ECLI:NL:RBGEL:2025:5559 - Rechtbank Gelderland - 14 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/388237 / ES RK 21-200 (echtscheiding) en C/05/396822 / FA RK 21-4055 (huwelijksvermogensrecht) Datum uitspraak: 14 juli 2025 beschikking over huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling in de zaak van
[verzoekster](nader te noemen: de vrouw), wonende in [woonplaats] , advocaat mr. A.J. Broekhuizen-Termaat in Gorinchem,
tegen
[verweerder](nader te noemen: de man), wonende in [woonplaats] , advocaat mr. L.E. de Wal in Geldermalsen.
1 Het vervolg van de procedure
1.1. Het eerdere procesverloop volgt uit de beschikking van deze rechtbank van 2 juni 2022. Daarin heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en beslissingen genomen over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft verder een aantal overwegingen gegeven over de huwelijkse voorwaarden van partijen en bepaald dat van de beslissingen omtrent de toepasselijkheid, de uitleg en de toepassing van de aanvulling van de huwelijkse voorwaarden van 11 februari 2021 direct hoger beroep mogelijk is. De behandeling van de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen is vervolgens aangehouden.
1.2. Partijen hebben gebruikgemaakt van de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 12 december 2024 uitspraak gedaan over de aanvullende huwelijkse voorwaarden.
1.3. De rechtbank heeft, voor zover nog van belang, na haar tussenbeschikking de volgende stukken ontvangen:
1.4. De resterende verzoeken en verweren zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 12 juni 2025. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn partijen gehoord, elk bijgestaan door hun advocaat.
2 De verzoeken en verweren na wijzigingen en aanvullingen
2.1. De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
2.2. De man verzoekt de rechtbank de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking met betrekking tot de verdeling en verrekening van de beperkte gemeenschap te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- dat de vrouw binnen twee weken na de datum van de beschikking € 5.500 terugstort op de rekening van [naam jongste zoon] op straffe van een dwangsom.
2.3. Voor zover dat voor de beoordeling van belang is, gaat de rechtbank hierna nader in op de standpunten van partijen.
3 De verdere beoordeling
3.1. Gelet op de beslissing van het hof gelden tussen partijen de huwelijksvoorwaarden die zij op 5 november 1996 hebben gesloten. Daarin zijn partijen (onder meer) uitsluiting van elke huwelijksgemeenschap en een regeling voor de kosten van de huishouding overeengekomen. Zij zijn geen periodiek of finaal verrekenbeding overeengekomen.
3.2. Over de roerende zaken hebben partijen, voor zover van belang, het volgende afgesproken in artikel 2 van de huwelijksvoorwaarden:
“l. Rechten aan toonder en roerende zaken, die geen registergoederen zijn, behorende tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot behoren toe aan die echtgenoot, ongeacht van wiens zijde deze goederen zijn opgekomen, doch onverminderd het in artikel 3 bepaalde. (…) 3. Bestaat overigens tussen de echtgenoten een geschil aan wie van hen beiden een recht aan toonder of een roerende zaak, die geen registergoed is, toebehoort en kan geen van beiden zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt het goed geacht aan ieder van de echtgenoten voor de helft toe te behoren.”
3.3. Artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden bepaalt kort gezegd dat voor zover niet anders is bepaald de echtgenoten verplicht zijn aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de een is onttrokken ten bate van de ander.
3.4. Bij de akte van huwelijksvoorwaarden behoort een staat van aanbrengsten. Hierop staan aan beide zijden diverse (deels antieke) inboedelgoederen vermeld. Aan de zijde van de man omvatten de aanbrengsten daarnaast de aandelen in de besloten vennootschap [naam BV 1] , de besloten vennootschap [naam BV 2] , drie auto’s, een trike en een speedboot. Aan de zijde van de vrouw omvatten de aanbrengsten verder [paard 1] , [paard 2] , een paardentuig en een paardenmenkar.
3.5. Tussen partijen is geen sprake van een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap. Wel zijn zij samen eigenaar van een aantal goederen en hebben zij een gezamenlijke schuld. Dat worden ‘eenvoudige gemeenschappen’ genoemd. Partijen hebben gevraagd de verdeling van deze gemeenschappen vast te stellen of de wijze van verdeling hiervan te gelasten.
3.6. Partijen zijn het erover eens dat zij de volgende goederen gemeenschappelijk hebben en dat zij gezamenlijk schuldenaar zijn van de volgende schulden:
3.7. Tussen partijen is in geschil wie eigenaar is van de diverse voertuigen.
De woning en de hypothecaire geldlening (posten a. en b.)
