ECLI:NL:RBGEL:2025:6632 - Rechtbank Gelderland - 11 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/438141 / FA RK 24-2223 Datum uitspraak: 11 juli 2025 beschikking
in de zaak van
[naam vrouw](hierna: de vrouw), wonende in [woonplaats] , advocaat mr. R.R. Wijnakker in Arnhem,
tegen
[naam man], in de processtukken ook genoemd [naam man] (hierna: de man), zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Belanghebbenden zijn:
1 Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Tijdens de besloten mondelinge behandeling van 26 mei 2025 zijn gehoord:
1.3. De man is openbaar opgeroepen in de Staatscourant van 24 februari 2025. Hij is echter niet verschenen, noch iemand namens hem.
1.4. De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Zij heeft geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.
2 De feiten
2.1. Partijen zijn de ouders van [minderjarige] .
2.2. De vrouw en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De nationaliteit van de man is de rechtbank niet bekend.
2.3. De vrouw verblijft sinds [datum 1] 2015 met [minderjarige] in Nederland.
2.4. In de Basisregistratie Personen (BRP) is vermeld dat de vrouw en de man op [huwelijksdatum] 2010 zijn gehuwd. Deze registratie is gebaseerd op een verklaring onder ede van de vrouw van [datum 1] 2015 bij de voormalige [gemeente] (hierna: de gemeente).
2.5. De vrouw is gehuwd geweest met [naam 1] . Dat huwelijk is op 31 augustus 2008 ontbonden. Uit dat huwelijk is in augustus 2008 een dochter, [naam 2] , geboren.
3 Het verzoek
3.1. De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I. primair te verklaren voor recht dat er geen sprake is van een tussen partijen rechtsgeldig tot stand gekomen of nadien rechtsgeldig geworden huwelijk, en dat het huwelijk daarom in Nederland niet kan worden erkend, en opdracht te geven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de [gemeente] om de vrouw als ongehuwd te registreren in de BRP; subsidiair, indien er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken; en II. primair het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat het gezag over [minderjarige] enkel aan de vrouw toekomt; subsidiair voor recht te verklaren dat de vrouw als enige is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
4 De beoordeling
Is sprake van een rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen partijen?
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1. Het verzoek om een verklaring voor recht hangt samen met de wens van de vrouw om niet gehuwd te zijn met de man. Zij is van mening dat zij niet gehuwd is en vraagt daarom alleen subsidiair de echtscheiding en primair een verklaring voor recht. Voor de beoordeling van beide verzoeken dient de rechtbank te beoordelen of er tussen partijen een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen. De beoordeling van de rechtsmacht en het toepasselijke recht toetst de rechtbank daarom aan de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (Brussel II ter).
4.2. Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland bevond, zij daar sinds ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had en ten tijde van de indiening de Nederlandse nationaliteit bezat, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over de door de vrouw gedane verzoeken.
4.3. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op de verzoeken van toepassing.
Het standpunt van de vrouw
4.4. De vrouw stelt zich op het standpunt dat nimmer sprake is geweest van een huwelijk tussen partijen. Volgens de vrouw staat zij ten onrechte in het BRP als gehuwd aangemerkt. Ter onderbouwing voert zij aan dat zij getrouwd is geweest met de heer [naam 1] en dat het in Eritrea als orthodoxe christen niet mogelijk is om na een echtscheiding opnieuw te trouwen. Daar komt bij dat, voor zover de rechtbank al zou aannemen dat is voldaan aan de voorwaarden voor een huwelijk tussen partijen op basis van het gewoonterecht, dit huwelijk niet is geregistreerd door de daartoe bevoegde autoriteiten, terwijl dit wel een wettelijk vereiste is, aldus de vrouw.
De beoordeling door de rechtbank
4.5. De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw afwijzen. Daarbij is het volgende van belang.
Wettelijke vereisten huwelijk naar Eritrees recht
4.6. De vraag of er tussen partijen een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen dient te worden beoordeeld naar Eritrees recht. Omdat de Civil Code 2015 nog niet in werking is getreden, is de in 1991 gepubliceerde Transitional Civil Code of Eritrea (hierna: TCCE) tot op heden nog van kracht.
