Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:5762 - Rechtbank Gelderland - 22 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:576222 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/8698

in de zaak tussen

en

(gemachtigden: mr. H.A.W. Oude Lenferink en mr. S. Heersink).

  1. Eiseres heeft om herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag gevraagd. Bij de eerste (lichte) toets is haar aanvraag voor een tegemoetkoming van € 30.000,- afgewezen. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van haar verzoek.

Procesverloop

  1. Met de beslissing op bezwaar van 19 november 2024 is de dienst bij de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming gebleven.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar echtgenoot en de gemachtigden van de dienst.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over? 3. Eiseres heeft over de jaren 2005 tot en met 2011 kinderopvangtoeslag ontvangen. Zij heeft zich gemeld bij de dienst voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag om te zien of zij in aanmerking komt voor een vergoeding op grond van de Catshuisregeling.[1]

3.1. Met het besluit van 27 mei 2022 heeft de dienst de zogenoemde “lichte toets” uitgevoerd. Eiseres is in die eerste toets door de dienst vooralsnog niet aangemerkt als gedupeerde ouder en aan haar is daarom geen forfaitaire compensatie van € 30.000,- (de Catshuisregeling) toegekend. Na de eerste toets volgt nog een definitieve toets, de integrale toets.

3.2. Met de beslissing op bezwaar is de dienst bij dit besluit gebleven. Er bestaat volgens de dienst geen recht op forfaitaire compensatie op grond van de eerste toets, nu in het geval van eiseres niet is gebleken van institutionele vooringenomenheid of bijzondere hardheid. De wijzigingen in de kinderopvangtoeslag van eiseres zijn namelijk het directe gevolg van een wijziging in het toetsingsinkomen dan wel van de verwerking van informatie die eiseres zelf heeft toegestuurd aan de dienst.

Heeft eiseres nog procesbelang bij de behandeling van haar beroep? 4. De rechtbank moet eerst - ambtshalve - beoordelen of eiseres een procesbelang heeft bij haar beroep. Het beroep van eiseres is gericht tegen de eerste, lichte, toets. Deze eerste toets wordt gevolgd door een integrale beoordeling. Daarin wordt grondiger gekeken naar de situatie van eiseres en de vraag of zij als gedupeerde moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting is gebleken dat deze integrale beoordeling inmiddels heeft plaatsgevonden. In dit besluit van 20 november 2024 is door de dienst overwogen dat eiseres geen gedupeerde is en geen € 30.000,- ontvangt.

4.1. Dat betekent dat de eerste toets inmiddels is ingehaald door de integrale beoordeling, het besluit van 20 november 2024. Eiseres kan dus met het beroep tegen de lichte toets niet bereiken dat zij alsnog als gedupeerde wordt aangemerkt. Daarvoor zou het namelijk nodig zijn dat de uitkomst van de integrale beoordeling wordt dat eiseres gedupeerde is. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over de eerste toets. Zij kan haar bezwaren daarover kenbaar maken in een eventueel bezwaar (en eventueel daarna beroep) tegen het besluit van 20 november 2024, de integrale beoordeling. De integrale beoordeling zelf ligt nu niet ter beoordeling voor.

4.2. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres geen procesbelang heeft bij haar beroep tegen de eerste toets.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk behandelt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 2.7, eerste lid, Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).


Voetnoten

Artikel 2.7, eerste lid, Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).