3.8. De man wil de woning onverdeeld laten totdat de jongste zoon ( [naam jongste zoon] ) 18 of 19 jaar wordt op [datum 1] dan wel [datum 2] . Hij stelt dat de woning een belangrijk rustpunt is voor de kinderen. De man is - volgens hem door toedoen van de vrouw - op dit moment beperkt in zijn mogelijkheden om de woning over te nemen. Doordat hij een strafblad heeft, kan hij pas in 2029 verzekeringen afsluiten tegen reguliere premies. De man betwist dat er sprake is van een hypotheekachterstand. Als de rechtbank niet meegaat in zijn verzoek, wil de man een termijn om de woning over te nemen voor € 1.015.000, de taxatiewaarde op 23 juni 2022.
3.9. De vrouw wil dat de woning zo snel mogelijk wordt verdeeld of verkocht. Zolang de woning onverdeeld is, kan zij niet verder met haar leven. Omdat de taxatie inmiddels drie jaar geleden is, wil de vrouw dat de woning opnieuw getaxeerd wordt. De peildatum voor de waardering moet de datum van verdeling zijn. De vrouw verzoekt de rechtbank om de wijze van verdeling te gelasten, waarbij in ieder geval moet gelden dat de woning binnen één maand na de beschikking moet worden getaxeerd en uiterlijk binnen drie maanden na de beschikking door de man dient te zijn overgenomen, met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en anders verkocht moet worden.
3.10. De rechtbank overweegt als volgt. Als wettelijk uitgangspunt geldt dat iedere deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen, omdat niemand gehouden is tegen zijn zin in een onverdeeldheid te blijven. Op grond van artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een vordering tot verdeling telkens voor ten hoogste drie jaren uitsluiten. Dat doet de rechter alleen als de belangen van een of meer deelgenoten bij het onverdeeld laten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend.
3.11. De rechtbank zal de woning niet onverdeeld laten, zoals de man heeft verzocht. Er is al veel tijd verstreken sinds de echtscheiding. De vrouw heeft een groot belang bij ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij wil op zoek naar een nieuwe woning buiten het dorp waar partijen wonen. Dat kan pas als zij niet langer is verbonden aan de schuld op de woning van partijen. Daartegenover staat het belang van de man voorlopig met de jongste twee kinderen in de woning te kunnen blijven. De kans is aanwezig dat de man de woning niet kan overnemen en dat deze dus verkocht zal moeten worden. De rechtbank vindt het voor partijen en de kinderen van groot belang dat er rust ontstaat in de situatie. De verwachting is dat die rust er niet werkelijk zal komen als de woning onverdeeld blijft. Partijen blijven daardoor immers nog voor een bepaalde tijd financieel aan elkaar verbonden en ook feitelijk dicht bij elkaar in de buurt, met alle ongemak van dien. Bovendien is het niet zeker of de man de woning over een aantal jaar wel kan overnemen en zal de woning mogelijk op termijn toch niet bewaard kunnen blijven voor de kinderen. De rechtbank acht het belang van de man en de kinderen om in de woning te kunnen blijven wonen en het belang van de man om in 2029 (wat zelfs over méér dan drie jaar is) te proberen de woning over te nemen niet zwaarder wegen dan het belang van rust voor alle betrokkenen.
3.12. De rechtbank zal de man wel de gelegenheid geven om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning. De man wil de woning overnemen tegen de taxatiewaarde van 23 juni 2022. Als uitgangspunt voor de waardering van de woning dient echter uitgegaan te worden van het tijdstip van de feitelijke verdeling. Dit kan anders zijn als partijen andere afspraken hebben gemaakt of als de redelijkheid en billijkheid een andere peildatum rechtvaardigen. Partijen hebben in dit geval geen andere afspraken gemaakt. Ook ziet de rechtbank op grond van de redelijkheid en billijkheid geen aanleiding om van het uitgangspunt af te wijken. Daarom zal de rechtbank uitgaan van de waarde op het tijdstip van feitelijke verdeling, oftewel een zo recent mogelijke waarde.
3.13. Partijen hebben voor deze situatie aan de rechtbank verzocht een taxateur aan te wijzen die geen makelaar is die de woning voor hen zal taxeren, omdat zij het zelf niet eens kunnen worden over een taxateur. De rechtbank zal daartoe de heer [naam taxateur] aanwijzen maar partijen ook de gelegenheid geven het binnen twee weken na de datum van deze beschikking desgewenst eens te worden over een andere taxateur. Het verdient daarbij naar het oordeel van de rechtbank de voorkeur dat een NWWI-taxateur uit de omgeving van [woonplaats] wordt benaderd. Het is nog niet duidelijk of de man de woning tegen de taxatiewaarde zal kunnen overnemen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten zoals in het dictum omschreven.