4.7. De vereisten voor het aangaan van een huwelijk zijn geregeld in artikel 577 e.v. TCCE. Hieruit volgt dat het Eritrese recht drie soorten huwelijken kent:
Deze drie typen huwelijk zijn wettelijk gelijk aan elkaar en hebben dezelfde rechtsgevolgen.
4.8. Artikel 595 lid 2 TCCE bepaalt dat tegen het huwelijk van een persoon die al eerder getrouwd is geweest, alleen de officier van justitie bezwaar kan maken. Verder bepaalt artikel 596 lid 1 TTCE dat een vrouw - behoudens de uitzondering dat zij na de ontbinding van het eerdere huwelijk is bevallen van een kind - pas 180 dagen na de ontbinding van haar vorige huwelijk opnieuw kan trouwen. Op basis van deze wetsartikelen trekt de rechtbank de conclusie dat het als uitgangspunt mogelijk is om voor een tweede keer in het huwelijk te treden. Omdat het eerste huwelijk van de vrouw in 2008 is ontbonden, was ook de wachttijd van 180 dagen in 2010 al verstreken. Daarom gaat de rechtbank aan de stellingen van de vrouw op dit punt voorbij.
4.9. Ook de stelling van de vrouw dat een huwelijk moet worden geregistreerd omdat het anders niet rechtsgeldig is, volgt de rechtbank niet. De rechtbank baseert zich hierbij op het Algemeen Ambtsbericht Eritrea van december 2023 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierin staat dat religieuze en gewoonterechtelijke huwelijken wettelijk geldig zijn, ook als ze niet zijn geregistreerd.
Is sprake van een huwelijk op basis van gewoonterecht?
4.10. Niet is gebleken dat partijen een burgerlijk huwelijk zijn aangegaan op grond van artikel 578 TCCE. Evenmin is gebleken dat is voldaan aan de vereisten voor een religieus huwelijk die zijn vastgelegd in artikel 579 TCCE. Dit stemt ook overeen met de verklaringen van de vrouw dat zij niet voor de kerk is getrouwd.
4.11. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het huwelijk dat in de BRP is ingeschreven een huwelijk op basis van het gewoonterecht betreft. Artikel 580 TCCE bepaalt dat een huwelijk op basis van het gewoonterecht tot stand komt wanneer een man en een vrouw de rituelen uitvoeren die, in de ogen van de gemeenschap waartoe zij behoren of waartoe een van hen behoort, een permanente verbintenis tussen een man en een vrouw tot stand brengen. De vormvoorschriften voor een huwelijk op basis van het gewoonterecht kunnen plaatselijk verschillen.
4.12. Op 14 augustus 2015 is de vrouw door de IND gehoord met een tolk Tigrinya. Zij heeft in dat gehoor het volgende verklaard: “Ja, ik was getrouwd. Wij hebben samen een kind. Toen zijn wij gescheiden. Toen heb ik mijn huidige man ontmoet, waarmee ik mijn tweede kind heb. Omdat wij niet in een kerk kunnen trouwen, hebben wij dit thuis gedaan met familie. Ik ben wel getrouwd, maar niet in de kerk. Ik ben thuis getrouwd. Wij hebben documenten waarop wij elkaar het huwelijk hebben beschreven. Alleen de documenten heb ik niet meer. Toen ik vluchtte, is mijn woning gesloten door de politie. Niemand kan eraan komen. Ik heb mijn familie gevraagd om het op te sturen, maar dit kan niet.” Vervolgens heeft de vrouw de gegevens van de man opgegeven en verklaard dat zij in 2010 met hem is getrouwd.
4.13. Op [datum 1] 2015 heeft de vrouw een verklaring onder ede afgelegd tegenover de gemeente in de (persoonlijke) aanwezigheid van een tolk. Op basis hiervan is de vrouw aangemerkt als gehuwd met de man en is de huwelijksdatum vastgesteld op [huwelijksdatum] 2010.
