Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:6710 - Rechtbank Gelderland - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:671012 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 25/567

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. Y. Seyran),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

1. Deze uitspraak gaat over het buiten behandeling stellen van de aanvraag van eiser voor een briefadres. Eiser is het niet eens met het buiten behandeling stellen van zijn aanvraag en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van eisers aanvraag.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een briefadres. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 25 oktober 2024 buiten behandeling gesteld omdat eiser niet beschikt over de Nederlandse nationaliteit. Eiser moet eerst een verblijfsrecht regelen voordat het college eventueel een briefadres kan toekennen. Met het bestreden besluit van 20 december 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de buiten behandeling stelling van de aanvraag gebleven. Omdat eiser zijn verblijfplaats niet bekend heeft gemaakt, kan niet worden vastgesteld of sprake is van een woonadres. Ook wanneer eiser zijn verblijfplaats bekend maakt, kan dit niet leiden tot het toekennen van een briefadres, omdat er in het geval van eiser geen sprake is van rechtmatig verblijf, aldus het college.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. Eiser hoeft het griffierecht niet te betalen wegens betalingsonmacht.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Leeswijzer

3. Voor de beoordeling van de vraag of eisers aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld, is van belang of rechtmatig verblijf is vereist voor het verkrijgen van een briefadres en zo ja, of eiser rechtmatig verblijf heeft. Als rechtmatig verblijf is vereist en eiser geen rechtmatig verblijf heeft, betekent dat namelijk dat het college beschikte over voldoende informatie om de aanvraag af te wijzen. In dat geval heeft het college de aanvraag dus ten onrechte buiten behandeling gesteld. Daarom gaat de rechtbank onder 4 eerst in op de vraag of iemand een briefadres kan verkrijgen zonder dat hij rechtmatig verblijf heeft. Vervolgens gaat de rechtbank onder 5 in op de vraag of eiser rechtmatig verblijf heeft. Daarna gaat de rechtbank onder 6 in op de vraag of de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld. Onder 7 gaat de rechtbank in op de vraag of eiser een geslaagd beroep doet op het evenredigheidsbeginsel.

Kan iemand een briefadres verkrijgen zonder dat hij rechtmatig verblijf heeft?

4. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor een briefadres als hij geen rechtmatig verblijf heeft. Hoewel in artikel 2.4 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) is opgenomen dat rechtmatig verblijf is vereist voor een inschrijving in de basisregistratie, is in artikel 2.23 van de Wet brp niet expliciet opgenomen dat rechtmatig verblijf is vereist voor het verkrijgen van een briefadres. Eiser ziet daarom ruimte voor het college om toch een briefadres toe te kennen aan iemand die geen rechtmatig verblijf heeft.

4.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel in artikel 2.23 van de Wet brp niet expliciet is opgenomen dat rechtmatig verblijf is vereist voor het verkrijgen van een briefadres, volgt uit de systematiek van de wet wel dat rechtmatig verblijf is vereist voor de inschrijving in de basisregistratie op een woon- of briefadres. Uit artikel 2.4 van de Wet brp volgt namelijk dat iemand (onder andere) rechtmatig verblijf moet genieten om te worden ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft. Uit artikel 1.1, aanhef en onder q, van de Wet brp volgt dat onder adres het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan, het briefadres moet worden verstaan. Heeft eiser rechtmatig verblijf in Nederland? 5. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Op dit moment loopt er namelijk een beroepsprocedure over een verblijfsvergunning en eiser heeft ook gevraagd om een voorlopige voorziening. In het besluit op de aanvraag voor de verblijfsvergunning staat dat eiser de uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten. Dit heeft dezelfde werking als een uitspraak op een verzoek om een voorlopige voorziening waarin is opgenomen dat eiser de uitspraak in de bodemprocedure in Nederland mag afwachten.