3.14. De vrouw heeft verzoeken gedaan in het geval de man niet meewerkt en verzocht dat de toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de man vervangen worden door de beschikking van deze rechtbank bij verschillende stappen van het verkoopproces. Daarnaast heeft zij verzocht om dwangsommen op te leggen aan de man als hij niet meewerkt aan de verkoop van de woning. De rechtbank zal deze verzoeken deels toewijzen: als de beslissing van de rechtbank in de plaats treedt van de handtekening van de man is er geen grond meer voor een dwangsom.
Vergoedingsrecht in verband met de investering van privégeld van de vrouw in de woning
3.15. De vrouw stelt dat zij € 100.000 privégeld heeft geïnvesteerd bij de aankoop van de woning [in 2007] . Zij vordert dit bedrag terug van de man. Het bedrag is volgens haar afkomstig uit de verkoop van een perceel grond in [plaats 1] dat zij [in 2001] in eigendom heeft verkregen. Zij heeft het perceel [in 2005] verkocht voor € 200.000. De overwaarde bedroeg € 141.153,29.
3.16. De man stelt dat de vrouw het geld voor de aankoop van de grond van hem had geleend. Het was fiscaal gunstiger om de grond op haar naam te zetten dan op zijn naam. De inleg komt dus vanuit de man.
3.17. De rechtbank stelt vast dat uit het door de vrouw overgelegde kadastrale uittreksel volgt dat zij alleen eigenaar was van het perceel. Na de verkoop daarvan is de overwaarde voor een groot deel in de woning van partijen geïnvesteerd. Dit laatste heeft de man niet betwist. De rechtbank oordeelt dat de feiten die de vrouw stelt (haar eigenaarschap en de besteding van de opbrengst aan de woning van partijen) in principe voldoende zijn om haar vordering te onderbouwen. Het is daarom aan de man om zijn stelling te bewijzen dat de oorspronkelijke inleg voor het perceel van hem kwam. De man heeft dit echter niet concreet onderbouwd. Gelet daarop zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen. Omdat de investering voor 2012 is gedaan, bestaat recht op vergoeding van het nominale bedrag en wordt geen rekening gehouden met een waardestijging van de woning. De rechtbank zal daarom bepalen dat de investering van de vrouw van € 100.000 wordt meegenomen bij de verdeling van de overwaarde van de woning (in geval van verkoop: na aflossing van de hypotheek en de betaling van de kosten voor de verkoop).
Vergoedingsrecht in verband met investeringen van de man in de woning
3.18. De man stelt dat ook hij investeringen heeft gedaan in de echtelijke woning. Dit betreft in totaal € 65.409,91. De man verzoekt de rechtbank om hier rekening mee te houden bij de verdeling van de overwaarde van de woning.
3.19. De vrouw is het niet eens met dit verzoek. De man heeft niets overlegd met de vrouw. Op basis van de beheerregeling mocht de man noodzakelijk onderhoud doen, maar verbouwingen of luxe verbeteringen moeten in onderling overleg plaatsvinden. De vrouw hoort nu pas wat er allemaal is geïnvesteerd in de woning. Zij ziet dat er een aparte elektriciteitsgroep voor de jacuzzi is aangelegd, een waterontharder, horren, schilderwerk en radiatorombouw. Er is niet aangetoond wat er nodig was. Er zijn ook verbouwingskosten opgevoerd, maar die hebben betrekking op het kantoor van de man. De man heeft in strijd met de beheerregeling gehandeld. De vrouw betwist dat de werkzaamheden tot waardevermeerdering van de woning hebben geleid. Ook ziet zij geen betaalbewijzen waaruit blijkt dat de rekeningen zijn betaald. Verder ziet de vrouw dat er dubbele facturen zijn overgelegd.
3.20. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 3:170 lid 1 BW is bepaald dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. Op grond van artikel 3:170 lid 2 BW geschiedt het beheer voor het overige door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt.
3.21. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de facturen waarvan aannemelijk is dat deze betrekking hebben op gewoon onderhoud of behoud van de woning meenemen. Deze werkzaamheden hebben in zekere zin een waardevermeerderend effect: de woning wordt namelijk minder waard als deze niet onderhouden wordt. De investeringen die niet nodig zijn maar meer luxe investeringen zijn, zal de rechtbank buiten beschouwing laten, omdat de vrouw heeft betwist dat zij daarmee heeft ingestemd.