4.14. De vrouw stelt nu dat er tijdens het nader gehoor bij de IND geen beëdigde tolk beschikbaar was. Zij betwist de vertaling zoals deze destijds is gegeven door de tolk. De vrouw stelt dat zij in het nader gehoor werd bevraagd over haar burgerlijke staat. Volgens haar ontstaat er dan verwarring, onder andere omdat bij de verschillende vragen en antwoorden niet steeds duidelijk is over welke van de twee relaties van de vrouw het gaat. Volgens de vrouw heeft zij verklaard dat zij niet kon trouwen met haar man. Door de tolk is dit - volgens de vrouw ten onrechte - vertaald in ‘ik ben wel getrouwd, maar niet in de kerk. Ik ben thuis getrouwd’. Vervolgens is de vrouw tijdens het gehoor gevraagd naar documenten. Deze kan de vrouw niet overleggen. De tolk benoemt documenten waarin de vrouw en de man elkaar het huwelijk zouden hebben beschreven. Deze vertaling roept volgens de vrouw vraagtekens op. Volgens haar ging dit over de religieuze huwelijksakte van haar eerste huwelijk. Van de relatie met de man heeft zij nooit documenten gehad, aldus de vrouw.
4.15. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de overgelegde verklaring blijkt dat er tijdens het nader gehoor bij de IND een tolk Tigrinya aanwezig was. Dit is weliswaar geen registertolk, maar die waren er blijkens de opgaaf van de IND ook niet. Dat de tolk niet beëdigd zou zijn, volgt uit niets. Op de vraag van de medewerker van de IND of de vrouw de tolk goed kon verstaan en begrijpen in het Tigrinya, heeft de vrouw bevestigend geantwoord. Ook aan het eind van het gehoor verklaart de vrouw desgevraagd dat zij de tolk heel goed heeft begrepen en verstaan. Zij heeft geen op- of aanmerkingen over de IND of over de tolk. Op basis van deze antwoorden van de vrouw ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat sprake zou zijn geweest van miscommunicatie tussen de vrouw en de tolk wat zou hebben kunnen leiden tot onjuiste vertalingen of interpretaties. Verder blijkt ook nergens uit dat tijdens het gehoor sprake is geweest van verwarring over de door de IND gestelde vragen of dat het gehoor moeizaam is verlopen.
4.16. Daar komt bij dat de vrouw enkele dagen later in de verklaring onder ede van tegenover de gemeente opnieuw heeft verklaard dat zij (op [huwelijksdatum] 2010) is gehuwd met de man. Ook bij het afleggen van die verklaring was een tolk aanwezig. Uit de vermelding van enkele bijzonderheden blijkt dat er, in aanwezigheid van de tolk, ook daadwerkelijk een gesprek heeft plaatsgevonden bij het afleggen van de verklaring. De rechtbank sluit niet uit dat - zoals de vrouw stelt - het afleggen van de verklaring bij de gemeente rommelig is verlopen, gelet op de soms half ingevulde data en de namen die aan het begin door elkaar staan. Dat neemt echter niet weg dat de vrouw - met bijstand van een tolk - tegenover de gemeente (nogmaals) heeft verklaard dat zij op [huwelijksdatum] 2010 met de man is gehuwd.
4.17. De vrouw stelt in de processtukken dat zij op [huwelijksdatum] 2010 de man heeft voorgesteld aan haar familie en dat partijen die dag hun relatie aan de ouders kenbaar hebben gemaakt. Zij stelt verder dat de families van beide kanten een mondelinge overeenkomst hebben gesloten en dat zij hun zegen hebben gegeven voor de affectieve relatie tussen partijen. De vrouw heeft op de vraag welke rituelen nodig zijn voor een huwelijk op basis van gewoonterecht tijdens de mondelinge verklaard dat een traditioneel huwelijk in Eritrea in de kerk wordt gesloten. Vervolgens heeft zij verwezen naar haar stelling dat zij als orthodoxe christen niet voor een tweede keer kan huwen.
4.18. De rechtbank kan op basis van hetgeen is aangevoerd niet met zekerheid vaststellen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 580 TCCE, maar gelet op artikel 606 TCCE hoeft de rechtbank dat ook niet vast te stellen. Dat een huwelijk op basis van het gewoonterecht in de kerk moet worden gesloten, blijkt in ieder geval niet uit de wettekst. Die voorwaarde heeft betrekking op een religieus huwelijk op grond van artikel 579 TCCE. Gelet op de verklaringen van de vrouw over de gebeurtenissen op [huwelijksdatum] 2010 in samenhang met haar verklaringen bij de IND en de gemeente, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de vrouw ten onrechte als gehuwd is ingeschreven. Daarom wijst de rechtbank het primaire verzoek af.