5.1. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. In artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 is limitatief opgesomd wanneer iemand rechtmatig verblijft heeft. Eiser voldoet niet aan een van deze situaties. Dat eiser in de vreemdelingrechtelijke procedure een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, het beroep in die procedure in Nederland mag afwachten en Nederland op dit moment niet hoeft te verlaten, betekent niet dat hij rechtmatig verblijf heeft. Deze situatie kan namelijk niet gelijk worden gesteld aan een rechterlijke beslissing, zoals opgenomen in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.

Is de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld? 6. Eiser stelt dat zijn aanvraag voor een briefadres ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Van een dakloze kan niet worden verwacht dat hij een vaste verblijfslocatie overlegt, temeer daar hij noodgedwongen incidenteel bij een bekende onderdak krijgt tijdens extreme weersomstandigheden. Deze bekende is huiverig om zijn adres bekend te maken uit angst voor mogelijke gevolgen, zoals verlies van huurtoeslag of uitkering. Dit maakt het voor eiser onmogelijk om een volledig overzicht van zijn tijdelijke verblijfslocaties te verstrekken. Het college erkent ook dat eiser dakloos is, waardoor geen sprake is van een onduidelijke woonsituatie die aanvullende gegevens zou rechtvaardigen. De eis van het college om aanvullende gegevens over zijn verblijflocaties aan te leveren legt een onredelijke en onhaalbare bewijslast op.

6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat eisers aanvraag voor een briefadres terecht buiten behandeling is gesteld. Eiser heeft het college geïnformeerd dat hij wisselend buiten in een tent of in een woning op verschillende adressen verblijft. Eiser heeft echter niet zijn verblijfplaats bekend gemaakt. Eiser heeft geen gegevens verstrekt van de persoon waar hij tegen betaling mag verblijven. Door het niet verstrekken van de gevraagde gegevens kan niet worden vastgesteld of sprake is van een woonadres.

6.2. De rechtbank is van oordeel dat eisers aanvraag voor een briefadres ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Uit artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het college kan besluiten de aanvraag niet te behandelen als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het zonder die gegevens of bescheiden niet mogelijk is naar behoren een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen.[1] Zoals onder 3.1 en 4.1 overwogen heeft eiser geen rechtmatig verblijf, terwijl dat wel is vereist om een briefadres te kunnen verkrijgen. Dit betekent dat het college over voldoende gegevens beschikte om de aanvraag te beoordelen en dus af te wijzen. Doet eiser een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel? 7. Eiser doet een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Eiser verzoekt het college om aan hem een briefadres te verstrekken, ook als hij geen rechtmatig verblijf geniet. Eiser zit namelijk in een noodsituatie. Hij valt op dit moment tussen wal en schip omdat hij zich niet administratief kan vestigen. Hierdoor mist hij iedere voorziening en hulp. Zo is bij de huisarts gevraagd om een adres. Eiser kan wel zorg krijgen via de GGD, maar die zorg is niet toereikend. Ook kan hij niet werken omdat hij geen adres heeft.

7.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Omdat artikel 2.4 van de Wet brp dwingend is geformuleerd, kan het college niet de persoonlijke omstandigheden van eiser betrekken in de aanvraag voor een briefadres. De wet biedt namelijk geen mogelijkheid om daarvan af te wijken. Dit is alleen mogelijk indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.[2] Eiser heeft niet gesteld dat deze bijzondere omstandigheden zich hier voordoen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het college eisers aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en herroept het besluit van 25 oktober 2024. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de aanvraag af te wijzen. Op de zitting is namelijk gebleken dat eiser nog steeds geen rechtmatig verblijf geniet, terwijl dat wel is vereist voor het verkrijgen van een briefadres. 8.1. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt in totaal € 3.108. Voor de beroepsfase krijgt eiser een vergoeding van € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase krijgt eiser een vergoeding van € 1.294 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor 1). Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft het college het griffierecht niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr.L. Janssen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op:

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ABRvS 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2569*.*

ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.


Voetnoten

ABRvS 5 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2569*.*

ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772.