3.22. De rechtbank zal de volgende facturen uit productie 26 wel meenemen:
€ 259,39;
3.23. De rechtbank zal de volgende facturen uit productie 26 niet meenemen omdat dit geen noodzakelijke werkzaamheden betreft of de werkzaamheden niet duidelijk zijn:
3.24. Verder neemt de rechtbank [factuur 17] , nr. 20234749, datum 13-12-2023 voor € 101,64 voor het controleren van de cv-ketel niet mee, omdat dit kosten van de huishouding betreft.
3.25. De rechtbank zal [factuur 18] , nr. 2208121 van 25-8-2022 voor € 9.428,50 niet meenemen omdat deze hetzelfde factuurnummer heeft als de factuur met het bedrag van € 12.290,84. Ook staan dezelfde werkzaamheden op deze factuur. Dit is dus een dubbeltelling. Ook de volgende facturen van [naam bedrijf] zal de rechtbank niet meenemen omdat het in elk geval deels dezelfde werkzaamheden lijken te zijn:
3.26. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de man € 33.800,67 heeft geïnvesteerd in de woning voor noodzakelijk onderhoud. De vrouw heeft niet betwist dat ieder van de deelgenoten voor de helft draagplichtig is voor deze kosten. De rechtbank zal bepalen dat de investering van de man tot een bedrag van € 33.800,67 wordt meegenomen bij de verdeling van de overwaarde van de woning (in geval van verkoop: na aflossing van de hypotheek en de betaling van de kosten voor de verkoop).
De inboedel
3.27. De vrouw stelt dat de man € 25.000 aan haar moet voldoen voor de verrekening van de inboedel. Zij heeft slechts enkele spullen ontvangen, waaronder wat spullen van zolder en de vriezer.
3.28. De man heeft onbetwist gesteld dat hij het grootste deel van de inboedel heeft ingebracht bij aanvang van het huwelijk. De (grotendeels vervangende) inboedel die aanwezig was in de woning op de peildatum komt dan ook voor het grootste deel aan hem toe. De inboedel is inmiddels ook verdeeld en er is niets meer te verrekenen. Hij concludeert dan ook tot afwijzing van het verzoek van de vrouw.
3.29. De vrouw heeft haar verzoek gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, die wordt ondersteund door de staat van aanbrengsten bij de huwelijksvoorwaarden, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal haar verzoek daarom afwijzen.
Gezamenlijke voertuigen
3.30. De vrouw heeft aangevoerd dat de volgende roerende zaken gezamenlijk vermogen van partijen zijn, aangezien deze bij hen gezamenlijk in gebruik waren voor hun gemeenschappelijke huishouding, dan wel door hun kinderen werden gebruikt of voor hun kinderen waren gekocht:
3.31. De vrouw stelt dat de man niet heeft aangetoond dat hij de goederen heeft aangekocht en dat deze zijn eigendom zijn. Ook heeft hij niet aangetoond dat deze goederen tot zijn bedrijfs- of beroepsvermogen behoren. Gelet op artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden worden deze goederen daarom geacht aan ieder van de echtgenoten voor de helft toe te behoren. Alle goederen zijn in bezit van de man gebleven of hij heeft ze verkocht of weggemaakt.
3.32. De man betwist dat de hierboven genoemde zaken gemeenschappelijk zijn. Daarnaast betwist hij de door de vrouw gestelde waarden van de zaken. Hij meent dat zij haar verzoek niet heeft onderbouwd. De man stelt dat alleen de zitmaaier en de boot nog in zijn bezit zijn. De vrouw mag de zitmaaier hebben. [naam] heeft de boot gekregen. De brommers zijn door [naam] gekocht en daarna verkocht.
3.33. De rechtbank stelt vast dat de man niet heeft aangetoond dat hij de voertuigen heeft aangeschaft. Evenmin is gesteld of gebleken dat de voertuigen bedrijfsvermogen zijn. De vrouw doet dan ook terecht een beroep op het bewijsvermoeden van artikel 2 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden. Op grond daarvan oordeelt de rechtbank dat de voertuigen gemeenschappelijk zijn, ook de voertuigen die voor de kinderen zijn aangeschaft zijn gemeenschappelijke goederen. Deze zijn immers vóór de kinderen aangeschaft, maar daarmee zijn ze nog niet van de kinderen. Een uitzondering maakt de rechtbank voor de brommers, waarvan de man heeft aangevoerd dat die van zoon [naam] zijn, wat de vrouw onvoldoende heeft weersproken. Het bewijsvermoeden geldt alleen voor zaken van partijen. Ten aanzien van de waarden gaat de rechtbank uit van de waardes die de vrouw heeft gesteld, in totaal dus € 72.750. De man heeft deze waardes onvoldoende betwist. De rechtbank zal de zitmaaier aan de vrouw toedelen, zoals de man voorstelt. Of de voertuigen voor het overige nog aanwezig zijn, acht de rechtbank niet relevant, omdat niet is betwist dat de vrouw deze bij de man heeft achtergelaten. De rechtbank zal die volledigheidshalve aan de man toedelen. De man verkrijgt dan voor een bedrag van € 67.750 aan voertuigen en de vrouw een zitmaaier ter waarde van € 5.000. De man moet de vrouw de helft van het verschil, oftewel € 31.375, vergoeden.