Verzoek tot echtscheiding
Erkenning van het huwelijk
4.19. Artikel 10:31 lid 1 BW bepaalt dat een in het buitenland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, in Nederland als zodanig wordt erkend. Feitelijk is het huwelijk ook ingeschreven.
Ontvankelijkheid
4.20. Op grond van de wet
4.21. Art. 816 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt voor het geval dat een verzoek tot echtscheiding wordt ingediend door een van de echtgenoten dat de verzoeker binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift een afschrift daarvan doet betekenen aan de andere echtgenoot. Het verzoekschrift is binnengekomen bij de rechtbank op 24 juni 2024 en op 18 juli 2024 openbaar betekend. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad
Inhoudelijk
4.22. De rechtbank zal op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitspreken. De vrouw heeft aangevoerd dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en de man heeft dit niet betwist. Daarmee is voldaan aan de wettelijke voorwaarden.
Het gezag over [minderjarige]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.23. Het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind.
4.24. In deze procedure staat niet ter discussie dat de man de vader is van [minderjarige] . De vrouw heeft onbetwist verklaard dat de man de biologische vader is, [minderjarige] draagt de achternaam van de man en de naam van de man staat ook in het certificaat van de doop van [minderjarige] opgenomen. Omdat de rechtbank uitgaat van een rechtsgeldig huwelijk, heeft de man mede het gezag over [minderjarige] .
4.25. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om te oordelen over het verzoek met betrekking tot het gezag over [minderjarige] , omdat zij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
4.26. Na echtscheiding blijven ouders in beginsel gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over hun kinderen. Op grond van artikel 1:251a, eerste en tweede lid BW, kan de rechtbank na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
4.27. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen die van belang zijn voor hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen of ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen.
4.28. Volgens de vrouw is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Ook is volgens de vrouw wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk.
4.29. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw, conform het advies van de Raad, toewijzen en de vrouw belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
4.30. De vrouw heeft onbetwist naar voren gebracht dat zij slechts op onregelmatige basis telefonisch contact heeft met de man, omdat hij zonder vaste woonplaats verblijft op verschillende plekken in Afrika. De rechtbank concludeert dan ook dat er tussen de ouders op dit moment onvoldoende onderlinge communicatie mogelijk is over te nemen gezagsbeslissingen. De rechtbank ziet ook geen aanwijzingen dat er in de nabije toekomst wel weer voldoende, structurele communicatie tussen partijen mogelijk is. Daarmee bestaat het risico dat de beslissingen over [minderjarige] niet, of in ieder geval niet in het vereiste tempo, genomen kunnen worden. Daar komt bij dat het contact tussen [minderjarige] en de man ook zo minimaal is dat niet valt in te zien hoe de man in staat kan worden geacht goede beslissingen voor haar te nemen, te meer omdat opgroeien in Nederland heel anders is dan opgroeien in Afrika. De vrouw loopt momenteel al tegen praktische problemen aan. Zo heeft zij in 2023 een procedure vervangende toestemming moeten voeren voor het aanvragen van een reisdocument, omdat zij met [minderjarige] naar de man en haar ouders in [land] wilde reizen. Hoewel de man via digitale weg liet weten in te stemmen met de benodigde gezagsbeslissing, was het voor de vrouw onmogelijk om de handtekening van de man op de benodigde momenten en documenten te verkrijgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de vrouw alleen het gezag over haar krijgt.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.31. De rechtbank zal de beslissing voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt dan totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1. spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] 2010 in Eritrea;
5.2. bepaalt dat het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] , Eritrea, wordt beëindigd met ingang van de dag waarop deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, en dat de vrouw, [naam vrouw], vanaf dat moment alleen het gezag over [minderjarige] toekomt;
5.3. verklaart de beslissing onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Op grond van artikel 3 Brussel II ter.
Informatie afkomstig van portal.vindburgerzaken.nl en www.vfst.de/apps/elbib/bibliothek (Internationales Ehe- und Kindschaftsrecht, de zogeheten Bergmann).
Artikel 625 TTCE.
Artikel 606 TTCE.
Artikel 623 TTCE.
Artikel 815 lid 2 en lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Hoge Raad 1 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:481.
Artikel 16 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
Artikel 16 lid 3 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.
Artikelen 204 en 740 TCCE.
Artikel 7 Brussel II ter.
Artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996.