uitkering. Uit artikel 4:1, eerste lid van het Algemeen Inkomensbesluit Socialezekerheidswetten (AIB) blijkt dat inkomen wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand. Het resultaat uit overige werkzaamheden wordt op grond van artikel 4:1, vijfde lid, van het AIB evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Dit betekent voor eiseres dat al haar inkomsten over het jaar 2022 worden meegenomen voor de berekening van de IOW-uitkering, ook al had zij maar tot 1 juni 2022 recht op een IOW-uitkering.
Kennelijk onredelijk resultaat
3.7. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een kennelijk onredelijk resultaat door toepassing van artikel 4:1, vijfde lid, van het AIB. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is aan resultaat uit overige werkzaamheden inherent dat dit enige variatie vertoont en dat het moment van betaling en het tijdstip waarop de betreffende arbeid is verricht, niet steeds in dezelfde kalendermaand liggen. Daarom kan slechts een juist beeld van de inkomsten worden verkregen door een langere periode in ogenschouw te nemen.
Dringende reden
3.8. Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024
3.9. De rechtbank is van oordeel dat het UWV geen aanleiding heeft hoeven zien om op grond van een dringende reden geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het Uwv heeft in de situatie van eiseres zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden van de dringende reden voldoende meegewogen. Dat sprake is van een wrang resultaat, omdat eiseres als gepensioneerde een ander uit de brand wilde helpen door meer zorg te verlenen, is onvoldoende om ervan uit te gaan dat sprake is van een dringende reden.
Hoorzitting
3.10. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat ten onrechte niet alsnog een hoorzitting is gehouden. Eiseres heeft op 4 december 2023 telefonisch aan het UWV vermeld dat zij geen hoorzitting wenste. Eiseres heeft op het formulier hoorzitting niet aangekruist dat zij (alsnog) een hoorzitting wenste, maar heeft alleen vermeld dat zij graag gebeld wilde worden als het UWV een negatief besluit zou nemen. Tijdens de zitting heeft eiseres dit nogmaals bevestigd. Zoals de gemachtigde van het UWV tijdens de zitting heeft uitgelegd past dat niet in de werkwijze van het UWV, omdat een hoorzitting niet is bedoeld om nog alle gronden te bespreken als er al een beslissing is genomen. De rechtbank kan hierin het UWV volgen.
Conclusie en gevolgen
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. Cornelisse, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen Artikel 7 Het recht op een uitkering eindigt: a.met ingang van de dag waarop er ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde een uitsluitingsgrond van toepassing is; b.de dag volgend op de dag waarop de uitkeringsgerechtigde overlijdt.
Artikel 10 1.De uitkering bedraagt per kalendermaand: 0,7 x (A – B). Hierbij staat A voor: a.het maandloon, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet; ofb. het maandloon, bedoeld in artikel 13, vierde lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, met dien verstande dat A niet meer bedraagt dan 10/7 maal het bedrag, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, van de Toeslagenwet vermenigvuldigd met 21,75; en B staat voor het inkomen per kalendermaand.
2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt herzien op de wijze als bedoeld in artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.3. Onder inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan inkomen uit arbeid.4. Op de uitkering wordt overig inkomen geheel in mindering gebracht.5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat wordt verstaan onder inkomen uit arbeid als bedoeld in het derde lid en overig inkomen als bedoeld in het vierde lid. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten. (...)
Artikel 32 Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op de uitkering beschouwd als een uitkering op grond van deze wet. Artikel 34 1. Een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 9 of 19 door het UWV onverschuldigd is betaald of verstrekt wordt door het UWV teruggevorderd.2. De uitkering wordt van de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde teruggevorderd indien blijkt dat deze over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van deze wet is verleend, later inkomsten ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden.3.De persoon van wie wordt teruggevorderd verstrekt desgevraagd aan het UWV de inlichtingen die voor de terugvordering van belang zijn. Artikel 35 (…)4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.(…) Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2:1 Dit hoofdstuk is van toepassing op het bepalen van inkomen als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Toeslagenwet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Artikel 2:2 1.Onder inkomen uit arbeid wordt verstaan: a.hetgeen onder loon wordt verstaan op grond van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend uitkeringen op grond van een werknemersverzekering of wachtgeld als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, tweede zin, van de Werkloosheidswet, al dan niet vermeerderd met een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de aanvullingen daarop van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat of stond; b.het loon, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964, voor zover de uitkeringsgerechtigde niet als werknemer als bedoeld in onderdeel a inkomen verdient, met dien verstande dat niet tot het inkomen uit arbeid worden gerekend: 1°.hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in die wet wordt genoten; 2°.[rechtbank: vervallen;] 3°.de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964; c.het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet, voor zover de uitkeringsgerechtigde geen werknemer is als bedoeld in de onderdelen a en b. (…)
Artikel 4:1
1. Het inkomen voor de toepassing van:
a.de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand; b.de Toeslagenwet, de Ziektewet en de artikelen 1a:4, vierde lid, 2:6 en 3:2a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt herleid tot een bedrag per dag.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de kalendermaand gesteld op 21,75 dagen. De kalenderweek wordt gesteld op vijf dagen. Het boek- of kalenderjaar wordt gesteld op 261 dagen.
3. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon of het inkomen in verband met arbeid, bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon of dat inkomen in verband met arbeid opgave heeft gedaan.
4. Bij de toepassing van het eerste lid worden betalingen van het overig inkomen toegerekend aan de perioden waarin hierop recht bestaat.
5. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar.
(…)
11. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt de SVB of het UWV het inkomen op een andere wijze.
(…)
Algemene Ouderdomswet.
ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Zie de uitspraken van 6 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:922, 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3902 en 29 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:440.
Zie de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3902.
Zie de uitspraak van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3902.
ECLI:NL:CRVB:2024:726.