Paarden en -benodigdheden
3.34. De vrouw stelt dat zij verantwoordelijk was voor de paarden en paardenbenodigdheden. [naam jongste zoon] rijdt op [naam paard] ter waarde van € 8.000. De vrouw wil dit paard houden, net als de paardenbenodigdheden ter waarde van € 2.500 (zadels, hoofdstellen, dekens, halsters, borstels etc). De man voert geen verweer tegen toedeling hiervan aan de vrouw.
3.35. De vrouw moet ter verrekening € 5.250 aan de man voldoen. Dit bedrag kan in mindering komen op het bedrag van € 31.375 dat de man aan haar moet betalen. Per saldo betekent dit dat de man aan de vrouw € 26.125 moet voldoen.
Persoonlijke eigendommen van de vrouw
3.36. De vrouw stelt dat de man nog in het bezit is van de volgende persoonlijke eigendommen van haar en vraagt om afgifte hiervan:
a. zilveren doosje van de oma van de vrouw;
b. zilveren armband van de oma van de vrouw met Wilhelminadubbeltjes;
c. sieradenkistje met inhoud;
d. inhoud van laatje van de kast in de woonkamer met trouw- en rouwkaarten;
e. ring van overleden vriendin;
f. ring gekregen van [naam dochter] voor Moederdag (met als omschrijving in het verzoek
van de vrouw: met 8/10 diamanten);
g. ring met groeidiamant;
h. zilveren munten van de vader van de vrouw;
i. geboortealbum van de vrouw.
3.37. De man heeft aangevoerd dat hij deze goederen niet kent, dat deze (grotendeels) niet bestaan, dat hij ze in elk geval niet heeft en dat hij alle persoonlijke eigendommen al heeft teruggeven aan de vrouw.
3.38. De rechtbank kan gelet op het verweer van de man, inhoudende dat hij het bestaan van de spullen betwist en betwist dat hij (nog) persoonlijke eigendommen van de vrouw in zijn bezit heeft, niet vaststellen dat de man over de goederen beschikt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat als de man nog persoonlijke eigendommen van de vrouw vindt, hij deze aan de vrouw geeft.
Overige vergoedingsrechten
3.39. De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 217.607,85 moet betalen omdat dit vermogen betreft dat van hem was en zij heeft onttrokken. De vrouw voert verweer.
3.40. Uit de stukken en stellingen van partijen volgt dat de vrouw € 290.000 op haar rekening heeft ontvangen van de man. Partijen zijn het er niet over eens waarom en hoe dit geld op haar rekening is gekomen, maar wel staat vast dat dit (een deel van) de verkoopopbrengst van de loods van het bedrijf van de man betreft.
3.41. De vrouw stelt zich op het standpunt dat dit bedrag door de overboeking - die de man heeft gedaan - haar eigendom is geworden. Enerzijds stelt zij dat de man wilde voorkomen dat schuldeisers zich op het bedrag konden verhalen of hier beslag op konden leggen, anderzijds voert zij aan dat de man kennelijk de bedoeling had om de opbrengst met haar te delen, zodat zij daar onder meer kosten van de huishouding van kon voldoen. De vrouw heeft van dit geld vervolgens diverse betalingen voor de man en zijn onderneming gedaan, stortingen gedaan op de gezamenlijke rekening van partijen, aflossingen gedaan op de hypotheek en schenkingen gedaan aan de kinderen. In totaal heeft zij € 231.216,08 van het bedrag uitgegeven aan de kosten van de huishouding en ten behoeve van de man, inclusief een bedrag € 90.000 dat is afgelost op de hypotheekschuld en de aankoop van een Scania voor € 25.000.
3.42. De man stelt dat de vrouw de bedragen naar zichzelf heeft overgemaakt in het zicht van de door haar gewenste echtscheiding. Hij voert aan dat de vrouw op de peildatum nog € 217.607,85 op haar bankrekeningen had staan. Zij heeft niet aangetoond waar dit geld vandaan komt. De man stelt dat zij dit bedrag alleen kan hebben onttrokken aan de bv’s of de privérekeningen van de man omdat zij niet of nauwelijks eigen inkomsten had. Hij vordert dit bedrag terug, vermeerderd met het bedrag van € 90.000 dat de vrouw vanuit de € 290.000 heeft geïnvesteerd in de woning. De man heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat hij vier keer € 50.000 naar de vrouw heeft overgemaakt naar de rekening van [naam rekeninghouder] . De man heeft dus bovenop de € 290.000 ook nog € 200.000 naar de vrouw overgemaakt. Hij vordert ook dit bedrag terug.
3.43. De vrouw heeft ter zitting erkend dat de man € 200.000 aan haar heeft overgemaakt. Zij denkt dat dit misschien een vergissing betreft omdat de namen van de ondernemingen op elkaar lijken.
3.44. De rechtbank oordeelt als volgt. Omdat vaststaat dat er € 200.000 zonder duidelijke reden van de man is overgemaakt naar de vrouw, dient de vrouw dit bedrag terug te betalen. De vrouw heeft erkend dat zij dit bedrag heeft ontvangen, maar er is geen titel gesteld voor de betaling. Sterker nog: de vrouw gaat ervan uit dat dit een vergissing was. Zij heeft niet gesteld dat zij het bedrag heeft terugbetaald. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag van € 200.000 onverschuldigd is betaald aan de vrouw.
3.45. Uit de stellingen van geen van beide partijen volgt verder dat de man ooit heeft beoogd het bedrag van € 290.000 aan de vrouw te schenken. Volgens de man heeft de vrouw het zelf overgemaakt, volgens de vrouw heeft de man dit gedaan om te voorkomen dat het naar schuldeisers zou gaan en met de bedoeling dat zij daarvan kosten van de huishouding zou voldoen. Gelet daarop oordeelt de rechtbank dat de vrouw slechts houder was van het bedrag en er nooit eigenaar van is geworden. De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de vrouw € 231.216,08 van het bedrag van € 290.000 heeft uitgegeven dan wel terugbetaald.
3.46. Concluderend stelt de rechtbank vast dat de vrouw in beginsel € 200.000 en € 58.783,82 zou moeten terugbetalen aan de man. Het saldo op haar bankrekening is feitelijk lager. Omdat niet alle transacties precies zijn te achterhalen, gaat de rechtbank ervan uit dat het missende bedrag ook is uitgegeven aan de kosten van de huishouding. Gelet daarop zal de rechtbank bepalen dat de vrouw het bedrag van € 217.607,85 aan de man moet terugbetalen. Omdat van het geld van de man € 90.000 is geïnvesteerd in de woning, heeft de man voor dat bedrag nog een vergoedingsrecht. De man vordert dit - zo begrijpt de rechtbank - nominaal terug. Dat betekent dat bij de verdeling van de overwaarde van de woning aan de zijde van de man rekening moet worden gehouden met dit bedrag.
Overige voertuigen
3.47. De vrouw stelt dat de volgende voertuigen op haar naam stonden:
De vrouw betwist dat dit enkel en alleen was vanwege gunstigere verzekeringsvoorwaarden. Alle vier voertuigen hadden het doel om door de vrouw gebruikt te worden voor de paardensport. Deze voertuigen behoorden dus niet toe aan het bedrijfs- of beroepsvermogen van de man. De man moet de waarde van deze goederen aan haar vergoeden op grond van artikel 3 van de huwelijksvoorwaarden. De man heeft de goederen namelijk gehouden, verkocht of weggemaakt.
3.48. De man stelt dat de voertuigen die op naam van de vrouw stonden zonder verrekening aan hem toebehoren aan de man. De voertuigen zijn alleen op naam van de vrouw gezet omdat de verzekeringspremie privé lager was dan zakelijk. De man stelt dat de Scania is betaald met zijn geld en van de holding is. De man heeft de Volvo paardenvrachtwagen aan [naam dochter] geschonken. Hij heeft vanuit zijn bv geïnvesteerd om hem op te knappen en hem verkocht voor € 4.500. Hij heeft € 6.000 overgemaakt aan [naam dochter] .
3.49. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de Scania merkt de rechtbank op dat hiervoor al is vastgesteld dat de vrouw dit voertuig heeft betaald met een deel van het bedrag van € 290.000 uit de verkoopopbrengst van de loods. Gelet daarop is de Scania door de man betaald. De financiering van de andere voertuigen is niet duidelijk. Wel staat vast dat die voertuigen op naam van de vrouw staan. De tenaamstelling weegt zwaar. Daar komt bij dat in de staat van aanbrengsten bij de huwelijksvoorwaarden al een paardenmenkar aan de zijde van de vrouw is vermeld. Het is niet duidelijk of de nu genoemde menwagen hetzelfde voertuig betreft, maar zo niet, dan zou nog sprake kunnen zijn van zaaksvervanging. Verder is tussen partijen niet in geschil dat - behalve de Scania - de voertuigen werden gebruikt voor de paarden, terwijl dit de hobby van de vrouw is. De man heeft in het licht van dit alles onvoldoende gemotiveerd betwist dat de voertuigen van de vrouw zouden zijn. De rechtbank gaat er dus van uit dat de MAN, de Volvo en de paardentrailer met menwagen voertuigen van de vrouw zijn. De Scania is van de man, maar die heeft hij al in zijn bezit. Ook van de andere voertuigen is niet betwist dat die nu in het bezit zijn van de man zijn of door hem zijn verkocht. Daarom moet de man de waarde van de voertuigen aan de vrouw vergoeden.
3.50. Over de waarde stelt de vrouw het volgende. Zij is van mening dat niet moet worden aangesloten bij de waarden die zijn opgenomen in de jaarstukken van de ondernemingen, omdat dit slechts een boekwaarde is. De vrouw gaat uit van de volgende waardes:
3.51. De man betwist de gestelde waarden. Ook betwist hij dat partijen overeenstemming hadden over een waarde van € 17.500 voor de Volvo.
3.52. De rechtbank schat de waarde van de MAN vrachtwagen gelet op productie 39 van de vrouw op € 30.000. Dit is aan de bovenkant van de vraagprijzen die de vrouw heeft gevonden. De man heeft de juistheid van de onderbouwing in zoverre niet betwist, maar de vrouw heeft niet onderbouwd waarom de vrachtwagen meer zou opleveren dan alle vergelijkingen. Voor de waarde van de paardenvrachtwagen zoekt de rechtbank aansluiting bij het bedrag dat de man aan [naam dochter] heeft betaald. Zij stelt de waarde op basis daarvan vast op € 6.000. Voor de paardentrailer en menwagen heeft de man geen verweer gevoerd tegen de gestelde waarde van € 5.500. De rechtbank vindt dit bedrag aannemelijk.
3.53. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de man veroordelen om € 41.500 aan de vrouw te voldoen voor de voertuigen die op haar naam staan.
De verzekering bij Klaverblad
3.54. De vrouw verzoekt de rechtbank primair te bepalen dat de man de waarde van zijn polissen inzichtelijk dient te maken en de helft van deze waarde aan haar moet voldoen op grond van de redelijkheid en billijkheid. Subsidiair dient de vrouw haar privé-investering van € 37.685 terug te ontvangen.
3.55. De vrouw stelt dat zij recht heeft op de helft van de waarde van de polis. De verzekering bij Klaverblad is tijdens het huwelijk uitgekeerd. Dit bedrag is vervolgens door de man omgezet in een lijfrente bij Brand New Day en/of Nationale Nederlanden als oudedagsvoorziening. De einddatum van de verzekering was 30 april 2020. Het uit te keren bedrag was € 174.494. De vrouw had zelf een polis bij Aegon. Deze is afgesloten in 1998 en uitbetaald in 2013. Het bedrag van € 37.685 is op de privérekening van de vrouw overgeboekt. Dit bedrag is gebruikt om schulden in de toenmalige onderneming van de man te betalen. Dit is aan te merken als een privé-investering van de vrouw in het vermogen van de man. Partijen hadden het doel de resterende polis van de man te gebruiken als oudedagsvoorziening voor hen samen omdat zij geen pensioen opbouwden. Het zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid als de man zijn polis voor zichzelf kan gebruiken.
3.56. De man voert verweer. De opbrengst van de verzekering behoort zonder enige verrekening volledig toe aan de man. De polis van de vrouw staat daarbuiten, nog daargelaten dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij het bedrag uit de polis van Aegon in de toenmalige bv van de man heeft gestopt.
3.57. De rechtbank stelt voorop dat de man zijn onderneming indertijd al dreef in de vorm van een bv. De aandelen daarvan worden niet in de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden betrokken. Dit bedrijf is bovendien failliet, waardoor de vrouw het bedrag niet meer op de bv kan verhalen maar de man ook niet is bevoordeeld. De rechtbank weegt mee dat het een bewuste keuze van de vrouw is geweest om dit geld in het bedrijf van de man te stoppen. Zij heeft dit gedaan als investering in de verwachting dat de verzekering van de man als gezamenlijk pensioen zou worden besteed. Deze verwachting is door de echtscheiding van partijen niet uitgekomen. De rechtbank ziet dit uiteindelijk als een risico-investering van de vrouw en acht het niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man de opbrengst van zijn polis niet met de vrouw hoeft te delen. Daarom zal de rechtbank het primaire en subsidiaire verzoek van de vrouw afwijzen.
Overige investeringen van de vrouw in het vermogen van de man
3.58. De vrouw vordert aanvullend bedragen van € 18.512,50 en € 36.074,29 van de man. Dit betreft privégelden van haar, te weten de opbrengst van een stuk bos in [plaats 2] en een perceel in [plaats 1] , waarmee zij schulden in de onderneming van de man heeft betaald. Deze bedragen delen het lot van de hiervoor omschreven polis. De man is niet bevoordeeld, dat is hooguit de onderneming geweest. Voor zover er al van moet worden uitgegaan dat de vrouw deze bedragen in het bedrijf van de man heeft gestopt, heeft zij zelf die keuze gemaakt. Een grond voor vergoeding door de man (in privé) is gesteld noch gebleken.
De spaarrekeningen van de kinderen
3.59. De man stelt dat de vrouw € 5.500 van de rekening van [naam jongste zoon] heeft gehaald. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw dit bedrag terugstort op de rekening van [naam jongste zoon] op straffe van een dwangsom.
3.60. De vrouw concludeert tot afwijzing van dit verzoek. Zij heeft het geld veiliggesteld om te voorkomen dat de man er schulden mee zou aflossen.
3.61. De rechtbank oordeelt dat een grondslag voor het verzoek van de man ontbreekt. Dit valt niet onder de afwikkeling van het huwelijksvermogensrecht van partijen, omdat de spaarrekeningen vallen in het vermogen van de kinderen. De rechtbank is niet bevoegd om te beslissen op dit geschil, dat is de kantonrechter.
Resumé
3.62. Het komt de rechtbank praktisch voor dat de over en weer te verrekenen bedragen in één keer worden verrekend bij de overdracht van de woning. Daarom zal de rechtbank een totaaltelling maken.
3.63. De vrouw heeft recht op € 100.000 bij vooruitneming
3.64. Als de man de woning overneemt, betekent dit dat hij aan de vrouw een bedrag moet betalen gelijk aan de helft van de overwaarde verminderd met € 149.982,85
3.65. Als de woning wordt verkocht, betekent dit dat de man de helft plus € 161.883,18 dient te ontvangen uit de netto opbrengst en de vrouw de helft minus dat bedrag. Dit komt erop neer dat de man bij vooruitneming € 323.766,36 dient te ontvangen
Uitvoerbaar bij voorraad
3.66. De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1. gelast de navolgende wijze van verdeling van de woning aan [adres] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening bij ABN Amro:
4.2. gelast de wijze van verdeling van de overige eenvoudige gemeenschappen van partijen als volgt:
- trailer torpedo;
- trailer handel;
- drie-as aanhanger huif;
- aanhanger zwart;
- heftruck Heijster;
- trailer MAN;
- imitatielegerjeep voor de kinderen;
- twee quads;
- Mercedes kinderauto;
- golfkarretje;
- boot;
4.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst de verzoeken voor het overige af.
ECLI:NL:GHARL:2024:7697.
Dit betreft weliswaar werkzaamheden aan het kantoor, maar het kantoor is gelet op het taxatierapport aan huis en maakt naar de rechtbank begrijpt onderdeel uit van de onroerende zaak.
€ 90.000 aflossing hypotheekschuld, € 25.000 aanschaf Scania, € 48.377,23 diverse betalingen en € 67.838,85 terugboekingen aan de man.
Artikel 1:253i lid 2 BW.
overweging 3.17.
overwegingen 3.26. en 3.46.
overwegingen 3.35. en 3.53.
overweging 3.46.
het volledige bedrag, omdat dit een vordering van de man op de vrouw is.
de helft, omdat dit bedrag eigenlijk via de gemeenschap loopt en het bedrag dat de vrouw daaruit minder krijgt automatisch bij de man komt.
Dit lijkt een hoog bedrag, maar de helft hiervan komt hem al toe als aandeel in de gemeenschap, de andere helft is wat de vrouw de man per saldo verschuldigd is.
De man moet immers zelf ook de helft van een tekort dragen.